GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Sleutelmacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Sleutelmacht.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSiFDEELÏi\G XXXI.

In den naam van onzen Heere Jezus Christus, als gij lieden en mijn geest samen vergaderd zullen zijn, met de kracht van onzen Heere Jezus Ciiristus, denzulken over te geven den satan, tot verderf des vleesches, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus. I Cor. 5 : 4> 5-.

X.

Het eerste stuk van de Sleutelmacht ligt alzoo in den Dienst des Woords. In dezen Dienst treden, zoo het wel loopt, mannen op, die als gezanten van Godswege uitspreken en betuigen, aan hoedani^e zondaren de zonden vergeven zijn, en op hoedanige zondaren de verdoemenis rust. Zijn derhalve deze mannen getrouw in het uitspreken van hun heilige boodschap, dan geldt wat zij daar uitspreken, voor nu en voor eeuwig bij God. Zoo als zij het op , den kansel zeggen, zoo is het eeuwig in de hemelen waar en bondig. Wat zij daarentegen niet beslissen, is onder welke van deze twee soorten van ziondaren persoonlijk een iegelijk van hun hoorders zij te rangschikken. Dit weet God, en wordt ter beslissing overgelaten aan een iegelijk persoon, als die zelf alleen weet, wie hij was, hoe hij leefde, en of er nu, op dit oogenblik, boete en geloof in zijn ziele werkt. Indien ja, dan weet hij zekerlijk dat zijn zonden hem vergeven zijn; en indien niet, dan weet hij even zeker, dat de toorn Gods en de verdoemenis nog op hem rust. Een derde staat tusschen die beide is er niet. De Dienst des Woords kent slechts twee wegen, ten doode of ten leven, en op één van die beide wandelt elk hoorder; terwijl nu elk hoorder elke week onder den Dienst des Woords voor zich zelf heeft te belijden, of hij leeft zonder boete en geloof en alzoo nog onder de verdoemenis staat; of wel met boete en geloof, en dan ook van de vergeving zijner zonden gewis is. Bij het uitgaan niet van een bijbellezing, niet van een oefening, niet van een broederlijke toespraak, maar van eiken Dienst des Woords moet elk hoorder weer onder de eeuwige keur zijn doorgegaan; en altoos moet er van tweeën één gebeurd zijn: hij moet óf opnieuw den zegen hebben ontvangen, dat zijn zonden achter zijn rug zijn geworpen, zoodat hij vrij uitgaat; óf den toorn Gods in zijn ziel hebben ervaren, en huiswaarts keeren in de volle wetenschap, dat hij nog buiten boete en geloof staat, en dat derhalve de verdoemenis nog op hem rust. Dit is dus geen spel der verbeelding. Integendeel het is volle werkelijkheid. Alleen het jammere is maar, dat de Dienst des Woords zich vaak geheel vreemd houdt aan deze haar heilige roeping, en deswege de kracht om te binden en te ontbinden niet meer oefent.

En zegt men, dat de Sleutelmacht, op deze wijze opgevat, dan toch eigenlijk geheel aan de private beslissing van een iegelijk wordt overgelaten, zoo stemmen we dit toe, maar vragen in ernste, wat kwaad hierin steekt, en vragen op onze beurt of elke poging om deze beslissing op den Dienaar over te brengen niet ten eenen male in strijd is met de heiligheid, de teederheid en den ernst der zaak.

Als voor den wereldlijken rechter een dief of moordenaar verschijnt, dan moet die rechter in het burgerlijke een schuldig of onschuldig uitspreken. Doch met welke waarborgen men deze rechtsbedeeling ook omringt, toch blijft altoos de mogelijkheid, en komt het voor, dat de schuldige vrij uitgaat en de onschuldige naar het schavot wordt verwezen. Maar wat niet kan voorkomen en ook nooit voorkomt, is dat de schuldige, voor den rechter staande, niet zich zelven als schuldig kent; of ook dat de onschuldige voor den rechter staande onder schuldbesef gedrukt zou staan. Juist de uitspraak der conscientie in het eigen hart is het op het punt van schuldig of onschuldig alleen onwraakbaar. Ging nu een Dienaar des Woords er toe over, om, zij het ook na het nauwkeurigst onderzoek, zich het recht aan te matigen, om vrij te spreken of te verdoemen, zco bleef altoos het onzettend gevaar, dat hij zich vergiste, en dus juist anders bond dan het gebonden is in de hemelen. Maar blijft hij zich bepalen tot de verklaring, dat alleen zoodanige zondaren de vergiffenis hunner zonden hebbsn, en dat op alle andere zondaren de verdoemenis en de toorn Gods rust; en wordt nu de toepassing aan een ieders conscientie overgelaten; dan gaat de zaak nooit feil. en blijft er waarheid voor God bestaan, zoowel in die declaratie, als in de toepassing ervan op enkele personen.

Bovendien is juisi die private toepassing de heiboom van het geestelijk leven in de gemeenteleden. Beslist een ander voor hen, dan wordt hun eigen zedelijk gevoel al meer afgestompt. Ze denken over hun staat en stand voor God niet meer na. Ze hebben ook niet meer te denken, want een ander denkt en beslist voor hen. Vandaar dat ook de drang en de behoefte, om Gods Woord te onderzoeken, wegvalt. Immers, of ze al dan niet in strijd met Gods Woord handelden kunnen ze toch niet voor zichzelven uitmaken; een ander doet dit voor hen. Zoo ziet ge dus wel, hoe deze private toepassing van een iegelijk voor zich in de eerste plaats veel hooger zekerheid bezit, en ten tweede het geestelijk leven in de gemeente wakker houdt. Een gemeente, die niet onder den Dienst des Woords leeft, en onder dien Dienst de toepassing der Sleutelmacht op zich zelve maakt, slaapt in en verzinkt in onverschilligheid.

Vraagt ge nu, of daarom een particuliere biecht als ongeoorloofd moet afgekeurd, dan luidt het antwoord van onze groote godgeleerden hierop onderscheiden. Ze wordt afgekeurd, ja, waarlijk, indien het een biecht in den zin der Roomsche kerk is, zoodat een mensch zich aanmatigt de zonden te vergeven en uitspraak over het eeuwig wel of wee van een medemensch te doen. Maar niet afgekeurd, zoo ge daarmede bedoelt, dat ge aan uw vader of moeder, aan een uwer broederen of uw leeraar belijdenis van zonden doet, en zoo deze u daarop betuigt en verzekert, dat den waarachtiglijk boetvaardigen zondaar zijn zonden vergeven zijn. Doch al kan men deze particuliere handeling niet afkeuren, en al stemt men overeen met het Schriftwoord: „Belijdt malkander uwe zonden; " toch mag hieruit nooit een kerkelijk instituut gemaakt; het mag niet als dwang of noodzaak worden opgelegd; en de keuze van den persoon aan wien men zijn zonden belijden wil, moet geheel vrij worden gelaten. Op die wijs wordt er ook nu nog heel wat onder de Calvinisten, door kinderen bij hun ouders, door man en vrouw bij elkander, door broeders en zusters, door magen en vrienden onderling gebiecht, en nog altoos werkt de zegen die aan dit „malkander zijn zonden belijden" verbonden is, heerlijk onder Gods heiligen. Nu zal de een hiertoe meer neigen dan de ander, naar gelang zijn karakter meer gesloten of open is, en hij dus meer neigt, om de verborgen dingen zijner ziel voor zich te houden, of om die aan anderen te openbaren. Ook hierbij geldt niet voor een ieder dezelfde maatstaf. Toch mag niet verheeld, dat, zoo iemand na bange worsteling met allerlei zonden, den moed kan vinden, om zijn verborgen leven aan zijn broeder te openbaren; zoo hij sa& m met hem in den gebede voor God worstelt, om de vergeving dezer zonden te verwerven; en zoo die deelnemende broeder hem dan in de ontruste ziel de verzekering doet nederdalen, dat er bij God, mits hij boetvaardig zij, ook voor zulke zonden vergeving gevonden is, de vrucht van zulk teeder omgaan met elkander rijk in vertroosting voor den geschokte en benauwde van ziel kan zijn.

» Thans blijft nog het tweede punt van de Sleutelmacht te bespreken, dat kort kan aangeduid als te bestaan in de Kerkelijke Tucht; een stuk van den heiligen Dienst, dat met name den Gereformeerden zeer na aan het harte ligt.

Feitelijk toch staan de Calvinisten in dit stuk der kerkelijke Tucht geheel alleen. De Roomschen hebben de kerkelijke Tucht schier geheel in de Biecht laten ondergaan, en handhaven nog wel in naam het recht der kerk om iemand disciplinair te vervolgen en den ban over hem uit te spreken; maar deze kerkelijke rechtsbedeeling is hoogstens nog een wapen, om in zeer exceptioneele gevallen voor de rechten der kerk op te komen. Er leven in alle Roomsche landen duizenden en milHoenen in de Roomsche kerk, die feitelijk gehesl met haar gebroken hebben, ea die openlijk tegen haar optreden, maar die toch stil en ongemoeid op de lijst van de leden der kerk staan blijven; en slechts een zeer enkele maal wordt op een godgeleerde, een priester of wereldlijk vorst, die te ver gaat den ban toegepast, zooals na de Inbezitneming van Rome op Victor Emanuel. Veilig kan men dus zeggen, dat de kerkelijke Tucht als middel, om het Verbond Gods heilig te houden, bij Rome dood ligt. Evenzoo nu is het in de Luthersche kerk, dïe wel aanvankelijk de Tticht herstellen wilde, maar er dra zelve de mogelijkheid toe afsneed, vooreerst door de instelling van een private Biecht bij den ieeraar, en. ten andere door het niet aansteller van ouderlingen in den zin, waarin de Schrift, - V't eischt. Hun kerkelijke Tucht vcikre%" daardoor, evenals bij Rome, het hatelijk karakter van meer als wapen tegen tegenstanders gebruikt te worden. Dit maakte tóen dat onderscheidene vorsten deze kerkelijke rechtspraak nog hebben besnoeid; dat een enkele die geheel verbood; en dat zelfs de ernstige poging der Piëtisten, onder professor Grossgebauer van Rostock, omstreeks 1660 in Duitschland ondernomen, niet tot herstel van de kerkelijke discipline heeft kunnen leiden.

Toch kan men niet zeggen, dat de kerkelijke Tucht althans op geheel het Gereformeerde erf van kracht bleef. Immers de Engelsche Bisschoppelijke kerk, die in haar belijdenis de Gereformeerde waarheid beleed, heeft zich op het voetspoor van Erastus, ten slotte geheel van de kerkelijke discipline afgewend, en het standpunt ingenomen, dat het oordeel over iemands belijdenis en wandel aan de zichtbare kerk niet toekomt. Deze kerk is wat men noemt Erastiaansch geworden, en heeft daarmee de kerkelijke discipline hoogstens in schijn laten bestaan; juist zooals ook hier te lande de Remonstranten het wilden; en gelijk het nu weer in zwang is bij de Synodalen onder de Organisatie van 1816. Immers, dan wordt de kerkelijke discipline wel nominaal in stand gehouden, maar ze wordt feitelijk niet uitgeoefend, om een oordeel te vellen over de belijdenis en den wandel, der gemeenteleden. Integendeel, de belijdenis moet vrij zijn, zelfs moet er leervrijheid heerschen, en om roekeloozen wandel mag men iemand hoogstens veraianen; tengevolge waarvan de kerkelijke discipline dus feitelijk niet anders dienst doet, dan, om evenals bij Rome, eea kerkdijken tegenstander te treffen. Zoo zag men het in de Episcopale kerk van Engeland; en zoo ook zag men het onder de Organisatie van 1816 ten onzent toegaan. Al wat ooit door de kerkelijke discipline getroffen wordt, is een predikant die in echtbreuk of dronkenschap verloopt, en dan voorts.... Gereformeerde belijders des Heeren, die het aan de kerkelijke Besturen lastig maken. En in 1834 én in 1886 heeft dat wapen dan ook goeden dienst gedaan, om de tyrrannie der kerkelijke besturen te handhaven.

Dit stelsel nu noemt men het Erastiaansche naar zekeren professor Thomas Erastus, die in 1583 stierf, na achtereenvolgens én te Heidelberg én te Bazel hoogleeraar niet in de theologie of in het kerkrecht, maar in de geneeskunde te zijn geweest. Toch was hij, gelijk toen veel voorkwam, tevens een geleerd theoloog, en schreef o. a. menig tractaat over het vraagstuk van het heilig Avondmaal, waarin hij tegen het opkomend en veldwinnend Calvinisme, de oude, platte, symbolische opvatting van Zwingli verdedigde. En evenzoo nu stond hij ook in de zaak der kerkelijke discipline lijnrecht tegen de Calvinisten over. Dit mengde hem reeds in 1560 in een pijnlijken strijd met Caspar Olevianus, den medeopsteller van onzen Heidelbergschen Catechismus, die evenals hij te Heidelberg werkte. Olevianus drong er bij den Keurvorst van de Paltz Frederik III sterk op aan, dat deze ook in Heidelberg evenals in Genere een deugdelijke regeling van de kerkelijke Tucht zou invoeren; en hiertegen kwam Erastus, hierin gesteund door de hoogleeraren der juridische faculteit, zoo sterk mogelijk op. En wel werd deze strijd, na een worsteling van tien jaren, ten slotte in den zin en geest van Olevianus, zij het ook in een milderen vorm, beslist; maar Erastus was door zijn rusteloos protesteeren en door zijn verwoeden tegenstand nu eenmaal ten aanhoore van heel Europa aan het woord gekomen, had de zaak principieel ingedacht, en was er zoo ten slotte toe geraakt, om stelsel tegenover stelsel te plaatsen. En op die wijs kwam toen tegenover het Calvinistische systeem van kerkelijke discipline het Erastiaansche over te staan. Toch zou dit op zichzelf nog niet die beteekenis aan zijn naam hebben gegeven, indien zijn weduwe na zijn dood, niet een stuk had uitgegeven, dat hij over dit onderwerp naar aanleiding van zij a correspondentie met Beza had opgesteld. Hij was toch persoonlijk met Beza bevriend, en Beza had al het mogelijke gedaan, om hem van zijn denkbeelden af te brengen. Hierin echter was Beza niet geslaagd, en bij zijn dood vond men onder zijn papieren zelfs een uitgewerkt opstel, dat den titel droeg: Of de kerkelijke discipline op goddelijke autoriteit rttst, dan wel een verzinsel van menschen zij f Dit tractaat zag toen het licht, waardoor Beza genoodzaakt werd er tegen te schrijven, en juist door die polemiek van Beza trok het geschil toen ook in Engeland en hier te lande de aandacht, zoodat ten slotte én in Engeland én in Nederland een kerkrechtelijke groep opdook, die in beginsel tegen de kerkelijke discipline inging, en als Erastiaansche groep, naar den sinds lang overleden hoogleeraar van Heidelberg, genoemd werd.

Vraagt men nu welk stelsel Erastus tegen dat van Calvijn ©verstelde, zoo kan men kortelijk zeggen, dat Erastus de Staatskerk verdedigde en Calvijn de Vrije kerk, zoodat eigenlijk in Erastus niets aan het woord kwam, dan het oude Zwinglianisme. Zwingli had namelijk de groote fout begaan, van geen behoorlijk onderscheid te maken tusschen de wijze waarop Gods autoriteit in den burgerstaat gelden moet, en de wijze waarop die werkt in de kerk. Volgens de Heilige Schrift zijn die twee geheel en al onderscheiden. God Drieëenig is de Koning over alle koningen, die voor het bestuur van landen en volken zijn autoriteit en macht op de regeeringen dezer landen gelegd heeft; maar naast deze burgerlijke regeeringen is een geheel afzonderlijk regiment door God over zijn kerk besteld, en dit regiment heeft Hij niet aan de koningen der aarde gegeven, maar aan zijnen Zoon Jezus Christus, in zijn hoedanigheid van Middelaar. Gelijk dus de vorsten der aarde regeerea in den burgerstaat en daarin gezag uitoefenen, 200 ook regeert Christus in zijn kerk en oefent in die kerk alleen en absolutelijk het hooge gezag uit. Hieruit volgt dus dat in de kerk een eigen souvereiniteit geldt, die in niets aan de souvereiniteit van de koningen der aarde onderworpen is en een geheel ander karakter draagt. Zoo zijn Kerk en Staat twee huishoudingen, waarin tweeërlei scherpelijk onderscheiden gezag geldt. In de huishouding van den Staat het gezag van een Gebieder die bij de gratie Gods regeert, en in de huishouding der Kerk het gezag van Christus, als den voor die kerk van God gezalfden Koning. Diensvolgens is dus de kerk vrij en heeft op aarde geen Souverein gezag over zich. Zij heeft slechts één souverein, den Christus, en die Souverein woont niet op aarde maar in den hemel. En vraagt men, of deze twee levenssferen, die van de Kerk en van den Staat, dan geen enkel punt van aanraking hebben en alzoo los naast elkander staan, dan moet geantwoord, dat ze zulk een punt van vereeniging zeer zeker hierin bezitten, dat de oorspronkelijke souvereiniteit die én voor den Staat én voor de Kerk geldt, de ééne almachtige Souvereiniteit van den Drieëenigen God is. Zijns is de Staat, en zijns is de Kerk, en het onderscheid tusschen beide regimenten ontstaat slechts hierdoor, dat de Heere onze God zijn autoriteit over den Staat op een ander gelegd heeft, dan zijn autoriteit over zijn kerk. God zelf is het alzoo, die in zijn ééne goddelijk regiment deze twee sferen onderscheiden heeft, door de sfeer van den Staat te onderwerpen aan de vorsten der aarde, en de sfeer van de Kerk aan zijnen gezalfden Koning in de hemelen. Hieruit volgt dus dat de rechtsbedeeling in den Staat afhankelijk is van de rechtsbedeeling in de Kerk; ea dat akoo de Kerk geheel vrij is, om, zonder zich hierin om den Staat te bekommeren, recht te spreken op eigen erf. Het is er meê als met de rechtsbedeeling in onze Oost en hier te lande. Beide toch, onze koloniën en ons vaderland, staan onder de hoogheid van het Huis van Oranje, maar de Kroon heeft éa voor onze koloniën én voor ons vaderland een afzonderlijke regeering ingesteld. Hier te lande onder de gewone ambtenaren, en in de Oost onder den Gouverneur-Generaal. Maar juist dit rnaakt dan ook dat de rechtsbedeeling in de Oost geheel op eigen leest geschoeid is, en niets te maken heeft met de rechtsbedeelitig in ons vaderland. En zoo nu ook is het hier. Kerk en Staat staan beide onder de hoogheid van den éénen God; maar die God heeft voor beide een afzonderlijke regeering ingesteld; voor den Staat onder de gewone vorsten der aarde, en voor de kerk onder den Koning in de hethelen. En dit nu maakt dat de rechtsbedeeling van den Staat niets uitstaande heeft met de rechtsbedeeling in de Kerk, noch de rechtsbedeeling van de Kerk met die van den Staat,

Doch tegen deze Schriftuurlijke voorstelling kwamen de Zwinglianen nu in verzet, en verzette zich Erastus op hun voetspoor. Volgens hem was er eigenlijk maar ééne souvereiniteit die op aarde, zoowel in den Staat als in de Kerk gold, en die souvereiniteit berustte bij de Burgerlijke Overheid, Zij trad op als dienaresse Gods, en v/as ahoo als Christelijke overheid in de Kerk geplaatst. Kerkelijke en burgerlijke gemeente was dus feitelijk één. De Christen was burger en de burger Christen. Tusschen beiden mocht geen onderscheid worden gemaakt. Diensvolgens had deze Christelijke Overheid zeer zeker den plicht, om te zorgen dat er een Kerk was, en dat in die Kerk de zuivere waarheid werd gepredikt; maar altoos onder beding dat aan haar de hoogheid ook over die Kerk bleef. De Kerk had alleen te leeren; wat er dus feitelijk op neerkwam, dat de Christus alleen als de Profeet en Leeraar werd geëerd, en niet erkend werd als Koning. Want wel werd dit koningschap niet ontkend, maar het wierd saamgevlochten met de Souvereiniteit Gods die op de koningen der aarde gelegd was, en alzoo als zelfstandig koningschap vernietigd. Op grond van deze overtuiging nu leeraarde Zwingli, en bepleitte Erastus in nog consequenter zin, het stelsel, dat niet de kerkelijke ambtsdragers, maar alleen de Overheid het recht bezat, om door uitspraak en tucht voor de zuiverheid van belijdenis en wandel te waken. Zij, niet de Kerk, kon desvereischt strafbcpahngen maken op het verloochenen van de waarheid en op ongeregeldheid van wandel. Zij, en niet de Kerk, had het recht de leden der Kerk voor zich te dagen. Zij, en niet de Kerk, had dus het recht om de Kerkenordening vast te stellen. En ook, zij, en niet de Kerk, had het recht om een vonnis uit te spreken en den ban te slaan. Juist wat, zij het ook in gematigder vorm, ook hier te lande door Oldenbarnevelt, Uytenbogaert en Episcopius beweerd is, en waartegen destijds door Damman, Trigland, Wallaeus en Voetius het Gereformeerde standpunt verdedigd is,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De Sleutelmacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1891

De Heraut | 4 Pagina's