GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OLAF DE IVOOR.

II.

& n jonge zwerver.

Te Drontheim aangekomen, werd Olaf vooreerst de gast van zijn oom, die daar een fraai huis bezat al is ook menige boerenwoning uit onzen tijd vrij wat geriefelijker ingericht dan het verblijf van dien vorstelijken Noorschen edelman. Ben geruimen tijd moest de jonge Olaf zich nu oefenen in den wapenhandel en in al wat hij noodzakelijk weten en kennen moest, om als een edelknaap te kunnen verschijnen. Lezen en schrijven behoorden daar niet toe. De heidensche Noren wisten daar niet van of verachten zulke kunsten. Een rijk man. zoo zeiden zij, houdt zich bezig met jacht, zeevaart en oorlog.

Terwijl Olaf zich oefende en door zijn schoon en flink uiterlijk aller oogen tot zich trok, deed zijn oom Harold voor den weergevonden neef wat hij kon. Koningin Astrida was gestorven en de koningin, die nu op den troon zat, was geen verwante van de vorige vorstin; haar man was haar zelfs zeer vijandig. Gelukkig echter was de koningin een zachtzinnige, vriendelijke vrouw. Dat wist Harold. Hij ging tot haar en verhaalde al wat er met Olaf was gebeurd. Koningin AUogia — zoo heette zij — was diep getroffen en toen nu een priester, een oud vriend van koning Trygve, haar dringend bad voor diens zoon een moeder te zijn, sprak de vorstin:

»De goden hebben mij geen zoon gegeven. Ik wil voor den jongen Olaf zorgen als ware hij mijn kind. Breng hem tot mij."

Verblijd haastte de oom zich huiswaarts om aan Olaf het goede nieuws mede te deelen In zijn fraaiste kleeren gedost werd hij voor de koningin gebracht, die hem zeer vriendelijk ontving en hem onder haar edelknapen een plaats aanwees.

Dat was een geheel ander leven voor den knaap dan vroeger. In plaats van hard te werken, het land te bebouwen of lasten te dragen, gelijk andere knechten, ging hij nu in een fraaie kleeding met blinkende wapenen voor de koningin uit en werd door al het volk geprezen, schoon zij nog niet wisten dat hij zelf een koningszoon was. Olaf voelde zich recht gelukkig en in zijn blindheid dankte hij de goden, die hem dus hadden welgedaan.

Zoo wies de knaap op tot een jongeling van zeventien jaren. Op zekeren dag zou de koning ter jacht gaan; Olaf en vele anderen zouden hem vergezellen. Men reed een dicht bosch in, en weldra waren eenige wolven opgespoord en begon de drijfjacht. De koning, slechts door Olaf en een tweetal anderen verzeld, reed driftig vooruit om een wolf te vellen op wien hij 't had gemunt. Op 't laatst kon niemand den vorst bijhouden, die alleen verder doordringend, eindelijk den wolf onder 't schot kreeg.

Pijl op pijl schoot hij op het ruige ondier af, doch hoeveel er troffen, de wolf viel niet. De koning zette zijn paard aan, doch zie, het dier struikelde, stortte ter aarde en sleepte in zijn val den ruiter meê. Op 'tzelfde oogenblik wendt de wolf zich woedend om, en rent op den gevallene aan, die weerloos onder't paard lag. In dezen uitersten nood had hij gelukkig nog 't besef zijn jachthoorn te grijpen en daar zoo krachtig mogelijk op te blazen. Luid klonken de tonen door het woud. Olaf, die niet ver af was en 't spoor des konings volgde, hoorde het. Ijlings ging bij door struiken en over kuilen voort, tot hij den vorst bereikte, bijna gelijktijdig met den wolf.

Er was geen oogenblik te verliezen. Snel wierp de jonkman zich van 't paard, greep zijn lang jachtmes, rende onversaagd den wolf tegemoet en nog eer deze iemand kon schaden, stiet hij 't ondier het scherpe wapen in de keel. Doodelijk getroffen stortte het roofdier neer. De koning was gered. Weldra kwamen ook de andere edelknapen. Men hielp den koning uit zijn benarden toestand en keerde in zegepraal huiswaarts. Allen zongen den lof van Olaf, en de koning schonk hem een prachtigen gouden keten, tot loon van zijn wakkere daad.

»Wie is die knaap toch? "

Nu verhaalde de koningin, hoe Olaf tot haar gebracht was, en door haar tot edelknaap aangenomen. Opmerkzaam hoorde de koning haar woorden aan en toen zij geëindigd had fronsde hij bedenkelijk het voorhoofd en sprak:

»Ik wenschte liever dat hij uit een ander geslacht was gesproten. Deze jonkman zal nooit vergeten, dat ik op den troon zijns vaders zit. Wie weet wat hij ons nog berokkent? "

»Maar, " sprak koningin Allogia, »indien hij uw ongeluk wenschte, zou hij u toch zeker niet gered hebben."

»Dat is zoo, " sprak de koning eenigszins verrast. »Ik heb hem vorstelijk geloond; Maar "

Doch de argwaan Was uit het hart van den vorst niet weggenomen; dat zou Olaf ondervinden.

vinden. De jonkman intussschen vermoedde geen kwaad. Hij verblijdde zich in de gunst des konings en toen er oorlog ontstond met een volksstam die in de bergen woonde, trok ook Olaf mee ten strijd en gedroeg zich zoo dapper, dat ieder er den mond vol van had en al het volk zijn lof vermeldde.

Wij lezen in de Schrift hoe koning Saul grimmig werd toen het volk zong: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden, en zoo iets overkwam ook den koning van Drontheim. Hij begon te vreezen dat de jonge Olaf het hart des volks stelen en hem, den koning, ontstelen zou. Allen wisten nu toch dat de jonkman de zoon des vorigen konings was. Daarbij had, als we zeiden, de vorst die nu regeerde, geen zoon. Zoo begon dan de koning te vreezen, dat Olaf hem vroeg of laat van den troon zou stooten en hij vatte tegen den jongen krijgsman een bitteren haat op, en besloot hem voorgoed te beletten de plannen, die hij mocht hebben, uit te voeren.

CORRESPONDENTIE.

Al komt het wat laat, we willen 't onderstaande geen plaats weigeren, 't Is van onzen lezer J.

De oplossing van het eerste raadsel is, naar mijn beste weten, eene zijderups. Zij legt zich met ijver op haar werk toe, hetwelk bestaat uit vreten. Wanneer haar werk volbracht is en zij zich gaat inspinnen en later nog wanneer zij, in kapel veranderd, eitjes heeft gelegd, is zij gansch ontbeerlijk en tot niets nut.

De oplossing van het tweede raadsel luidt: De jonkman, zijn zonde gevoelende, wist niet, hoe daarvan verlost te worden. De herder, als wegwijzer, wees hem om onder den toren des berouws door te gaan; m. a. w. hij moest al zijn zonden op Christus werpen en gelooven, dat ze om Christus' wil vergeven waren. Aldus voelde hij zich van een zwaren last (den last der zonde) verlicht en licht kan men nagaan, dat het hen nooit berouwd heeft.

We hebben reeds gezegd wat het ie raadsel beduidt. Onze vriend merke wel op dat er stond ^voorbereidt." En bereidt nu de zijworm zich met ijver tot het werk voor?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's