GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

TOCH BETAALD.

In het midden der 17e eeuw leefde een kunstenaar die Lefaivre heette, en zich onledig hield met fraaie platen te teekenen voor allerlei boeken. Dat werk werd hoog betaald en verschafte hem een zeer goed inkomen.

In zekeren zomer maakte hij eene reis door Duitschland en kwam zoodoende ook te Heidelberg, waar hij besloot een poos te blijven om uitstapjes te maken en fraaie landschappen af te teekenen.

Op een morgen, die zeer regenachtig was, had hij een geruimen tijd in zijn kamer zitten werken, toen plotseling de zon doorbrak. Lefaivre die al lang van plan was een boomgroep, dichtbij, in 't zonnelicht te schetsen, stond haastig op, greep een potlood en zijn schetsboek en stapte de deur Uit.

Buiten gekomen echter beviel hem het wandelen zoo goed, dat hij zijn voornemen geheel vergat en verder ging dan eerst zijn plan was geweest. Na twee uur wandelen echter begon de warmte hem te hinderen, en gevoelde hij zich wat vermoeid. Hij ging in de schaduw op 't gras liggen rusten en kuierde toen weer voort, geheel verdiept in het beschouwen van het schoone landschap.

Weldra echter begonnen ook honger en vooral dorst hem te kwellen, gelijk te begrijpen was bij iemand die een uur of vier in de warmte heeft geloopen. Hij zag rond, maar heinde en ver was geen mensch, laat staan een huis te zien. Waar bevond hij zich eigenlijk ? Hij wist het niet. Hij had op den weg niet gelet, nu dit, dan dat voetpad gekozen en stond nu wel niet in een woestijn — volstrekt niet — maar toch hongerig en dorstig en moe, zonder te weten welken kant uit te gaan.

Op goed geluk liep hij voort, tot hij aan eenen heuvel kwam. Op den top meende hij iets te bespeuren dat naar een huis geleek. En hoe moe hij ook was, de hoop om daar een rustplaats en vooral wat drinken te vinden, drong hem den tocht opwaarts te aanvaarden.

Doch toen hij eindelijk hijgend en bezweet boven kwam, wachtte hem een groote teleurstelling. Wel was het uitzicht er »wunderschön", maar zelfs een kunstenaar heeft, als hij versmacht van dorst en doodmoe is, daar niet zoozeer oogen voor. Ook in dien zin kan men van het mooiste uitzicht zeggen: men kan er zich niet aan verzadigen. Het ergste was echter, dat er ja een huisje of hutje stond, maar dat, gelijk een blik door de open deur bewees, niemand daar binnen was. Er stonden enkel een paar banken en een ruwe houten tafel. Reeds wilde Lefaivre zich moedeloos op een der banken neerzetten, toen zijn oog viel op een bel, die met een koord was verbonden. Dat ding moet toch ergens voor dienen, dacht hij terecht. Meteen greep hij 't koord en begon uit alle macht te luiden, als stond er heel een dorp in brand.

Hij wachtte, doch er kwam niets. Reeds wilde hij ten tweeden male aan 't luiden gaan, toen hij in de verte een geluid hoorde, als van iemand die riep: »hallo". Nu luidde hij nog eens even; 't geroep werd herhaald. Er kwam dus iemand aan.

Na tien minuten, die den kunstenaar wel een uur schenen, stond een boerenvrouw voor hem. »Kunt gij mij ook iets te drinken en te eten

bezorgen ? " vroeg de teekenaar. »Zeker", was 't antwoord, «maar dan moet ik 't gaan halen van beneden. Gij hebt zeker de bel geluid niet waar ? '' ïja, ik wist niet beter te doen."

(Slot volgt).

O» HE.^I ZEIF.

De machtige Emir van Salce, In roem en rijkdom groot. Ging eenmaal op een verre reis Naar Faz, zijn bondgenoot.

Hij nam een heir van ruiters mee. Een keemlenstoet daarbij; Met voorraad was elk dier belaSn, Of dingen van waardij.

Om 't lastgediert, dat schatten droeg, Liep heel een dienaarschaar. En hield de keemlen bij den toom. En lette op elk gevaar.

Het laatst van allen kwam de vorst Te paard; om hem een stoet Van riddren, in het zaal als hij. En slaven, al te voet.

Op eens, daar struikelt een kameel. Mét breekt zijn ledren band; Een zak scheurt op, en paarl en goud Rolt in het mulle zand.

Daar werpt zich heel de slavenstoet Ter aard, en zoekt en tast. En grijpt al wat men grijpen kan Van den verstrooiden last.

De vorst ziet 't aan: hij lacht en roept»: Behoudt het maar, goe liên! Nu staart hij rond; geen cnkle slaaf Is om hem meer te zien!

Geen enkle meer; — ja een nog was Gebleven op zijn post; Gebleven aan zijns meesters zij Hoeveel 't hem had gekost.

En toen de reize was volbracht Riep de Emir dezen slaaf En sprak: »Geen knecht heb ik als gij Zoo trouw, zoo vroom, zoo braaf.

»Voor goud Ket ieder mij alleen, Geen enkle bleef mij bij. Zij dachten aan zich zelf alleen. Mij trouw waart enkel gij.

Dus zijt ge langer niet mijn knecht Ik maak u tot mijn vriend Voortaan zult gij de broeder zijn Van dien gij hebt gediend."

Zoo is 't geschied; de trouw geloond. Vriend, als 't u wonder scheen. Ligt ook voor u 'er leering in? Zeg niet te spoedig: neen.

HOOGENBIRK,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1893

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 augustus 1893

De Heraut | 2 Pagina's