GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Te weinig.

Wie Olivier Cromwell was, zullen de meeste lezers wel weten, al is dit niet zoo gemakkelijk te zeggen, wijl er veel van en over hem gelogen is, om hem, zooals men dat noemt, zwart te maken. Eén ding is echter zeker. Zooveel reden als de Engelschen hebben om te roemen in zijn regeering, zoo weinig wij. Want in Cromwells tijd was het de vraag wie ter zee heerschen zon : Nederland of Engeland. En daar wij niet met Engeland saam wilden gaan, ontstond er een strijd, waarbij ons land ook niet weinig leed.

Doch niet alleen met ons land, ook in Engeland zelf had Cromwell heel wat te vechten b. V. tegen de aanhangers van koning Karel I en tegen de Ieren, die hem niet erkennen wilden.

In den strijd tegen de Ieren gebeurde het, kort vóór een veldslag, dat Cromwells troepen een gewichtigen dienst werd bewezen, door een veerman, die voor hen den overtocht vrijhield over een kleine rivier, die door groene velden liep. Zonder de diensten van den veerman had Cromwell den slag misschien niet gewonnen en de Protector (of Beschermer; dat was Cromwells titel) wist dit zoo goed, dat hij eenige dagen na den slag tot den veerman ging om hem te beloonen.

De veerman stond in zijn boot, toen hij in de verte de korte, krachtige gestalte van Cromwell zag naderen. Hij liep op den protector toe, wiens forsche gelaatstrekken door een breedgeranden hoed werden overschaduwd, en noodigde hem uit het veerhuis binnen te gaan.

»Ik dank u", sprak Cromwell, die door een paar soldaten vergezeld was en haast scheen te hebben. »Ik ben gekomen om u dank te zeggen voor al wat ge voor ons gedaan hebt".

De man zei niets, maar boog nederig. „Dat behoeft niet", ging Cromwell voort. »Maar zeg mij, wat begeert gij tot loon en ik zal 't u geven, namelijk indien ik kan en wat gij vraagt niet in strijd is met den wil Gods, denwelken ik dien".

De veerman zweeg; Hj wist niet zoo spoedig wat hij zeggen zou.

»Haast u", sprak Cromwell, „mijn tijd is kort en ik heb nog een verren weg te gaan".

De man zag zijn armoedige woning rond, waar niet veel te beschadigen viel, en wierp toen door het venster een blik op het lapje grond, dat bij het huis behoorde. Een gedachte vloog hem door 't hoofd en hij sprak:

»Geef mij het vrije bezit van dit huis en den grond, dien ik tot nog toe in huur heb; het vrije bezit voor mij en mijn nageslacht."

Een grimlach vertoonde zich op Cromwells gelaat.

»Goed", sprak hij, »'t is het uwe. Ik zal het laten beschrijven.''

Do veerman groette eerbiedig en dankbaar. De protector vertrok, doch toen zij buiten de deur waren, sprak hij tot zijn gezellen : »Deze man handelt zottelijk. Hij had mij mijlen lands kunnen vragen en een buidel gelds en ik zoude het niet geweigerd hebben. En toch vraagt hij niet meer dan een ellendige hut, dewelke, zoo daar een vos tegen aanliep, hij zou die omwerpen; en een stuk lands waar een haas over heen springen kan."

Weet gij op wien die dwaze man lijkt? Op menig mensch en kind. Zij vragen, van den Heere allerlei: kleeding, eten, drinken en nog veel meer. Zeker heel goede dingen. Maar »de Heere heeft meer dan dit om te geven." Wat dat is? Mij dunkt gij weet het reeds, want des Heeren Woord zegt het duidelijk.

Om een paar bloemenlievenden lezers genoegen te doen — misschien nog meerderen — willen we gaarne naar ons beste weten de vraag beantwoorden, hoe men bloemen drogen en bewaren kan, wat, als 't met oplettendheid geschiedt, wel zoo nuttig is als 't verzamelen van postzegels.

Vooreerst moeten de vrienden wel opletten, dat men niet alle bloemen maar kan drogen en bewaren. Met rozen b. v. gaat het heel moeilijk. Met viooltjes en grassoorten daarentegen zeer gemakkelijk.

Het beste is fijn, droog zand te nemen en dat door een zeef te laten loopen, opdat alle aarde en kluitjes er uit raken. Dan neemt men een blik doosje, zoo groot als de bloem, die men wil bewaren, belegt den bodem met zand en legt daarop de bloem. Nu neemt men de zeef, doet er zand in, en laat het zoolang op de bloem regenen, tot die geheel bedekt is. Zet dan het doosje op de kachel, die zeer hard moet gestookt worden, of nog beter, in den oven van een fornuis, dat ook zeer heet moet worden gemaakt. Als nu de bloem daar een uur of zes in heeft gestaan, is zij bepaald genoeg gedroogd. Evenwel moet ge haar nog niet uit het zand nemen. Want ze is nu bros en zou licht breken, 't Is beter een dag en nacht te wachten, opdat de bloem, nu in de kamer neergezet, wat vochtigheid krijge en steviger worde. Dan neemt men haar uit het zand. Zit er nog wat aan, dan is 't best er dat met een penseel uit te doen.

Met grassoorten gaat het makkelijker. Die drogen wel in de open lucht; doch niet op een regenachtigen najaarsdag.

Psalm 43 VS. 1.

Eens trok een troep jagers, die wilde herten hadden gevangen, door de woestijn. De laatste bron lag reeds ver achter hen en de brandende dorst deed zich in al hare hevigheid gevoelen. De grond, bezaaid met brokstukken van geraamten, toonde maar al te duidelijk de vreeselijke gevolgen van een reis door een dor land, waarin alle bronnen zijn uitgedroogd. »Water! water!" was de kreet, die zich hooren deed van al die door den dorst verdroogde en door het verschroeiende woestijnzand ontstoken lippen. Maar het was of er een koperen zon aan den hemel brandde!

Toen liet zich eensklaps een stem hooren: »Wij moeten de herten loslaten!"

Men liet ze los, en — dadelijk snoven de rappe dieren de lucht op en renden ze met groote sprongen allen denzelfden kant uit. De karavaan volgde hen en zag van verre reeds, hoe de dieren zich laafden aan de bron, die hun instinct hen had doen ontdekken. En toen al de reizigers, rondom het zoo lang en zoo vurig verbeide water gezeten, naar hartelust hun dorst gelescht hadden, teekende de aan­

voerder in zijn reisboek op: »Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijne ziel tot U, o Godl"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1889

De Heraut | 4 Pagina's