GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE TWEE BROEDERS.

VI.

De neef ontving Frederik — wat hem zeer verbaasde — recht hartelijk, leidde hem in zijn huislijkcn kring en ging daarop met hem naar een kamer, waar zij alleen waren.

Niet lang daarna had er op het oude kasteel Dalheim een groote verandering plaats. Het huis dat zoo lang gesloten en onbewoond was geweest, werd weder geopend en bewoond. De nieuwe bewoners waren de neef met zijn gezin en tot vreugd van den leeraar en van de lieden in den omtrek, ook Frederik, de zoon van hun ouden landheer.

»Ik heb u, " zoo sprak de neef, »een gewichtige tijding mee te deelen. Gij weet hoe uw vader al zijn goederen aan mij naliet, en ook waarom. Doch in zijn testament bepaalde hij dat, zoo een uwer binnen drie jaar zijn leven mocht beteren, het mij vrij zou staan hem een deel der erfenis terug te geven. Nu heb ik, Gode zij dank, vernomen dat gij een a, nderen en beteren weg zijt ingeslagen en den Heere God dient, gelijk ik zelf ook doe. Ik verblijd mij thans aan uws vaders wensch te kunnen voldoen. Neem dit papier: het stelt u in het bezit van een derde deel der erfenis. God zegene u er mee en vereenige ons, neven, nauw met elkander, gelijk wij thans, naar ik vertrouw, broeders zijn in den Heere Christus."

De twee vrienden, die nu beiden den Heere dienden, werden door innige vriendschap verbonden. Daar hun bezittingen vlak naast elkaar lagen en eigenlijk een geheel waren, konden zij gemakkelijk te zamen alles doen wat gedaan moest worden en hadden zij ook eenzelfde belang. Zij zorgden voor de boeren beter dan ooit was geschied, hielpen hen zooveel zij konden, bouwden goede woningen, verbeterden het land en zorgden dat de kerk en de school goed werden onderhouden. Zoodoende wonnen zij alom vrienden en waren een zegen voor de meestal niet rijke bewoners der streek. Ieder verbaasde zich over de verandering, die met Frederik was geschied, en velen prezen hem, omdat hij zoo wijs was geweest een braaf man te worden. Maar hij zelf dacht en zeide : »Niet mij, maar den Heere zij er al de eer van. Want het is van Hem geschied, en het is wonderlijk in mijn oogen."

Tien jaar later ging de predikant, die op zijn standplaats was gebleven en nu al vrij oud was, eens naar een ver afgelegen stad, waar hij een vergadering moest bijwonen. Het was een reis van verscheiden dagen en hij was blijde toen hij, uit den schokkenden reiswagen bevrijd, weer eens op zijn gemak kon rondwandelen en zoo wat opfrisschen.

Terwijl hij zoo door het stadje kruisde kwam hij op een plek, waar men bezig was een huis te bouwen. De werklieden waren druk aan den gang. Het oog van den predikant viel op een opperman, die steenen aandroeg. Plotseling meende hij den man te herkennen. Hij zag goed toe en ontroerde want het was Karel, de oudste zoon van den graaf van Dalheim, de vroegere jonker, die daar nu liep te zwoegen en zweeten onder een vracht steenen.

Zoodra 't even ging trad de dominee op hem toe, tikte hem op den schouder, en vroeg:

»Vergis ik mij, beste vriend, of hebt gij niet vroeger in de buurt van Dalheim ge-' - • - -1 "Ji.'-'i^ woond. Misschien herkent gij mij ook nog? "

Verbaasd staarde de man den vreemdelmg aan, wiens kleedij aanduidde dat hij een prediker was. Blijkbaar herkende ook Karel den ouden man; althans de steenendrager verbleekte een oogenblik, dorh hij herstelde zich spoedig en sprak:

„Gij vergist u, eerwaarde heer: ik ken u niet en gij mij zoker ook niet."

Houd mij ten goede was 't antwoord, maar zijt gij niet....

»Ik heb nu geen tijd", sprak de ander, terwijl hij weer de ladder opsteeg, «Vergeef mij....

De dominee oogde hem na. Den ladder opklimmen dat kon de oude heer niet en hij sprak bij zichzelf: »ik moet hem toch spreken: hij is het zeker"

Toen vroeg hij aan een werkman hoe laat zij eindigden. Dat was om zes uur des avonds.

Tegen zes uur bevond zich de dominee weer bij het huis, dat in aanbouw was. Doch hoe hij ook uitzag, Karel was nergens te zien. En toen de leeraar 't den volgenden morgen nog eens beproefde, hoorde hij dat de opperman dien hij zocht, den vorigen avond plotseling had gedaan genomen en vertrokken was, niemand wist waarheen.

(Slot volgt).

KERSTFEEST.

Weer is de tijd gekomen, waarop wc 'Imogen herdenken, hoe de Heere Jezus Christus, daar hij rijk was, arm is geworden om onzentwil, hoe Hij, die de Zoon van God is, een mensch werd, opdat Hij de zondaren zou verlossen van den dood; hoe Hij te Bethlehem werd geboren opdat velen door Hem nieuwgeboren, het eeuwige leven ontvangen zouden.

Uit zijn hoogheid en heerlijkheid daalde Hij nedei. Hij werd arm, gering, veracht onderde menschen. Hij was een koning, maar werd niet geboren in een paleis; Hij was meer dan alle menschen en toch, hoe weinigen lett'en er ook maar op, dat Hij verscheen. Zijn geboorte was het grootste dat ooit op aarde geschied is; en toch, hoe nederig was al wat hem omgaf.

»Wat koning, die als vreemdeling Slechts in een arme woning ging. En — geen die daar zelfs U ontving.

Maar waarom?

»Gij zelf, o Heer der heerlijkheid, Gij zelf hadt U die plaats bereidt, U die van ver" het kruis verbeidt."

Zoo is het. De Heere Jezus heeft zich zelf vernederd. Waarom? Niet omdat Hij het behoefde, maar opdat Hij hen verlosse.i zou, die door de zonde verloren waren, opdat Hij hen zou bevrijden van de straf en zij den toekomenden toom ^uuden kunnen ontvlieden.

Daarom is het Kerstfeest zulk een heugelijke, maar ook zulk een ernstige tijd. Als gij u verblijdt, vrienden, bedenkt dan vooral, waarom dat is. Zeker, het is goed verheugd te zijn. maar de wezenlijke Kerstvreugd is niet om en over zooveel dat er bijhoort en heel aangenaam is, maar toch weer voorbijgaat. Neen, het moet een heerlijke, heilige, maar daardoor ook eeuwige blijdschap zijn die ons vervult en die niets ons kan rooven, al was ook buiten ons alles droef en bedroevend.

De vreugde die de Heere Christus door zijn geboorte ons schenkt is een vreugde in Bem. Uat moeten we, al zijn we jong, recht verstaan. Het Kerstfeest is voor velen een tijd van geven en ontvangen. Maar het is alleen werkelijk een feesttijd voor dengene die het Kindeke mede aanbidt, dat zich voor hem gegeven heeft en die dat Kindeke in zijn hart heeft ontvangen.

»Och, dat zoo uw vernedering o Heer ons in de ziele ging. Arm wierd gij nedrig en gering. Leer 't ons, schoon jong, ook recht verstaan, En biede ons hart uw woning aan ^^ ' Waar gij voor goed moogt binnengaan.

CORRESPONDENTIE.

Onze lezer Ab. B. Kz. te N.-S. is zoo vriendelijk ons te melden, dat hij in een oud werk, hetwelk hij noemt, de uitdrukking over welke we onlangs spraken, gevonden heeft als: »een hart onder den riem steken". Dat komt dus overeen met hetgeen we zeiden. Als nu ook anderen doen als vriend B. krijgen we wel zekerheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's