GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op een zinsnede in ons jongste artikel over het Collegiaal stelsel, komt in de Boodschapper deze critiek voor:

In de Reraut nr. 632 van 2 Februari 1890, tracht Dr. Kuyper zoo duidelijk mogelijls te verklaren hoe het »Statum van 1869" in de wereld kon komen Men had behoefte aan een goede regeling van het kerkelijk bezit, men had het voorbeeld van de vrije Schotsche kerk voor zich en men bespeurde geen gevaar.

In hoofdzaak willen wij deze toelichting gaarne onderschrijven

Doch tegen één volzin moeten wij bedenking maken, vooral met het oog op hetgeen vele doleerende broederen volhouden.

Na gezegd te hebben, dat het inzenden van f iaat selijke statuten aan de Regeering (in stee van één statuut voor het geheele land) onbegrijpelijk veel moei li|kheden zou hebben voorkomen gaat de Heraut aldus voort:

«Doch helaas, hierop schijnt men niet gedacht te hebben, en zoo is toen een geheel nieuw kerkgenoot schap geformeerd geworden, dat den naam 'kreeg van »de Christelijke Gereformeerde kerk." en dat door dien naam onbewust, eiken band met de historische Gereformeerde kerk doorsneed."

Deze laatste uitdrukking komt ons veel te kras voor. Immers, door uitdrukkelijk in het «Statuut" te schrij ven, dat de oude belijdenisschriften en de Dordtsche kerkorde zouden gevolgd worden, toonde de Chr. Gereformeerde kerk" terstond dat zij zich wel terdege aangesloten hield aan de historische Gereformeerde kerk.

Ook in het zichtbare was dus na 1869 de band met het verleden niet verbroken.

En komt men op het formeele, beziet men de ver keerde termen waarin het «reglement" van 1869 is gesteld, dan komen de Chr. Geref ten aanzien van hun trouw aan het historisch verleden der Geref. ker ken altijd nog in veel gunstiger positie dan de «Nederduitsch Gereformeerden" of Doleerenden

Want hoe neemt ge het dan? Is door het «regie ment van 1869" de band met de kerk der vaderen verbroken of niet ?

Zegt ge: jal dan moeten wij antwoorden, dat de Doleerenden volgens deze redeneering nog veel beslis ter van het historisch verleden ai gesneden werden, toen zij in het genootschap van 1816 zaten; een Ge nootschap dat niet alleen de gezamenlijke kerken tot één geheel in het land verklaarde, maar tevens in zijn voornaarnste bepalingen de Belijdenis der vaderen on geldig maakte.

Zoo beschouwd, schijnt dus een «doorgesneden" band met het verleden nog al gemakkelijk weer aan te knoopen. Althans, de Doleerenden, die dan zoolang «afgesneden" waren spreken nu over hun handhaving van het historisch verleden, hun ««blijven in het weefsel van de kerk der vaderen, alsof er tusschen 1816 en i88é weinig of niets gebeurd is!

Zegt ge dus: neen 1 het verleden kon ook ondanks de organisatie van 1816 nog worden voortgezet de oude Gereformeerde kerken bleven bestaan in volle kracht, dan vragen wij: Waarom geldt dit niet met meer recht voor de plaatselijke Chr. Geref. kerken, die in haar - wijze van bestuur feitelijk nimmer de Be lijdenis of Kerkenorde der vaderen hebben verstooten.

Als zelfs zulk een hemeltergende (^ra/^-a-organisatie als die van 1816 den plaatselijken kerken vergunde om in historischen zin als Gereiormeerde kerken te blijv voortleven, waarom zou dan het «Reglement van van 1869", waarin alle nadruk op de belijdenis der vaderen wordt gelegd de voortzetting der oude ker ken niet hebben toegelaten? ?

Hoe men het dus neemt, in oud-historischen zin mogen de Doleerenden geen hooger pretentie laten gelden dan de Chr. Gereformeerden. Laatstgenoemden zijn in den loop dezer eeuw door middel hunner insti tutie in heel wat nauwer verband met de kerk der vaderen gebleven dan de Ned. Herv. gemeenten vóór de Doleantie.

Uitdrukkingen, als de hier wederlegdCj moesten dus o. i. vermeden worden.

Natuurlijk .zou de Boodschapper volkomen gelijk hebben, indien onzerzijds ooit béïSberd was, dat de Christ Geref. kerken eiken band met de historische Gereformeerde kerken hadden doorgesneden.

Doch dit is niet door ons gezegd. Steeds is veeleer door ons erkend, dat deze kerken nog wel terdege in den wortel der historische kerk, gelijk Voetitis het noemt, in zijn.

Ons zeggen gold enkel het Collegiaal instituut.

Hiermee vervalt vanzelfde gemaakte tegenbedenking.

Volkomen juist is voorts wat de Boodschapper z^gX, datm 1816 nog veel sterker de band met de historische Gereformeerde kerken is doorgesneden.

Juist daarom zag de Doleantie dan ook af van elke poging om dit instituut te reformeeren.

Maar evenzeer als we erkennen, dat de Christ. Geref. kerken nog in den wortel der kerk in zijn, evenzoo erkenden we dit van vele kerken onder de valsche organisatie van 1816. B. v. van die te Ulrum in den jare 1816—1834.

En of dit nu zoo is, moet hieraan openbaar worden, of ze te gezetter tijd tot de gehoorzaamheid aan Christus terugkeeren, door het valsche Instituut te verwerpen.

Van degelijke opvatting der zaak getuigt dit stuk in de Bazuin. Het is van den heer Van Kamp te Wormerveer.

«Dit vraagstuk is naar mijn oordeel door de beweging der Doleantie zeer aan de orde gekomen, zonder echter in onze Christelijke Gereformeerde kerk nog veel bespreking uit te lokken Moge het misschien wenschelijk zijn, dat de stroom van geschrijf in betrekking tot de vereeniging eer ebbe dan wasse, genoemd vraag stuk verdient, dunkt mij alleszins de aandacht En juist omdat ik. en daarin ben ik niet de eenige geen kans zie om licht te ontsteken in deze zaak, daarom zag ik mij zoo gaarne door anderen, meer bevoegden, voor gelicht.

De Overheid heeft in ons land de verhouding tot de kerk in haar wet op de Kerkgenootschappen zoo geregeld, dat zij beschouwd wordt als een vereeni ging, die door den wil harer leden ontstaan is

Indien de Overheid er nog een afzonderlijke wet op de Kerkgenootschappen op nahoudt, het is om het historisch verleden en de gewichtige beteekenis der kerk. Dat deze wet op de Kerkgenootschappen onrecht doet aan het wezen der kerk kan m. i na alles, wat er over geschreven is moeilijk geloochend worden. Dat ons Reglement van '69, waardooi we als kerk voor de Overheid bestaan; aan de wet op de Kerkgenootschappen beantwoordt en dies de gedachte, zij 't niet met de bedoeling der samenstellers huid gt, dat de kerk ontstaat door den wil van haar leden is even moeilijk te loochenen. En wie durft die ge dachte dat beginsel, in overeenstemming met Schrift, Belijdenis en Gereformeerd Kerkrecht noemen ? Door dat Reglement is onze kerk als eenheidzeker sterk tegenover de plaatselijke kerken. Maar is het zoo Schriftuurlijk in zake van tucht tegen eenige gemeente (kerk zegt onze Dordtsche kerkorde) de hulp van den we reldlijken rechter in te roepen ? Tegen de leden doen wij dat niet, kunnen het niet doen, maar begeerenhet evenmin. Nu kan ons Reglement zeer zeker in woor denkeus verbeterd worden, maar ontkomen we ooit aan het valsche beginsel, zoolang het aan de wet op de Kerkgenootschappen moef beantwoorden ? Ja, blij ven dezelfde bezwaren niet, a! vervalt het Algemeen reglement en treden m zijn plaats de reglementen der locale gemeenten? Ook dan onderwerpen we ons aan de voorstelling der Overheid, dat een kerk, een gemeente, ontstaat door den wil van haar leden. Alleen ontkomen we dan aan de onjuiste voorstelling, dat de samenstellende deelen van de kerk als complex, van de Chr. Ger kerk in dit geval, de leden en niet de plaatselijke kerken of gemeenten zijn. Voor een combinatie met de Ned Ger. kerken waren wij dan gebaat maar het plaatselijk regle-nent bleef desamen smelting toch in den weg staan. Afgedacht echter van het vraagstuk der combinatie of der vereeniging. blijft het echter ook op zichzelven roeping om te waken, dat de Overheid door haar wetgeving, die in overeenstemming is met de heerschende begrippen, eerst ons kerkbegrip niet vervalsche en ons daarna ook tot een valsche praktijk brenge.

Dit is metterdaad de hoofdquaestie, waarop ook wij in onze artikelen over het Collegiaal stelsel uiteraard terugkomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's