GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige?”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En wat samenstemming heeft Christus met Belial? Of wat deel heett de geloovige met den ongeloovige ? 3 Cor. 6 : 15.

Tusschen twee klippen hebt ge, met Gods hulpe, behouden door te zeilen. Ge hebt ute wachten voor alles wat ook maar zweemt naar een laatdunkend afstooten van den ongeloovige. Maar ook ge hebt zeer «mstig toe te zien, dat ge u met den ongeloovige niet verselschapt.

Ge moogt hem niet afstooten; maar ook ge moogt geen oogenblik de gapende klove, die u van hem afscheidt, uit het oog verliezen.

Of, om het in de diepzinnige taal der Schriftuur uit te drukken: eenerzijds moet de ongeloovige u »als een heiden en tollenaar" zijn; maar anderzijds zult ge van Jezus leeren, hoe ge u jegens een heiden en een tollenaar te gedragen hebt.

Nooit het allesbeheerschend verschil tusschen u en den ongeloovige uit het oog verliezen, en desnoods met Jezus zeggen durven J »Het ia niet geoorloofd het brood der kinderkens te nemen, en den hondekens voor te werpen; " mits ge, evenzoo met uw Heiland, tot uzelven en uw medegeloovigen ook de vraag richt: »Zullen misschien die heidenen en die tollenaars mij voorgaan in het Koninkrijk der hemelen? "

Hier liggen dus twee klippen, en elk dezer beide klippen weet van menige schipbreuk der ziel te verhalen; en, ook waar door Gods genade de schipbreuk werd afgewend, van een schuldig stooten van het scheepke der ziel op dien rotssteen der ergernis links, of die verleidelijke rotsklove rechts.

Maar toch is het stooten op deze rotsklip links en deze rotsklip rechts meest een ^< r^«/(fe zaak, zoodat de één meer zuigt naar den éénen en de ander meer naar den anderen kant.

Dat hangt meest af van inborst en aanleg, van uw kring en omgeving, en ook van den geest des tijds.

Zijt ge gezellig en spraakzaam en vriendelijk van aard, zoo loopt ge licht gevaar de diepe klove die tusschen u en de ongeloovigen gaapt, uit het oog te verliezen. Hebt ge in uw hart daarentegen een hoogmoedige neiging, zoodat trots uw ziel vergiftigt, dan zult ge er eer toe komen, om voor den heiden en tollenaar verachting in het hart te gevoelen.

achting in het hart te gevoelen. En zoo ook, ontmoet ge in uw kring veel Belials-kindcren onder de ongeloovigen, spotters, vloekers, brooddronkene en ontuchtige lieden, zoo stooten ze u alUcht te ver af; terwijl omgekeerd, als ge veel lieve, uiterlijk innemende en burgerlijk gerechtige ongeloovigen ontmoet, uw sympathie er licht toe neigt, om u te ver met hen in te laten.

met hen in te laten. Waar dan nog bij komt, dat de tijdgeest hier machtig op inwerkt.

In de dagen der Dooperij zag men op een wcreldsch mensch als op een melaatsche neer, dien men ontliep.

In onze dagen daarentegen drijft de tijdgeest er heen, om elk verschil schier op te heffen. Het heet nu alles »vroom", ook wie tegen God Drieëenig en zijn gezalfden Koning in openbare vijandschap leeft. Men is dan nog altoos »vroom", omdat men toch gelooft aan liefde, gelooft aan deugd, en gelooft aan iets dat eeuwig zijn zal.

Tegen zoo verderfelijke neiging nu hebt ge te strijden. Niet de tijdgeest bepaalt uw weg; niet uw sympathiek karakter mag u richtsnoer zijn. En evenmin mag de burgerlijke gerechtigheid der ongeloovigen u verlokken.

Geloof en ongeloof zijn niet één maar twee.

Nu moet gij natuurlijk op het allerzekerst voor uzelven weten, dat gij het geloof hebt. Anders kan er voor u van de scheiding tusschen geloovigen en ongeloovigen nog geen sprake zijn.

In u moet het geloof zijn. Niet een uitwendig, maar een innerlijk; niet een historisch, maar een geestelijk; niet een tijdelijk, maar een eeuwig; niet een nagebootst, maar een echt; een wezelijk door God in u gewekt, u rechtvaardigend en zaligmakend geloof, waardoor ge weet, dat ge een levend lidmaat van Christus zijt, en dit eeuwig zult blijven.

Op dat geloof moet ge niet pochen, doch ge moet er voor danken. Ge moet er u niet op verheffen, doch er klein onder zijn.

Maar juist omdat dit geloof voor uzelven uw één en al, het voor eeuwig beslissende is, en uw eigen overgang van ongeloof tot geloof een overgang van dood tot leven, en van verdoemenis tot heerlijkheid was, zijt ge dan ook verplicht bij een iegelijken mensch dienzelfden maatstaf aan te leggen, en moogt ge het diepgaand en alles beslissend verschil tusschen geloovigen en ongeloovigen met geen bloemen van vriendelijkheid bedekken, noch pogen te overbruggen door waardeering en gezelligheid.

Dit gaat zelfs zoo ver, dat ge veilig zeggen kunt: Iemand die in het gewone levensverkeer met het principieele onderscheid tusschen geloovigen en ongeloovigen niet rekent, die is

met zijn eigen geloof nog niet van den dood naar het leven overgegaan.

Wat deel, vraagt de, heilige apostel, hebt gij, zoo ge een echt geloovige zijt, met de ongeloovigen? En hij licht dat toe, door vooraf en daarna te vragen: »Wat samenstemming is er tusschen Christus en Belial ? " En ook: »Wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? "

Zin en bedoeling van de scheidslijn, die tusschen de geloovigen en ongeloovigen wordt getrokken, is dus duidelijk.

Heb ik met u deel aan iets, dan drijven wc een gemeenschappelijke zaak; dan jagen we saam één doel na; dan leven we voor één ideaal dat u en mij gelijkelijk bezielt en verrukt; en dan is hier het gevolg van, dat gij en ik, dat we beiden saam, al onze plannen en overleggingen doen loopen in één zelfde spoor.

En zulk een samenstemming, zulk een gemeenschap nu, zulk een innige vertrouwelijk-_ heid kan en mag tusschen geloovigen en on' geloovigen niet bestaan. Zoolang de één op weg is naar de Noordpool en de ander zijn koers richt naar de Zuidpool, is samenreizen onmogelijk.

En waagt ge u daar nu toch aan, dan blijkt hieruit, dat uw geloof voor u nog bijzaak, en niet het beheerschend element in uw leven is. En het gevolg zal nooit zijn, dat ge den ongeloovige voor uw geloof wint, maar wel dat de ongeloovige u in uw geloof verzwakt.

Onwrikbaar vast moet dus de 'brdinantie Gods blijven staan, dat de ongeloovige voor u zijn moet als een heiden en tollenaar.

Een heiden wordt in de Schrift meer dan eens met een »hond" vergeleken. Nu, op zich zelf ligt in de vergelijking met een dier niets smadelijks. Denk slechts aan uw Heiland, die beurtelings het Lam wordt genaamd en beurtelings de Leeuw uit Juda's stam.

En nu is zeker een > hond" een heel ander dier, maar toch in den regel een zeer geliefd dier. Eén dier dat door zijn trouw en dankbaarheid, door zijn gezelligheid en aanhankelijkheid den mensch van nature boeit. Ja, zoo weinig is vergelijking met een hond op zich zelf smadelijk, dat een profeet vergeleken wordt bij een hond die bast, als de dief op het erf komt.

Alleen maar ....een hond is een onrein dier; vuiler van aard dan eenig ander huisdier. Er kleeft aan den hond een smet van gemeenheid. En daarom was de hond bij Gods volk in geen waarde.

Wordt er dus van de ongeloovigen en heidenen gezegd, dat ze als »honden" zijn, zoo ligt hierin juist dit tweeërlei: vooreerst dat ze vaak zeer minzaam, vriendelijk, trouw en aantrekkelijk zijn; maar ook, dat we om die vriendelijkheid, de smet, de vlek die hun aankleeft, nooit mogen vergeten.

Anders zijn dan weer de »tollenaars", die naast de > heidenen" als een ander soort ongeloovigen worden genoemd; en ge ziet licht in, waarin het verschil tusschen beiden ligt.

Voor Israël woonden de heidenen op verren afstand buiten hun grenzen, maar de tollenaars waren de ongeloovigen in hun eigen omgeving, die bij hen waren, die maatschappelijk met hen verkeerden, en met wie ze dagelijks in aanraking kwamen.

Dat scheelde nu natuurlijk veel.

«Heidenen" zijn ongeloovigen met wie men geen aanraking heeft tenzij men die zelf zoekt; en «tollenaars" daarentegen zijn ongeloovigen met wie men, of men wil of niet, aanraking heeft.

Voor de eersten geldt dus de regel, dat ge, ter wille van uw geloof, ze niet zoeken zult. Voor de tweeden, dat ge, om u te wachten voor uw ziel, in uw noodzakelijken omgang met hen, u zult bewaren voor den schadelijken invloed die van hun ongeloof op u kon uitgaan.

De Ithischen zijn dus ten eenemale op den verkeerden weg. Die toch zoeken opzettelijk de aanraking met de ongeloovigen; verzwakken almeer de tegenstelling tusschen geloof en ongeloof; en eindigen met het geloof hunner broederen te minachten, om het schijngeloof der ongeloovigen in de hoogte te heffen.

En even verkeerd staan die oppervlakkige Gereformeerden, die zeggen: dat men met alle menschen goede vrienden moet zijn, en die er dan ook volstrekt niet op letten, met wie ze zelven omgaan, of met wie hun kinderen omgaan, of met wie hun kinderen trouwen. Dat is hun alles om het even. God de Heere bewaart zijn uitverkorenen toch.

Dit nu is God verzoeken.

Neen, het verschil tusschen geloovigen en ongeloovigen mag noch uitgewischt noch verzwakt. Veeleer moet het gelden op geheel de levenslijn. Alleen zie wel toe, dat hetgeen gij als geloof tegen het ongeloof der heidenen en der tollenaren overstelt, geen klatergoud zij, maar goud uit de goudmijn der eeuwige barmhartigheden.

En voorts sluit u niet aan de wereld, maar sluit u aan Gods volk aan.

Daar hoort ge. Dat is uw geestelijke maagschap. Daar zijn de leden van het lichaam, waarin ook gij als een levend lid zijt ingevoegd.

En als de wereld u dan verdenkt, dat ge daarom jegens die ongeloovigen hard en hoovaardig en zonder barmhartigheid zijn zoudt, toon het dan in uw bejegening en uw blik, in uw woord en in uw omgang, dat ge wandelen wilt in de voetstappen van Hem, die zonder ooit één oogenblik de eere zijns Gods te verloochenden, met de tollenaren aanzat en den heidenen een licht ter verlichting wierd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's