GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moslemen en Christendom. I.

De Indische Gids bevatte ten vorigen jare (in de nrs. van Juni, Juli en Sept.) een reeks opstellen van de hand des heeren J. G. Schot, ambtenaar in Oost-Indië.

Deze opstellen, afzonderlijk thans bij E. J. Brill te Leiden uitgegeven, hebben op het oogenblik bijzondere beteekenis en waarde, gelijk ze dan ook met het oog op den drang der tijden zijn geschreven. Want zoo verklaart de schrijver:

"Nu door verschillende omstandigheden de Moslemsche wereld meer dan vroeger het hoofd schijnt te willen opsteken, soms daarbij zelfs door Christenmogendheden gesteund, nu is het waarlijk niet ontijdig om meer dan ooit de Christenheid te wijzen op den Islam, die haar blijft bedreigen, en op haren ten aanzien van dien Islam te vervullen plicht."

In de studie van den heer S. wordt een onderzoek ingesteld naar den invloed, welken de Islam gehad heeft en nog heeft op zijn belijders en op de algemeene wereldorde en beschaving, terwijl tevens aangetoond wordt, welke houding de Christenstaten en volken, die alle voordeelen genieten en waardeeren kunnen van het waarachtige licht der beschaving, tegenover dien Islam hebben aan te nemen.

Hij heeft getracht in de eerste plaats een beknopt overzicht te geven van dien godsdienst. In de tweede plaats wordt behandeld de invloed van den Islam op zijne belijders. Ten slotte wordt de houding besproken, door de Christenvolken, als voorstanders en verbreiders der beschaving, tegenover den Islam aan te nemen.

Voor de kennis van Mahomedaanschen godsdienst en recht is het eerste gedeelte hoogst belangrijk, daar het kort en zeer zaakrijk aangeeft wat in deze allereerst dient geweten, wil men niet als een blinde rondtasten. Op vele verschijnselen in de Muzelmansche wereld valt hierdoor licht. Verbiedt onze ruimte hier meer te zeggen, we zouden vooral hen die tot de Zending in onze Oost in eenige betrekking staan de lezing dezer bladzijden dringend raden.

Het tweede deel behandelt den invloed van den Islam. Daarbij treden vijf a zes hoofdpunten van beschouwing op den voorgrond, namelijk: de persoon, de familie, de maatschappij, de beschaving en eindelijk de verbreiding.

De Islam, zegt de schrijver, verwekt niet dan stoffelijke indrukken. Geestelijk genot kent hij niet; zelfs niet hiernamaals. Van liefde tot God is geen sprake. Hoe zou het mogelijk zijn een God lief te hebben, die in alles gelijkt op een despoot, die niets wil schenken uit genade, en die voor alles eischt dat men zich verdienstelijk make, en naar de verdiensten de belooning afmeet ?

Belang heeft de Mahomedaan 't meest bij de plichten, welke hij te vervullen heeft, om later genot er voor in de plaats te verkrijgen. Wil hij het genot des hemels zich verzekeren, dan moet hij zorgen het Opperwezen niet al te zeer te vertoornen. Hij moet b. v. bidden, wat echter in niets op 't bidden des Christens gelijkt en dan ook niemand sticht. Voorts heeft hij allerlei voorschriften op te volgen.

Iets zeer eigenaardigs bij den Islam is het stelsel van goede werken. Van een zondenval zooals die in het Evangelie wordt voorgesteld is geen sprake. De zonde is slechts een daad, geen beginsel dat tot daden leidt. En zooals er kwade werken zijn, zijn er goede, en een goede daad weegt tegen slechte handelingen op. Al heeft men veel kwaads verricht, toch kan men rechtvaardig en het paradijs waardig geacht worden, indien maar tegenover die slechte daden een betrekkelijk aantal goede handelingen staat. Omdat de Islam de zonde niet als een beginsel beschouwt, kan hij een stelsel van goede werken huldigen.

Nuttig kan dit Islamsch stelsel niet werken. Het Evangelisch beginsel der genade onderdrukt den menschelijken hoogmoed en ijdelheid ; het Islamitisch stelsel van goede werken wekt die op. Eigengerechtig is daarom de Moslem, en zich zelf als een toonbeeld van goede werken aanziende, verre verheven boven de ongeloovigen die zondaars zijn, is hij onverdraagzaam, en ziet hij niet alleen met minachting, maar ook met haat op al wat niet Mahomedaansch is neder.

De straf van deze valsche beginselen is geweest, dat de Mahomedaan werd afgesloten van den vooruitgang der Christelijke natiën. Hoe konden de Christenen in zijn oog iets goed hebben, iets dat navolgenswaard mocht heeten ?

Ook brengt de toekorastleer mee, dat men 't niet nauw neemt. Klein is dan ook het getal der Moslemen die nauwgezet hun plichten op volgen; de godsdienst van Berbers en Bedowinen en zoovele anderen bepaalt zich tot belijdenis en besnijdenis; en wie telt de overtredingen van zoovelen, die toch als goed Moslem bekend stonden en geprezen werden? De zedelijkheid en al wat daarmede in verband staat is ondermijnd.

Het deelnemen aan de bedevaarten naar Mekka geschiedt niet alleen uit plicht, maar ook om de heilige plaatsen te zien en de vereeniging van zoo tallooze geloovigen uit alle wereldstreken. Vandaar dat zoo velen gaan. Er vertrokken uil onzen Indischen Archipel, voor zoover de controle reikt, van 1877 tot en-met 1886 gemiddeld 5403 personen per jaar naar Mekka, terwijl er gemiddeld per jaar 4094 terugkeerden. Telt men hierbij nog de bedevaartgangers uit die gedeelten van Nederlandsch-Indië, waar geen controle op de Mekkagangers bestaat, dan kan men gerustelijk als jaarlijks gemiddelden 7000 vertrekkende en 5300 terugkeerende personen aannemen.

Dientengevolge, zegt de schrijver, verarmt Nederlandsch-Indië jaarlijks met vijf millioen gulden, en daarvoor krijgt het een element in ruil dat improductief en dikwijls hoogst onzedelijk is en in de meeste gevallen door een vernielend beginsel gedreven wordt.

In den laatsten tijd hebben sommigen de meening uitgesproken, dat hoe meer, door beter en goedkooper vervoer, het aantal bedevaartgangers stijgt, hoe meer het prestige der hadji's daalt. Wij gelooven, dat het raadzaam is de oogen te openen voor het feit, dat de vermeerdering der hadji's hun macht verhoogt. En aangenomen eens, dat vermeerdering tot een zeker relatief hooger bedrag een goeden invloed zou kunnen hebben, dan mag men waarlijk wel vragen, wat dat relatief hooge cijfer is en wanneer het bereikt zal worden, als op eene bevolking van dertig millioen jaarlijks het getal terugkeerende hadji's vijf tot des noods tienduizend bedraagt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's