GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van den heer Ds. T, Bos, predikant

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den heer Ds. T, Bos, predikant

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van den heer Ds. T, Bos, predikant bij de Chr. Gereformeerden te Bedum, ontvingen we nog eer ons vorig Hera7ttauramQr het licht zag, een uitvoerig schrijven, dat ons deels verzoende, deels een vraag openliet, en dat we om het principieele der zaak in onzen leader opnemen. Het vangt aldus aan :

Aan den hooggeleerden heer Dr. A. KUYPER, Prof. aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

Hooggeachte heer en broeder !

Op de vriendelijke uitnoodiging van de woordvoerders op de conferentie te Amsterdam van 10 April, om zich kort, hartelijk en gul te verklaren, of zij vóór de ineensmelting der kerken (Ned. Geref. en Chr. Geref.) zijn, mag ik het stilzwijgen niet bewaren, èn om misverstand te voorkomen èn omdat ook ik het afkeur ons in twee •pa< tijen in te deelen; waarom ik ook reeds in een ingezonden artikeltje in De Bazuin No. 18, tegen dien term heb geprotesteerd.

Tegen dit protest herhalen wij kortelijk ons protest van een vorig maal.

Wij hebben niets ingedeeld; maar de broederen zelven hebben zich onderscheidenlijk geopenbaard en uitgelaten; de één voor ons ideaal; de ander er tegen.

Toch is tot onze vreugde ook bij Ds. Bos de tegenstand niet a outrance.

Hoor maar.

Dat ik van harte de vereeniging van al de Gereformeerden: de Ned. Geref, de Chr. Geref, de Gereformeerden in de Herv. Kerk en onder welken naam ook bekend, wensch, heb ik op de conferentie duidelijk uitgesproken. Daarover behoeft niet gediscussieerd onder broeders, die bij ervaring weten, hoe zoet en goed tevens de beoefening is van de gemeenschap der heiligen, zooals zij o. a. in Zondag 21 vraag 55 omschreven wordt.

Wij hadden daar lang en breed over kunnen spreken, doch de tijd was kort, en daarom, meende ik, moesten wij maar aanstonds ingaan op het punt van bespreking: de noodzaltelijkheid tot hereeniging, gelijk die van Godswege ons is opgelegd. Het ging dus over de »hereeniging" van de Ned, Gereformeerden (doleerende) en de Chr. Gereformeerden, zooals beide groepen zich in den lande openbaarden. Dit was een punt van bespreking. De heeren konden toch niet bedoelen, dat wij opgekomen waren alleen maar om ons amen uit te spreken op de agenda, al was ook de inhoud uit de samenspreking met de HH, docenten voortgevloeid?

Met uw welnemen.

Zoo stond de vraag niet.

Het eerste punt op de agenda was een onderzoek naar den wil des Heeren. Niet de vraag of wij al dan niet hereenigen moesten, maar of Gereformeerden, die één in belijdenis, taal en kerkenordening zijn, gescheiden kunnen en mogen blijven, zonder te zondigen tegen den Heere.

Dit is eeii zeer ernstige vraag, die volstrekt niet afgedaan is met de algemeene betuiging dat men de gemeenschap der heiligen wil.

In allerlei landen bleven Gereformeerden reeds jarenlang gescheiden, omdat ze verzuimden Gods gebod in dezen te onderzoeken en er voor te buigen.

Dan volgt er:

Welnu, naar mijne overtuiging kon over' de noodzakelijkheid hunner «hereeniging", als van Godswege ons opgelegd, niet beslist worden, vóór wij elkander goed begrepen hadden en dus wisten, waarop wij ons amen lieten hooren.

Daarom had ik een drietal vragen ter conferentie meegebracht. In de haast vergat ik die vragen voor te lezen; ofschoon ik ze in de hand had; waarom ze niet zoo gemotiveerd uitgesproken werden, als ik mij tevoren voorgesteld had.

Het waren deze vragen:

I Welke zijn de grenzen eener Ned. Geref. Kerk (doleerende) V Aanvaart zij in en door haar kerkeraad het opzicht en de tucht over al de leden - der Ned. Herv. Kerk (localiter), of alleen over hen, die zich vereenigen in eenigheid des waren geloofs, uitgedrukt in de Geref. belijdenisschriften, en wat het regeer aangaat in de kerkorde van DordtV

2. AVat wordt met het s/i^^-eehigen''bedoeld V Wil het zeggen, dat de Chr, Gereformeerden evenals de Doleerenden of met hen op één-

zelfde plaats de reformatie der kerken raoeten aanvaarden in den zin als zij er meê begonnen zijn en wenschen voort te zetten, zoodat met de hereeniging de Chr. Gereformeerde kerk in Nederland, als organisch geheel, als ecclesia orta, uiteen moet vallen, om als locale \txken op te treden, en door hare kerkeraden voor »deze geheele gemeente", d. i. voor al de Ned. Hervormden ambtelijk dienst te doen?

3. Wat onderscheid is er tusschen »de reformatie der kerken" en demissie of de inwendige zending der gemeenten of kerken localiter ?

Nu is het wel mogelijk, hooggeachte broeder I dat het u'voorkwam, alsof de toon van mijn spreken niet erg gemoedelijk klonk, mijn handdruk niet recht hartelijk was en mijn oog niet vertrouwelijk genoeg rustte op de broeders, die ons uitgenoodigd hadden. Alles werkte daartoe op dat oogenblik meê. Doch hiervan ben ik mij goed bewust, dat noch uit mijne houding noch uit mijne woorden tegenstand sprak.

Deze drie vragen kunnen hier buiten bespreking blijven, daar we de Conferentie niet repeteeren kunnen; maar wat aangaat de uitdrukking ^^dat alles er toe meewerkte, om Ds. Bos in zijn spreken min gemoedelijk, in zijn handdruk min hartelijk en in zijn oogopslag min vertrouwelijk te maken, " sta hierover onze verbazing uitgesproken.

Wij zouden zoo zeggen, als men door broederen uitgenoodigd wordt, om over hereeniging te spreken, en men wordt hartelijk ontvangen en met gulle sympathie begroet en broederlijk toegesproken, en men gaat eerst saam in den gebede, — dan werkt op zulk een oogenblik alles toch mee om ons zoo hartelijk en vertrouwelijk mogelijk te maken.

En als het dat niet doet, hapert er iets bij onszelven aan!

En was hier niet iets van aan.'

Luister toch:

Had ik de broeders onthaald op allerlei onaangenaamheden, die zich opdoen, als de doleantie letterlijk opgedrongen wordt ter plaatse, waar eene Chr. Geref. gemeente gevestigd is, of op persoonlijke beleedigingen, die somtijds dienst moeten doen om enkelen duidelijk te maken, dat naast die „Afgescheidenen" zoo noodig een Gereformeerde kerk moet opkomen, u hadt met recht kunnen denken: Waarom komt die broeder niet op de hoofdzaken neer en laat hij bijzaken maar niet liever rusten ? Ik sprak daar echter niet van en bepaalde mij tot vragen en bezwaren, die zoo mogelijk weggenomen en beantwoord moesten worden.

Onder .boeren en burgerlui zou men zoo zeggen: „Dat had er ook nog maar bij moeten komen, dat men elkander op onaangenaamheden ging onthalen!"

Waarlijk, wie het zich reeds als een verdienste toerekent, dat hij „onaangenaamheden" voor zich hield, was niet met de broederen in de gemeenschap der liefde en der gebeden.

Had Ds. Bos dit gehouden! tenminste in de pen gehouden!

En nu volgt zijn vernieuwd pleidooi over de drie vragen:

Immers, wat mijn eerste vraag aanging, de Chr. Geref. kerkeraden hadden, voorzoover mij bekend, nooit het opzienersambt over al de leden der Herv. kerk, als zoodanig, aanvaard, en waren zeker ook nog niet aanstonds van plan dit te doen, omdat zij de Herv. kerk als een valsche kerk verlaten hadden, om op goede grondslagen de voortzetting en wederopenbaring der Geref, kerk in Nederland te zijn. De Ned. Geref. kerkeraden kwamen mij voor dit weltt willen, waarvoor ik officieele bewijzen meende te hebben. Over dit verschil van beschouwing over de Ned. Herv. kerk kon ik met de Akte van Afscheiding in de hand zoo maar niet heenstappen. Vooral niet, omdat wij vroeger van dat «rechtens" en »feitelijk", van dat »nimmer wettig afgeschafte formulieren en kerkorde" reeds zooveel gehoord hadden. En — kan ik het helpen? — ook de conferentie liet mij op dat punt nog in het onzekere. Uwe persoonlijke verklaring gaf mij wel goeden moed en Prof. Rutgers verzekerde ons, dat dit bezwaar mettertijd wel opgelost zou worden, doch ik had liever een rond en duidelijk antwoord gehad, voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar, omdat de praktijk der Doleerenden toch geacht moet worden op hunne theoretische beschouwingen gegrond te zijn.

Wat mijn tweede vraag aangaat, de Chr. Gereformeerden, als één geheel, onder éénen naam ook reeds vóór '69 bekend, zouden niet gaarne zoo maar voetstoots, onvoorwaardelijk, opgelost willen worden in kerken, om althans niet den schijn te geven, dat daarmee een streep gehaald werd door hare vijftigjarige geschiedenis en Gods werk in die geschiedenis, die ons niet alleen plaatselijk één deed worden, maar ook door heel het land heen in eenigheid des waren geloofs saamgebonden had, niet door een onnatuurlijken band van «statuut" of zoo iets, maar door een natuurlijken, Goddelijken band, naar de Dordsche kerkorde gelegd. Of wij later bekend zouden staan onder den naam van Ned. Geref. kerk of Chr. Geref. kerk in Nederland, was voor mij geen punt van groot bezwaar.

Dat de hereeniging die oplossing niet bedoelde^ was wel verklaard, doch of zij ook noodzakelijk werd, was de vraag. Eene vraag, omdat wij meermalen «tijdelijk uitwonende broeders" waren genoemd en vele Doleerenden juist daarom niet met ons vereenigen konden, omdat zij meenen, dat wij eene nieuwe kerk hadden gesticht en zij de voortzetting der oude Gereformeerde kerk waren. Moeten dus de Christelijke Gereformeerden hunne tenten als tijdelijk uitwonenden opbreken en terugkeeren tot de Gereformeerde kerk der vaderen , om tot hereeniging te komen, dan was feitelijk verklaard, dat wij tot 1888 niet de Gereformeerde kerk der vaderen waren geweest. Zou dat ons van Godswege opgelegd zijn? Ik zag de noodzakelijkheid daarvan niet in.

En wat mijn derde vraag betreft, de Chr. Gereformeerden hebben de zending onder de ongeloovigen altijd gewild. Zij werken ook aan de leden der Ned. Herv. kerk als aan gedoopten. Maar om bij dien arbeid van de onderstelling uit te gaan, dat de Ned. Herv. kerk plaatselijk nog een Gereformeerde kerk, nog een kerk van Christus is, kunnen wij niet, die weten, dat men de kerk niet mag verlaten om eenige groote of kleine gebreken, maar eerst dhn, als zij de kenmerken eener valsche kerk vertoont.

Hier doen we het zwijgen toe. Er is op geantwoord een jaar lang, op de Conferentie, na de Conierentie, ook nog in dit nummer van De Heraut.

Waartoe meer?

Doch nu de conclusie.

Uit dit alles zal het u, hoop ik, duidelijk zijn, dat ik onmogelijk zoo maar mijn amen kon uitspreken op punt a van de agenda der con­ferentie.

Ben ik daarom een tegenstatider ? Neen, laat mij deze korte, hartelijke en gulle verklaring uitspreken:

Ik ben vódr de vereeniging. . . . MITS . . . ! Sta ik daarin niet gelijk met de deputaten en heel het synodaal convent, dat de vereeniging met de Chr. Gereformeerden wilde, mits het «statuut" valle? Mijne overtuiging is het, dat wij even openhartig als de Ned-Geref. (doleerende) ons mits^ ons sine qua non, moeten uitspreken, zoowel op conferentiei als op kerkelijke vergaderingen. En dat wij elkander om eenige vragen, bezwaren, een mits, een sine qua non, niet voor tegenstanders mogen houden, zult u mij toegeven: Het is ook mijn vaste overtuiging, dat hoe langer hoe meer de bezwaren van weerszijden zullen wegvallen, als wij elkander maar niet in verdenking brengen en wat geduld met elkander hebben. Wij zijn elkander reeds merkelijk nader gekomen; dank zij de doleantie. Onze Heer en Heiland Jezus Christus, dien wij samen eeren als het eenig Hoofd der ïcerk, moge onder zijn genadige leiding alles, wat ons kerkelijk samengaan nog in den weg staat, wegnemen, opdat wij weldra als broeders en zusters van hetzelfde huis Hem mogen aanbidden en dienen in éénheid des geloofs en der liefde, tot spijt van allen, die Zion, die Gods kinderen gram zijn. Mijn broeder! met u zal ik dien dag zegenen en op dien dag jubelen.

Uw u hoogachtende broeder, T. Bos.

Bedmn.

Welnu, dit accepteeren we.

Ook Ds. Bos wil geen tegenstander zijn, en zoodra men niet zijn wil wat men toch eigenlijk is, schiet men vanzelf op en komt men verder.

Zelfs in dezen brief legt Ds. Bos reeds een beduidenden afstand af.

Vergelijk ging-maar het .slot met wat vooraf

En dit is geen wonder.

De zaak is namelijk deze, dat inBedum de Chr. Geref, kerk zeldzaam bloeide, en dat de kerkeraad dezer kerk er daarom niet in kon komen, dat er ooit een-kerkeraad naast hem kon optreden.

Dat was dan ook moeielijk te verstaan, en heeft zekeren bitteren bijsmaak aan veler woord gegeven.

En let men daarop, o, dan wordt de indruk van zulk een schrijven zoo heel anders.

Zonder die wetenschap, dan zegt ge: Hoe kon Ds. Bos zoo hard schrijven ?

Maar met die wetenschap, dan leest ge tusschen de regels van een bitterheid, die door hooger bedoelen bedwongen, van een ergernis, die door hooger liefde overwonnen werd, en ge merkf, in het slot van den brief heeft ook bij Ds. Bos zijn goede genius, of laat ons zeggen de liefde Christi getriomfeerd.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Van den heer Ds. T, Bos, predikant

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1888

De Heraut | 4 Pagina's