GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Genademiddelen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Genademiddelen.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZOÜTDAGSAFOEELIXG XXY.

Deze wordt gezet tot eenen val en opstanding. Luk 2; 34.

XIII. (Slot.)

Van het Sacrtiment (8).

Gaf ons vorig artikel een helder inzicht in de werking, die van den Middelaar (altoos door den Heiligen Geest) onder het Sacrament uitgaat, dan rest thans ter bespreking nog een andere vraag, die ook onze vaderen in hun strijd met Rome en Wittenberg voortdurend bezig hield, of namelijk deze gewerkte genade en het Sacramenteele teeken los naast elkaar loepen, dan wel in daadwerkelijk verband staan.

Dienaangaande nu leert Rome dat de genade door het teeken zelf gewerkt wordt. Het geconsacreerde water reinigt geestelijk; brood en wijn zijn Christus zelf. En zoo ook leerde de Luthersche kerk, dat de genade het water als instrument of voertuig bezigt, en dat bij het Avondmaal Christus met den mond genoten wordt. Dit eten met den mond (de dusgenaamde manducatio oralis) was voor de Luthersche godgeleerden steeds het fijne puntje, waarvan ze niet waren af te brengen. Maar heel dit stelsel nu wierd, zoowel in zijn Roomschen als in zijn Lutherschen vorm, door onze vaderen weersproken. Neen, zeiden ze, de genade is een geestelijk goed, en nooit mogen het geestelijke en het lichamelijke worden vermengd. Water blijft water, brood blijft brood, wijn blijft wijn; en de Heilige Geest heeft zijn eigen paden en gangen in en tot ons hart, zoodat hij niet eerst in water, brood of wijn behoeft te sluipen om de verlosten van Christus in de ziel te bereiken. Diensvolgens leeraarden ze, dat de genadewerking van den Heiligen Geest wel onder en bij het Sacrament plaats greep, maar niet in noch door het teeken.

Ook dit echter eischte een nadere uitlegging. Zonder meer toch kon hierbij het vermoeden rijzen, dat er tusschen de Sacramenteele qenade en het Sacramenteele teeken gansch geen wezenlijk verband bestond; en dit bedoelden onze Gereformeerde kerken volstrekt niet. Iets wat op het duidelijkst bleek uit het karakter van cea.segel, dat ze aan beide Sacramenten toekenden.

Vraagt men nu, hoe die beide saam kunnen gaan, dat eenerzijds de Sacramenteele genade wel èif maar niet door het Sacramenteele teeken werkt, en dat toch anderzijds het Sacramenteele teeken niet bijkomstig, maar onmisbaar is, dan lette men op het navolgende. Bij het Sacrament hebben we uitsluitend te doen met „geloovigen", d. i. met de zoodanigen in wier hart het geloof door God zelf gewrocht is. Zij toch, in wier hart het geloof niet door God gewrocht wierd, ontvangen het Sacrament niet wezenlijk. Van het volle, eigenlijke, wezenlijke Sacrament is dus alleen sprake bij hen, die inderdaad en waarheid reeds vooraf geestelijk door den Heiligen Geest in de ziel bevrucht en bewrocht zijn; altoos daargelaten de vraag of ze enkel nog maar het geloofssaad ontvingen, of wel dat ze ook reeds werden uitgebracht tot een dadelijk en een bewust geloof. Maar hoe ge dit ook neemt, het geloof in uw hart is en blijft altoos het onmisbaar aansluitingspunt voor elk Sacrament. Dat geloof onderstelt het en dat geloof komt het sterken. Vergeet dezen vasten zetregel nooit.

Nu is het geloof intusschen van dien |aard, dat het een werking van twee zijden onderstelt. Immers het onderstelt eensdeels een werking van Gods zijde, als die het geloot in ons werkt en in stand houdt, maar ook anderzijds onderstelt het een werking bij den mensch zelf, eene werking, die uit Gods werk voortvloeide, en maakt, dat hij alsnu zelf gelooft. Daar nu het Sacrament geheel en uitsluitend in de sfeer des geloofs optreedt, ligt het dus in den aard der zaak, dat ook in het Sacrament op tweeerlei werking dient gelet, eenerzijds op een werking van Gods zijde, als die het ingeplante geloof sterkt, en anderzijds op een werking aan 'smenschen zijde, als die dezer geloofsterking deelachtig wordt. En is deze onderscheiding eenmaal goed gevat, dan volgt hieruit de eenvoudige regel, dat het Sacramenteele teeken niet noodig is voor de werking van Gods zi}de, als die door zijnen Heiligen Geest rechtstreeks het hart onder het gebruik van het Sacrament bewerkt; maar wel noodig is ivan 's menschen zijde, om i". hem gehoor-Izaamheid te doen betoonen en 2". om hem der geloofssterking ook in zijn bewustzijn deelachtig te doen worden.

De Roomsche en Luthersche kerken verwarren dit, door te stellen, dat het Sacrament des Doops niet het geloof sterkt maar de wedergeboorte zelf werkt. Dusdoende raken ze buiten de geloofsleer. En natuurlijk bij de wedergeboorte komt dan geen werking van 'smenschen zijde te pas. Onder de wedergeboorte kan de mensch niet anders dan volkomen lijdelijk zijn. En wijl, op die wijs het Sacramenteele teeken niet in verband kan gebracht met 's menschen bewustzijn, moeten én de Roomschen én de Lutherschen het wel in verband brengen met de genadewerking zelve, en water, brood en wijn voor de voertuigen van geestelijke genade aanzien. Maar wij, Gereformeerden, die anders oordeelen, en zeggen, dat het Sacrament op het geloof ziet, het gegeloof onderstelt en dit sterkt, geraken in l'idie moeilijkheid niet. Voor ons toch is er in i'het Sacrament niet enkel een daad Gods, |die het geloot sterkt, maar ook een daad \des menschen, die het geloof heeft en ? der geloofssterking deelachtig wordt; en voor ons bestaat er dus geen enkele aanleiding, om de geestelijke genade door middel van eenige droppelen wateren, of door een bete broods met een teug wijns in het hart te laten ingaan.

Voor ons zijn derhalve de Sacramenteele 'teekenen onmisbaar en noodzakelijk, niet voor de werking Gods, die zijn genade in ons hart doet ingaan, maar wel voor ons menschen, om de uitwerking van deze geloofssterking voor ons besef te verwerkelijken; ien dit nu is het wat onze vaderen de bezegeling noemden. Over den zin van dit woord zegel is in de voorafgaande artikelen genoeg gezegd. We komen daarop dus thans niet terug. Veeleer bepalen we er ons toe, om aan te toonen, hoe voor het effect van het Sacrament deze Sacramenteele teekenen een wezenlijken dienst doen en voor ons noodzakelijk zijn. Het geloof in zijn uitwerking is onderhevig aan gestadige slingeringen, omdat het leeft te midden van een tegenstrijdige wereld, die ons geloof gedurig verontrust. Het geloof < "iC9t geestelijk gehouden, en de zichtbare wereld gaat tegen dat geloof in. Dat zal niet altoos zoo blijven. Eens komt de tijd, dat deze worsteling ophoudt en dat het geloof juist ddélrdoor aan zijn spanning zal ontkomen, dat het alsdan aanschouwt. Zal dus het geloof bij dezen strijd tegen het zichtbare gesterkt worden, dan moet het ook hier op aarde reeds iets te aanschouwen ontvangen; dan imoet het iets zien; en door dat zien een tegenwicht tegen de overmacht van de zichtbare wereld ontvangen. Vandaar nu dat in het Sacrament ons van Godswege iets getoond, iets te zien, iets te aanschouwen wordt gegeven. Bij elk Sacrament is het de Heere Christus zelf, die door zijn dienaren u iets zien laat; iets zichtbaars van zijnentwege tegen de overmacht der zichtbare wereld overstelt; en door dat doen zien u het vasthouden aan de werkelijkheid der eeuwige wereld gemakkelijker maakt. Indien bij elk Sacrament Christus zelf uit den hemel nederdaalde en zich ons vertoonde, zou de geloofssterking volkomen zijn. Nu dit niet kan, vertoont de Heere u niet zichzelven, maar toont hij eenige teekenen, die we kunnen bezien, die van hem zijn ingezet, en die hij u voor laat houden; en deze teekenen nu zijn zoo gekozen, dat zij het u te moede doen zijn, alsof hij self in uw midden was.

Voor het heilig Avondmaal is dit duidelijk. Een kind van God weet, hoe de zalige bekoring van het heilig Avondmaal uist daarin gelegen is, dat onder brood en wijn de Heere zóó onze ziel bewerkt, dat een onweerstaanbaar besef van gemeenschap met den Eénig Dierbare onze ziel overweldigt. Een teeder besef, waaruit gereedelijk verklaard wordt^ hoe de Roomsch-Luthersche dwaling in < aè wereld is gekomen. Van den heiligen Doop daarentegen springt dit niet zoo terstond in het oog, omdat bij ons thans bijna uitsluitend jonge kinderen gedoopt worden, in wie het besef wel sluimert, maar nog nietisopgewaakt. Natuurlijk kan dit speciale punt eerst toegelicht als we opzettelijk van den Doop handelen. Thans echter zij er reeds zooveel van gezegd, dat niemand een jong kind, omdat het nog niet spreken kan, met een hond gelijk stelt, maar heel wel onderscheid maakt tusschen een hond, dié voor het spreken elk orgaan mist, en een jong kind, dat wel het s-^xecakvermogen mee ter wereld bracht, maar nog te jong is, om dit spraakvermogen te oefenen en te gebruiken. Welnu, evenzoo staat het met het geloof. Omdat een jong kind nog niets hoegenaamd van geloof openbaart, daarom mag een wedergeboren kind nog volstrekt niet op één lijn gesteld met een heiden. Immers tusschen beiden bestaat dit alles afdoend onderscheid, dat een heiden, zoolang hij blijft wat hij is, niet tot geloof bekwaam is; terwijl dat jonge kind, zoo het van God gelootsvermogen ontving, straks bij zijn opgroeien, dit geloof ook zal doen blijken. Hieruit vloeit intusschen voort, dat de werking van het Sacramenteele teeken op het geloofsbesef natuurlijk bij zulk een kind pas onder hetopgroden komt, en dat het deswege zoo ongerijmd is, de bediening van den heiligen Doop aan anderen te beschouwen als ging ze ons niet aan. Vooral Appelius heeft dit |m ^ I i uitnemend toegelicht, en zij die de kerk uitloopen, als de heilige Doop begint, schijnen aan geloofssterking al zeer weinig behoefte te gevoelen, of ook zich om de uitwerking van hun eigen Doop al zeer weinig te bekreunen.

Een laatste punt van algemeenen aard, dat bij het heilig Sacrament ter sprake komt, is de bedienende persoon. Houd nu steeds vast, dat de eigenlijke, wezenlijke Bedienaar van het Sacrament steeds en altoos de Christus zelf is. Christus doopt, Christus reikt het brood en den wijn uit. Maar natuurlijk, overmits de Middelaar opvoer ten hemel, en thans niet op aardeis; en hij ook, volgens de beperktheid zijner menschelijke natuur, gesteld hij ware op aarde, toch slechts op één plaats te gelijk zou kunnen zijn; zoo kon de Christus zelf niei te gelijk op alle plaatsen tegenwoordig zijn om Doop en Avondmaal te bedienen. Hieruit vloeit de noodzakelijkheid, dat hij hiertoe dienaren bezige. Evenals de Koning van ons land niet allerwegen tegelijk kan zijn, en daarom in de onderscheidene provinciën zijn Commissarissen en in de onderscheidene steden en dorpen zijn Burgemeesters aanstelt, zoo is het ook hier. Omdat Christus in den hemel en niet op aarde is, laat hij het Sacrament op aarde aanrichten en uitreiken door zijn diena' ren.

Hieruit vloeit de regel voort, dat nieand een Sacrament bedienen kan, dan die last heeft om als dienaar van Christus op te treden. De aanwijzing hiervoor nu is door Christus aan zijn kerk opgedragen. Hij heeft geen aparte kaste van personen aangesteld, noch ook een stam als van ASron hiertoe verkoren, maar in zijn kerk de macht gelegd, om hiervoor personen aan te wijzen, die alsnu wel door de kerk worden aangewezen, maar alle macht en autoriteit niet van do kerk, maar van Christus hebben. Zijn er nu, gelijk het behoort, in een plaatselijke kerk meerdere dienaren en opzieners, dan hebben deze saam den last, om het Sacrament aan te richten. Alle beschikking over het Sacram ent gaat diensvolgens van den kerkeraad, en nooit van een predikant als zoo-•danig uit. Aan de aan«jchting van het Sacrament neemt de predikant zelfs bijna geen aandeel. De ouderlingen en diakenen maken alles gereed. Hij breekt alleen het brood en reikt brood en beker uit. Vast staat dus, dat Christus door zijn kerk dienaren laat aanwijzen, die hij zelf alsnu met autoriteit bekleedt, en dat deze gezamenlijke dienaren voor het Sacrament te zorgen hebben. Komt het nu echter op de vraag aan, wie het Sacrament zal uitreiken en bij de bediening voorgaan, dan spreekt het vanzelf, dat de kerkeraad dit opdraagt aan de Dienaren des Woords. Vooreerst omdat, zoo dikwijls één namens den kerkekeraad moet voorgaan, dit altoos de Dienaren des Woords zijn. Ten tweede omdat de bediening der Sacramenten hoort bij de bediening van het Woord. En ten derde overmits de Sacramenten gemeenschap geven niet met een plaatselijke kerk maar met de geheele Christelijke kerk op aarde; en de Dienaren des Woords juist die ^dienaren zijn, wier ambt een meer alge-\meen karakter bezit. Ouderlingen en diakenen zijn plaatselijke ambtsdragers, die buiten de grenzen van hun eigen kerk geen enkele bevoegdheid bezitten en ook niet zaakwaarnemend kunnen optreden. De Dienaren des Woords daarentegen kunnen dit wei. Zij kunnen in vacante kerken dienst doen en voorzitten in den kerkeraad. Ze kunnen overal elders in den Dienst des Woords optreden. En zoo ook bedienen ze, zoo de kerkeraad elders hen hiertoe machtigt, ook in allerlei andere plaatsen het Sacrament. Slechts bij uitzondering lieten onze oude verordeningen dan ook toe, dat de kerkeraad, bij ontstentenis van eiken Dienaar des Woords, voor een enkel geval aan een ouderling de uitreiking van het Sacrament opdroeg; niet alsof een ouderling op zichzelf iets minder dan een Dienaar des Woords zou zijn, maar overmits het ambt van ouderling altoos plaatselijk bleef.

Hiermee hangt saam de vraag van den nooddoop, of, meer algemeen gesteld, of de > Sacramenten noodzakelijk zijn ter zaligheid., Deze vraag nu komt neer op deze andere, ; of de zaligmakende genade al dan niet door het Sacrament zelf gewerkt wordt. Dit leert Rome en Wittenberg, en daarom moesten ze wel (Rome sterker, Wittenberg zwakker) op de noodzakelijkheid van het Sacrament nadruk leggen, en nooddoop toestaan. Dit eenmaal toegestaan zijnde, volgde er dan tevens uit, dat de Sacramenten ook aan huis konden bediend worden, overmits zieken en stervenden niet naar de kerk konden komen. Alsmede dat particuliere personen en zelfs bakers geacht werden ze te kunnen bedienen, naardien lang niet altoos een Dienaar des Woords bij de hand was. Op deze lijn nu hebben de Gereformeerde kerken zich nooit kunnen bewegen, om de eenvoudige reden, dat naar uitwijzing van onze belijdenis de zaligmakende genade aan het Sacrament voorafgaat, en er niet door gewerkt wordt. Onze Gereformeerde kerken belijden dat het Sacrament een aaaw^zig geloof sterkt, en dat derhalve de persoon die het Sacrament ontvangt, ondersteld wordt wedergeboren te zijn.Dit nu in verband met de volharding der heiligen, sluit elk denkbeeld van de zaligmakende kracht van het Sacrament uit. Het genadewerk Gods, waardoor een ziel van dood levend wordt, gaat buiten het Sacrament om. Vandaar dat onze kerken ook steeds tegen den nooddoop geijverd hebben ; geen Doop van vrouwen of particulieren toelieten; en nooit toegaven dat een ongedoopt kind, omdat het niet gedoopt was, verloren ging. Ook de bediening van het Sacrament in de huizen bleef daardoor buitengesloten.

Geheel ten onrechte is hieruit intusschen afgeleid, dat de Gereformeerde kerken daarom het waarnemen en gebruiken van het Sacrament als een zaak van ondergeschikt belang beschouwden. Integendeel het Sacrament is een goddelijke instelling. Wie die goddelijke instelling niet eert, is dus in staat van overtuigde ongehoorzaamheid, en hoont den levenden God. Waar dan nog bijkomt, dat al Gods kinderen gedurig behoefte aan sterking van hun geloof gevoelen en dat het een willig wankel blijven in zijn geloof is, zoo men, zwak in geloof zijnde, het van Qod verordende medicijn ter geloofssterking ongebruikt laat. Onze vaderen noemden dit „verachting van het Sacrament", en trokken hiertegen zoo ernstig mogelijk te velde, zoo bij den heiiigen Doop als bij het heilig Avondmaal. Den Doop langer dan een week na de

geboorte van het kind uit te stellen^ gold als een té kort doen aan het heilige, en kwam dan ook hoogst zeldzaam voor. De zelfzucht spreekt aldus: „Zoo het Sacrament noodig is voor mijn zaligheid, zoo zoek ik het; want ook ik wil zalig worden; maar anders laat ik het liggen!" Maar het kind van God zegt: „Zoo het Sacrament door mijn God is ingezet, dan gebruik ik het uit gehoorzaamheid, want de eere Gods gaat bovenal!"

Met dit vraagstuk van de Bediening van het Sacrament hangt ten slotte nog saam de vraag naar de erkenning van anderer Sacramenten. Ware het Satan niet zoo schrikkelijk gelukt, om Christus' kerk op aarde uiteen te slaan, zoo zou het Sacrament aan alle oorden der wereld één vorm en één regel hebben, en voor allen gelijk zijn. Gelijk toch een boek met platen is, zoo ook is het Woord met het Sacrament. Wat in het boek geschreven staat kan alleen het ééne volk verstaan, in welks taal het boek geschreven is; maar de platen hegrijpen alle volken. Zoo nu ook is de predikatie des Woords allerwegen naar de taal onderscheiden; maar het Sacrament maakt op allen denzelfden indruk, heeft voor allen éénzelfde taal, en draagt als zoodanig een internationaal of oecumenisch karakter. Nu daarentegen allerlei verdeeldheid de kerk verscheurde, en dientengevolge ook de regel van het Sacrament in allerlei kerken ónderscheiden wierd, nu geldt als usantie van de oudste Christelijke kerken, dat men in zijn eigen kerk alleen de Sacramenten eert, die naar de verordening dier kerk zijn ingericht; maar dat men bij andere kerken alleen onderzoekt, of aan de stellige bevelen des Heeren is voldaan, en het overige voor onverschillig rekent. Deze quaestie komt bij het heilig Avondmaal uiteraard alleen voor, waar men voor zichzelf van het Avondmaal in andere kerken gebruik zal maken. Maar verder strekt deze quaestie bij den Doop, overmits de Doop slechts eenmaal bediend wordt, en bij allen overgang uit kerk in kerk dus de vraag rijst, of zulk een persoon metterdaad gedoopt is. En hierbij nu volgden onze vaderen, en in het algemeen de Christelijke kerken, steeds den regel, dat alle Doop gold, waarvan mocht aangenomen, dat hij in hoofdzaak naar de instelling des Heeren was bediend, en toebediend wierd op een wijze, die in overeenstemming was met de verordeningen van die kerk of dien kring. Dit moest zoo streng worden volgehouden, omdat inbreuk op dezen regel ons op eenmaal van den gemeenschappelijken bodem der algemeene Christelijke kerk zou hebben afgedrongen, en alzoo de eigen kerk tot secte zou hebben verlaagd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Genademiddelen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's