GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ook aan onze

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ook aan onze

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 5 Januari 1894.

Ook aan onze lezers zij bij de intrede van het jaar onzes Heeren 1894 genade ij toegebeden, en vrede, en barmhartigheid.

De Heraut rekent het zich een eere en een voorrecht, ook dit jaar den strijd voor de Gereformeerde beginselen te mogen voortzetten.

Hij begon dien strijd in Dec. 1877. We openen hiermede dus onzen zeventienden jaargang. Voor een weekblad van zulk een gehalte reeds een leeftijd, die tot danken stemt.

Tot dank bovenal, indien we letten op het verschil met toen we optraden.

Want al roemen we niet in hooge dingen, zooveel wijzen de feiten dan toch uit, dat allerwegen de beslistheid der Gereformeerde belijdenis toenam ; dat de kennisse der Gereformeerde beginselen op velerlei terrein veld won; dat het Gereformeerde kerkrecht thans heel anders bekend is dan destijds; dat dé Gereformeerde actie op meer dan één gebied zich in het oog loopend uitbreidde ; en dat de hope voor de toekomst alom onder onze medestanders ontwaakt is.

Of ook de Heraut zelf tot dezen ommekeer ten goede iets mocht bijdragen, laten we aan anderen ter beoordeeling; wij onzerzijds erkennen liever met dank de goede gunste Gods in den zeldzaam gewenschten loop van zaken, en zien met erkentelijkheid terug op hetgeen door deskundige en minkundige strijdgenooten in zoo menigerlei kring, op zoo velerlei terrein, door geschrift, debat en organisatie, ook door het brengen van veel geldelijke offers, tot stand werd gebracht.

Waarlijk, indien hetgeen thans bereikt werd, ons niet in doet slapen op onze lauweren, maar het uitgangspunt is voor een alzijdige actie, die nu eerst recht beginnen kan, staat de hope voor het Calvinisme schoon.

Immers de actie, die gaande is, bepaalt zich volstrekt niet uitsluitend tot onzen' engeren kring.

Wel schuilt in dien kring de kern en de keurbende; maar toch, de draagkracht der beweging reikt veel verder.

Dit zou niet zoo zijn, indien we op kunstmatige wijze, mechanisch, een soort eigen kaartenhuisje in elkander hadden gezet. Maar werd vanzelf zoo, nu we steeds op de öeginseleTt teruggingen.

Niet in den zin der trage lieden, die altoos beginselen prediken, maar voor de toepassing van wat ze zelven loven, steeds vreesachtig en laffelijk terugdeinzen.

Beginselen laten zich niet enkel met woorden prediken. Hun prediking gaat door woord en daad tegelijk uit.

Maar dit blijft dan toch, dat we nimmer eigen phantasie of vinding of verzinning aanprezen ; maar de aanbeveling voor ons oordeel of onzen raad steeds ontleenden aan de historisch gewaarmerkte Gereformeerde beginselen.

Dit bracht teweeg, dat de kracht dezer beginselen allengs beter gekend, fijner gevoeld, met meer beleid aangewend wordt, en dat ze op die wijs allerwegen doorwerkt.

Gereformeerd of Modern wordt almeer het shibboleth bij heel onze Gezindheid. Wat als état-tampon, of gelijk wij zeggen zouden, als stootkussen, zich onder wat naam ook daartusschen indrong, schilfert al meer af of gaat over in staat van ontbinding.

Dat met name de positie derEthischen steeds minder houdbaar wordt, is voor niemand een geheim meer. Ze poogden van twee wallen te eten, en konden deswege aan de crisis niet ontkomen.

In stil vertrouwen op de toekomst gaan we dan ook thans den nieuwen jaarkring tegen.

Ontglipte soms aan onze pen een woord, dat beter ware ingehouden, men duide dit niet te euvel aan een publicist, wiens pen zoo rusteloos voort moet.

En mochten er ook onder de Gereformeerde medestanders zijn, die in eenig punt een afwijkend spoor kozen, zoo worde toch nooit vergeten, dat juist het Gereformeerde beginsel steeds velerlei speelruimte voor variatiën liet, die met de eischen van het leven saamhangen.

En worde ook niet vergeten, dat, waar deze variatiën tot debat leiden, elk debat doelloos wordt, dat niet strikt en scherp op het stuk der beginselen, dat is hier van historisch gewaarmerkte beginselen, gevoerd wordt.

Immers het Calvinisme is niet nieuw, maar blijft, ook waar het zich wijzigt naar de behoeften der eeuwen, in zijn wezen altoos een historisch verschijnsel. s v

In memoriam.

Wederom leden onze Gereformeerde kerken een ernstig verlies door het afsterven van den hoogleeraar H. de Cock, docent aan onze Theologische School te Kampen. Wie had kunnen denken, dat »vader Van Velzen" zelfs hem nog overleven zou! k

In De Cock leetde de oude traditie van de schoone jaren van 1834 nog persoonlijk voort, en reeds door zijn familienaam was hij in veler schatting van die nobele traditie een der natuurlijke dragers. h n

Met onverdroten ijver en zeldzame volharding had De Cock, toen het terrein nog schier geheel braak lag, de zware taak ondernomen, om de geregelde opleiding van s onze aanstaande Dienaren op gang te helpen brengen.

In studievak na studievak had hij zich thuis gezet, en jaar na jaar de Theologische School en de kerken aan zich verplicht door het geven van een breede reeks van lessen, die verre buiten de gewone maat ging.

Daarbij bleef hij de kerken dienen met hulpe in den Dienst des Woords, waar slechts even de gelegenheid des tijds, hem vrij liet, en niet minder met raad en voorlichting, waar in allerlei moeilijke vraagstukken een uitweg moest worden gevonden.

Van nature was hij hulpvaardig en minzaam van aard ; een man van begaafdheid, over wiens vriendelijke lippen schier nooit een bitter woord gevloeid is.

Zoo vond hij, na lange jaren gedeeld te hebben in den smaad, die al wat van gescheiden huize was, hem achtervolgde, op later jaren meer algemeene waardeering ook buiten eigen kring; en ontving hij van onzen overleden Koning, na Van Velzen, het ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw.

Ook het Gymnasium te Zetten mocht hem althans korte jaren nog onder zijn curatoren tellen, en vooral aan. zijn optreden is het te danken, dat vele zijner geestverwanten hun zonen aan de zorgen van dit Gymnasium toevertrouwden.

Niet in alles liep hij met ons eenzelfden weg. Zoowel op kerkrechtelijk als op dogmatisch terrein had hij in de periode eener vroegere ontwikkeling zich te zeer vastgezet in de toen geldende denkbeelden, om een jongere ontwikkeling van het Gereformeerde leven van heeler harte te kunnen meemaken.

Toch heeft hem dit nooit belet steeds gevoelens van vriendschap en waardeering ook voor de mannen van de Doleantie te koesteren, en toen de vereeniging der kerken te Amsterdam tot stand kwam, heeft hij zich met ons verblijd.

Voor de School te^ Kampen is zijn heengaan een pijnlijke gebeurtenis.

Over zijn talrijk gezin brengt zijn heengaan diepe rouwe.

En ook wij staren hem na als een trouwen broeder, die in de jaren zijner kracht en toen hij met weinigen den last des daags alleen droeg, zich jegens de Gereformeerde kerken verdienstelijk heeft gemaakt.

Moge onze God de zijnen troosten in hun rouwe, en schenke Hij in zijn gunste aan onze Theologische School een man in zijn plaats, die het zoo onverwacht geleden verlies haar moge vergoeden.

Hoogere roeping.

Het besluit door de Synode der Nederlandsche Hervormde kerk, in zake het Amsterdamsch professoraat genomen, maakt, uit geestelijk oogpunt bezien, een pijnlijken indruk.

Immers, hoe ook genomen, altoos blijft wat men noemt ^)de Nederlandsche Hervormde kerk" als genootschap, een zedelijk hchaam, dat bestaat voor een ^ir«^'^/yir doel. Over de keuze van dit doel moge men verschillen, maar dat het zich als geestelijk van aard moet kunnen rechtvaardigen, staat bij alle partijen in dit Genootschap vast

De Modernen stellen dit doel in de ethischreligieuse verhefiing van het volk. De Groningers in het voortplanten van het Evangelie, gelijk zij dit verstaan. En de Orthodoxen van allerlei gading in de prediking van den Christus. Velerlei strekking dus, maar alle variatie draagt dan toch een^^wtelijk stempel. Dooreengenomen, geldt dit groote, logge Genootschap dus als een zedelijk lichaam tot zedelijke en godsdienstige verbetering. Een doel waar de Groningers dan één, de Ethischen twee en de Orthodoxen drie exponenten op zetten.

Dit Genootschap acht zich vrij in het nemen van zijn besluiten en beslissingen. Een autoriteit boven zich kent dit zedelijk lichaam niet.

Het Genootschap als zoodanig toch onderwerpt zich niet aan de autoriteit van Gods Woord, noch zelfs aan het gezag van den Christus. Ook dit Genootschap is evenals elk ander genootschap volkomen autonoom, d. i. zichzelf tot de hoogste wet.

Wel zijn er zeer velen van dit Genootschap leden, die er persoonlijk anders over denken, maar in zijn geheel, als eenheid, als genootschap, is dit zedelijk lichaam volmaakt vrij in zijn besluiten.

Het is gebonden door letterlijk niets.

Toen derhalve het bekende besluit van Amsterdams Gemeenteraad afkwam, waarbij de stad Amsterdam verklaarde niet langer uit de Gemeentekas, die aller is, gelden te mogen nemen onï die aan één kerkgenootschap uit te betalen, bond niets de Synode om zus of anders te beslissen.

Ze kon beslissen zooals ze wilde.

Door welk motief is ze nu bij het besluit, dat ze nam, geleid geworden ? Ze had natuurlijk op allerlei wijze haar kerkelijke school te Amsterdam kunnen bestendigen en inrichten* op eenigszins anderen voet.

Haar was een somme gelds aangeboden, om op het Grootboek te zetten. Amsterdams Genootschapskerkeraad stelde zich ten dienste Het Classicaal bestuur wilde, o, zoo gaarne helpen. Prof. Muller was vanzelf beschikbaar, en op staanden voet waren een twee-, drietal predikanten bereid, om de ontbrekende colleges aan te vullen.

Er was een wedloop, om de Synode uit de klem te helpen.

Geen quaestie dus, of ze had zeer wel kunnen besluiten, om haar inrichting voor hooger onderwijs te Amsterdam in stand - te houden.

En toch deed ze het niet.

Neen, die school moest vallen, en al wie nu in Amsterdam studeerde moest dan maar verhuizen naar Leiden, Utrecht of Groningen.

Nog eens, welk motief sluit ? leidde tot dit bc'

Het motief, dat het meest voor de hand lag en hier den doorslag had moeten geven, was natuurlijk het geestelijk belang der kerke.

Voor Kootwijk's Scholen.

In die kerk bestaat nog altoos een overgroot aantal vacaturen. En dat niettegenstaande er traktementen voor beschikbaar zijn. En in weerwil van het feit, dat men voor elke andere betrekking de sollicitanten, zooals men zegt, voor het opscheppen heeft.

Een zeer groot aantal vacaturen, dat in de honderden loopt, zoo zelfs dat in enkele Ringen en Classen de helft der gemeenten vacant is.

Alzoo bracht het geestelijk belang met zich, om zich allereerst af te vragen, of de kerkelijke school te Amsterdam geacht kon worden in deze schreiende behoefte te hulp te komen.

Dit nu sprak vanzelf.

Een school in een stad als Amsterdam, waar één tiende van heel de landsbevolking woont, en de Genootschapskerk tal van millionairs onder haar leden telt, om geldelijk te hulp te schieten, doet menig jong man tot de studie gaan, die anders er niet aan zou denken.

Rekent men dit aantal, om laag te blijven, op tien per jaar, dan lag hierin het middel om in tien jaren tijds weer honderd vacante plaatsen te bezetten.

Dit was derhalve hetgeen het motief aanried. geestelijk

Laat uw school te Amsterdam. De vacante kerken verplichten er u toe.

Doch neen, zoo mocht het niet zijn.

Op het geestelijk belang mocht niet gelet. Gelet mocht alleen op de Genootschapswaardigheid.

Het Genootschap was in zijn hoogheid gekrenkt.

Men had aan dit Genootschap, althans voor wat Amsterdam betreft, de ofjicieele positie ontnomen.

Men had het grr..oote Genootschap getrotseerd.

En zou nu dit grr..oote Genootschap zich verlagen, om zulk een niet-officieele positie in te nemen?

De hooge heeren oordeelden dat dit niet mocht.

Men moest zich streng vasthouden.

Men moest toonen, straffeloos grieven liet. dat men zich niet

En zoo straft de Synode Amsterdams Gemeenteraad met het wegjiemen der kerkelijke school.

Gelijk men weet, hadden wij gedacht, dat althans ditmaal het gfi? j/< ? /{; '/è belang zwaarder zou hebben gewogen.

Doch hoe we ons bedrogen.

We hadden van het groote Genootschap nog te goede gedachte.

Ons dacht, het zou ditmaal nog met hoogere roeping rekenen.

Doch zie het rekende alleen met de roeping van eigen hoogheid.

"WetensohappeUjJke opleiding.

I.

De kerk stelt aan de Dienaren des Woords den eisch, dat ze ook wetenschappelijk zullen opgeleid zijn.

Dien eisch stelt ze niet in volstrekten zin. Door Art. VIII der D. K. hebben althans ook onze Gereformeerde kerken een toegang tot den Dienst des Woords ontsloten, waarbij de sleutel der wetenschap buiten gebruik blijft.

Reeds hieruit blijkt dat de wetenschappelijke opleiding geen doel, maar middel is. Kan derhalve in enkele gevallen het doel zonder dit middel worden bereikt, dan blijft dit middel achterwege

Tweeërlei kan hiertoe nopen.

Of dat er geen genoegzaam aantal van wetenschappelijk opgeleide candidaten voorhanden is, om in den Dienst te voorzien. Dan geschiedt het uit noodzaak.

Of wel dat er enkele geniale mannen opstaan met profetische gaven, en dat de kerken van deze mannen profijt willen trekken. Dan geschiedt het uit dankbaarheid.

Uit noodzaak, als er candidaten te weinig zijn, omdat het voor kerken altoos nog beter is een gebrekkigen herder, dan ganschelijk geen herder te hebben; en men dan uitziet naar intelligente, vrome jonge mannen, die eenigszins in de waarheid geoefend zijn, en die men dan laat proponeeren, in het vertrouwen, dat ze er zich onder den Dienst almeer zullen inwerken. Een gebrekkige voorziening, maar toch in veel gevallen beter dan niets.

Of wel uit da^ikbaarheid, indien het Gode belieft in tijden van kerkelijk verval enkele mannen te verwekken met extiaordinaire gaven voor den Dienst des Woords door Hem toegerust, en die, min of meer in den geest der Nieuw-Testamentische profeten, de gemeente stichten kunnen.

Natuurlijk moet het feit, dat God hen met deze geniale gaven gesierd heeft, duidelijk blijken.

Maar blijkt dit, dan zou het ook gemis aan dankbaarheid jegens den Gever van dit goede zijn, indien de kerken er haar profijt niet meê deden.

Dit alles kan thans echter rusten blijven; bij de opleiding is sprake van den gewonen gang, van de normale orde der dingen; en komt dus het buitengewone niet in aanmerking.

Er werd dan op dit buitengewone ook alleen gewezen, om te. doen uitkomen, dat voor de geïnstitueerde kerken de wetenschappelijke opleiding geen doel, maar middel is en blijft.

Ze vragen wetenschappelijke opleiding, niet omdat ze gaarne pronken met geleerde mannen, en nog veel minder als waren ze zelven een soort van geleerde vereenigingen.

De geïnstitueerde kerken zijn en blijven corporatiën waarin het Lichaam van Christus zich voer een 'bepaald doel plaatselijk openbaart.

Dit svoor een bepaald doel", moet er uitdrukkelijk bijgevoegd, omdat men anders terstond op een dwaalspoor raakt.

Wie toch waant, dat het Lichaam van Christus geen andere openbaring dan in de geïnstitueerde kerken heeft, verkleint het Lichaam van Christus in waardij.

He Lichaam van Christus is de herboren menschheid onder haar Hoofd Christus Jezus. Deswege omvat het en sluit in zich heel ons menschelijk leven. En dat wel in zulk een zin, dat als na den dag des oordeels, al wat niet van Christus is, voor eeuwig zal zijn afgesneden, ons menschelijk geslacht niets zal blijken verloren te hebben van wat tot ons volle menschelijke leven hoort, maar dat veeleer in het rijk der heerlijkheid het Lichaam van Christus alle schatten die God in de menschheid gelegd heeft, volheerlijk zal openbaren.

Wat afvalt behoort dan niet meer tot de menschheid, en dus gaat met dezen afval niets menschelijks, d. w. z. niets wat naar Gods ordinantie het pleroom, of de volheid van het menschelijk leven uitmaakt, verloren.

Het is dus niet zoo, alsof het Lichaam van Christus op zou gaan in hetgeen de dominees, ouderlingen en diakenen doen. Integendeel dit is slechts een stukske der zaak.

Sterker nog, het is slechts een tijdelijk hulpmiddel, en iets wat in de volle wezenlijke openbaring van het Lichaam van Christus, geheel wegvalt. In den hemel der zaligheid zijn geen dominees, geen ouderlingen en geen diakenen meer. Er wordt dan niet meer gepreekt. Er wordt geen sacrament meer bediend. Er is geen kerkelijke tucht onder de heiligen denkbaar. En armen zijn er voor de diakenen evenmin.

Juist al datgene, wat thans het optreden der geïnstitueerde kerken noodzakelijk maakt, is dus 7iiet het eigenlijke, maar iets dat nu onmisbaar, wegvalt, als het Lichaam van Christus aan zijn volle openbaring toekomt.

Hierop lette men wel, en men vestige er scherp zijn aandacht op, omdat uit het voorbijzien van dit veelzeggende feit alle valsche kerkisme opkomt.

Men is zoo gewoon te zeggen, dat de geïnstitueerde kerk de plaatselijke openbaring van het Lichaam van Christus is, dat velen onnadenkend, het zich gaan inbeelden, alsof derhalve de geïnstitueerde kerk al de openbaring, heel de openbaring, gansch de openbaring van het Lichaam van Christus zou zijn.

Ongeveer Romes stelling, die de zichtbare kerk met het Lichaam van Christus gelijkstelt of identifieert.

Onder ons neemt men dit dan wel niet ernstig op. Integendeel, zoo men nader ondervraagd wordt, erkent men volmondig, dat er ook buiten onze Gereformeerde kerken zeer zeker kinderen Gods zijn, zelfs onder de Darbisten en andere groepen, die ganschelijk tot geen geïnstitueerde kerk behooren.

Feitelijk stemt men derhalve zelf toe, dat er, althans in de personen, een openbaring van het Lichaam van Christus, ook buiten de geïnstitueerde kerken kan zijn, en steeds geweest is.

Maar, en hierover glijde men niet onnadenkend henen, zoodra men aan zijn eigen plaatselijke kerk toekomt, redeneert men toch vaak, alsof deze zijn kerk in zoo stelligen zin de openbaring van het Lichaam van Christus zijn zou, dat er buiten deze zijn kerk dan ook niets van het Lichaam van Christus wordt geacht te bestaan.

Tegen deze gronddwaling kan daarom niet genoeg gewaarschuwd.

Is het toch een feit, dat alle institutie van kerken, voor predikatie, sacramentsbediening, tucht, armenverzorging, enz. met Jezus' wederkomst wegvalt, dan is het toch onmogelijk, om te beweren, dat de volle en volkomen openbaring van het Lichaam van Christus bestaan zou in iets dat wegvalt als het Lichaam zich eens volkomen openbaren zal.

Klaar en helder behoort men dus in te zien, dat er ook buiten de geïnstitueerde kerken een rijke openbaring van het Lichaam van Christus is.

Wat intusschen aan de geïnstitueerde kerken ten deze haar uitnemende positie geeft, is, dat zij alleen het Lichaam van Christus in corporatieven zin tot openbaring brengen, en dat zij dit doen in gehoorzaamheid aan een rechtstreeksche inzetting van den Christus.

Het is niet eenig mensch, maar de Christus, die, in deze bedeeling, tot instandhouding en voortplanting van zijn zaak op aarde, zulk een institutie van kerken noodzakelijk heeft geacht, en de middelen en genadegaven heeft verstrekt, waardoor deze institutie van kerken tot haar doel zou kunnen leiden.

Dit is het heilig privilege der geïnstitueerde kerken. Hierdoor staan ze in corporatieven zin boven alles wat op andere wijze van het Lichaam van Christus openbaar wordt.

Deze geïnstitueerde kerken zijn de van Christus bestelde wachtsters voor het Genadeverbond.

Een hulpmiddel, dat straks wegvalt, als dat Genadeverbond in het rijk der heerlijkheid zal .zijn weggevloeid; maar niettemin een hulpmiddel, dat door zijn Goddelijke instelling kracht en autoriteit bezit, en tegenover de organisatie der wereldmachten, aan de zake Christi een eigen organisatie op aarde leent.

Maar, want dit volgt er uit, dan ook geen institutie, die verder kan reiken, dan haar instelling door Christus.

Ze bezit een eigen terrein, ze beslaat een eigen erf, maar dit terrein, dit erf is dan ook afgepaald en afgeperkt. Voorzoover ze macht van Christus ontvangt, oefent ze die macht; edoch, waar die macht van Christuswege eindigt, eindigt dan ook haar gebied en haar werkkring.

Christus gaf haar ambten. Voor de institueering van die ambten dient geheel de kerkelijke organisatie. In die ambten komt ze op, komt ze uit.

Maar juist daarom is ze dan ook aan die ambten gebonden, door die ambten bepaald.

Waar die ambten nog niet of niet meer zijn, is het eisch van Christuswege, dat ze aanstonds worden opgericht, en zoo eerst komt de kerk tot constitutie of handhaaft ze haar institutie.

Heel deze ambtelijke constitutie nu is op het geestelijk centrum van het Lichaam van Christus gericht. Op het Genadeverbond, op het Geloof, op het roepen uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht.

Dit is het ééne brandpunt waarin al de stralen van het kerkelijk leven saamvallen. Iets wat onze vaderen dan ook zoo klaar en helder inzagen, dat ze, naar de kenteekenen of kenmerken der ware geïnstitueerde kerk gevraagd, zonder aarzeling geantwoord hebben, dat deze kenteekenen in Evangelie, Sacrament en Tucht bestonden. Begaat men nu daarentegen de fout, om in de geïnstitueerde kerk al de openbaring, de geheele openbaring, de gansche, de volle, de volkomen openbaring van het Lichaam van Christus te zien, dan moet men komen tot één van deze twee.

Of heel ons menschelijk leven moet kerkelijk georganiseerd worden, en al wat tot ons menschelijk leven behoort, moet onder den kerkeraad gebracht.

Of wel, men gaat hetgeen niet kerkelijk is, ook buiten het Lichaam van Christus stellen; maakt dit arm; berooft het van zijn rijkdom; en krijgt dan een soort dubbelleven.

Eenerzijds een kerkistisch kerkdijken kring. leven in eigen

En anderzijds een wereldsch leven, dat buiten den Christus omgaat.

Testaxnentaire besohikMnff.

Naar aanleiding van velerlei aanvragen zij er op gewezen, dat een testamentaire beschikking, die men zelf opschreef en onder zijn papieren wegborg, na iemands dood geen gevolg heeft, dan voor kleedingstukn d l i i nken, meubelen of sieraden.

Wil iemand daarentegen, buiten een eigenlijk testament om, door eigenhandige beschikking, aan een kerk, een diaconie, een school, aan de Vrije Universiteit of wat ook, zekere som gelds of een vast pand beschikken, dan d b dis noodig: l".

Dat zulk een persoon het daartoe strekkende stuk geheel eigenhandig schrijve; er plaats en dagteekening ónder zette; en D Nhet voluit onderteekene.

2". Dat hij dit aldus geschreven, gedagteekend en onderteekend stuk bij een notaris in bewaring geve. Hiervoor moet deze notaris hem dan een bewijs van ontvangst geven, en deze acte van ontvangst moet de erfg vlater onder zijn papieren bewaren.

Hierbij zij nog drieërlei opgemerkt: s ï".

Dat de notaris niet behoeft te lezen wat in zulk een stuk staat. Wenscht men dat dit voor hem geheim blijve, dan sluite men zijn stuk in een degelijk envelop, en verzegele het, en overhandige .het op die wijs aan den notaris. Wat er dan op moetstaan, zal de notaris wel melden.

2". Dat men eiken dag het recht heeft, zulk een stuk weer terug te vorderen, endat de notaris het dan geven moet.

En 30. dat men niet gebonden is aan den notaris in zijn woonplaats, maar zijn stuk deponeeren kan bij welken notaris men ook wil.

-< r-«'*^~-i/*> v®> i> c=x«> -Bijbelsche Aardrijkskunde. Elfde uitgaaf door J. Frohnmeyer, Oberkonsistorialrat. Bewerkt door H. van Zuylen, hoofd der Chr. school te Hattem. Zwolle, La Rivière en Voorhoeve 1893.

De heer Van Zuylen heeft een goed werk verricht door Frohnmeyers Bijbelsche Aardrijkskunde voor ons land te bewerken. Aan zulk een boek bestond er bij ons behoefte. Het geeft meer en is mijns inziens beter dan het gelijksoortige boek van Bleeker en Marwitz. Men vindt hier een tamelijk volledig en helder overzicht in bevattelijken vorm van de resultaten van hét wetenschappelijk onderzoek der laatste jaren in de

landen, die in den Bijbel genoemd worden, in de eerste plaats natuurlijk Palestina. Het eerste deel handelt over het Beloofde land. Uit aardrijkskundig en geschiedkundig oogpunt wordt eerst het land in 't algemeen beschreven, daarna de afzonderlijke deelen naar hunne natuurlijke gesteldheid, waarop dan de beschrijving der plaatsen afzonderlijk volgt. Voor de landen der heidenen worden op gelijksoortige wijze besproken eerst de noordelijke deelen van Syrië, dan Egypte, het schiereiland Sinaï en Arabië, vervolgens de landen van het oosten in het gebied van Eufraat en Tigris en ten oosten daarvan : Armenië, Assyrië, Babylonië, Medië en Perzië

Daarop volgt Klein-Azië en een kort overzicht van het Grieksche zendingsveld van Paulus en zijne reis van Caesarea naar Rome.

De interessante inhoud is in een onderhoudenden stijl gevat. Wie dit werkje met aandacht leest en den raad opvolgt, die in het voorbericht gegeven wordt, om namelijk de aangehaalde Bijbelteksten in de Schrift zelf op te slaan, zal zeker een juister en vollediger inzicht krijgen in Gods Woord en zijn moeite ruimschoots beloond zien.

Ik was niet in de gelegenheid het oorspronkelijke boek met Van Zuylens bewerking te vergelijken en kan dus niet van iedere onjuistheid, die ik aantrof, beoordeelen of ze aan Frohnmeyer of aan den Nederlandschen bewerker geweten moet worden. Slechts enkele wil ik hier aanwijzen, omdat ik hoop dat een tweede druk de gelegenheid tot verbetering zal geven.

Het Nederlandsch laat hier en daar nog al te wenschen over: »meer geschikt.... als" (p. 4) acht ik nog altijd onjuist. »Bodemvorm, " »m wijderen zin" (p. 6), »aan 'twelk ook het sieraad van een lieflijk meer niet faalt" (p. 47) »ongehinderd gezicht" (p. 84) dubbel vesting" (p. 95) zijn eenige germanismen, die ik aanteekende. De bewerker neemt Jordaan steeds van het manlijk geslacht, terwijl het in onzen Bijbel steeds vrouwelijk is i); hij houdt meer dan tegenwoordig gebruikelijk is van den niet omschreven tweeden naamval, bijv. »de glans des tegenwoordigen Jeruzalems" (p. 86), »de bronnen des Jordaans" (p. 125).

Waarom in deze uitgave steeds Libanon, maar Antilibanos geschreven wordt, begrijp ik niet. Bij ons zijn gebruikelijk de vormen Libanon en Antilibanon. Wie den Griekschen vorm Antilibanos verkiest, moet ook Libanos schrijven, want Libanon komt in 't Grieksch zeer zelden voor; het is de Hebreeuwsche vorm (Lebanon = witte berg) van den naam. Een Hebreeuwsche vorm voor Antilibanon bestaat er niet. Daarom wil Kiepert (Lehrbuch der alten Geographie p. 158), dat men den naam onveranderd zal laten, en niet den hybridischen of basterdvorm gebruiken. Dit is echter een overdreven purisme, dat men gelukkig ook in Duitschland niet volgt. Woorden als antichrist, antirevolutionair, antirepublikeinsch enz. zijn even hybridisch, maar door het gebruik geijkt. Zoo ook Antilibanon.

Dat de bewerker dikwijls moest oordeelen over dingen, die hij niet kent, is te begrijpen, maar hij had zich dan om inlichting tot eenen deskundige moeten wenden. Pag. 9 staat Trachónitis, ook p. 29, maar Auranitis staat in denzelfden regel zonder accent, zoo ook Gaulanitis p. 27. Zoo worden de lezers niet geholpen, maar in de war gebracht. Ik denk; dat in het oorspronkelijke staat Trachónitis, om aan te duiden, dat de o lang is. Zoo schrijft Kiepert ook (p. 180 1.1.). Dat is echter niet hetzelfde als Trachónitis; dit laatste duidt aan, dat de klemtoon op de derde lettergreep van achteren valt. Maar zoo is het niet. Dergelijke Grieksche namen op - itis hebben de eerste i lang, en op deze i valt de klemtoon: dus Trachónitis, Auranitis enz. l^ïpx'fw-jln: ; , A'Lpx-ATtg).

In 't eerste gedeelte van zijn boek schrijft de heer Van Zuylen met den gewonen vorm bedouïnen; doch pag. 182 en vervolgens schrijft hij óedawinen, maar dit laatste is slechts de Arabische vorm voor het eerste, dat rneer in gebruik is. Pag. 201 lezen we het Duitsche keilschrift, maar pag. 202 het Nederlandsche spijkerschrift. Pag. 224 Cenchrea; deze haven van Corinthe heet Cenchreae. Ware de bewerker consequent geweest, dan had hij moeten schrijven: Kenchreae, want p. 189 en 193 schrijft hij Seléukia; bijna overal schrijft hij f in plaats van ph, maar toch lezen we pag. 222 Philippus. - Somtijds doet de zin denken aan eene onjuiste vertaling. Pag. 83 bijv. lezen wij: »De kapel der kruisiging is rijk versierd met mozaïeken en schilderijen. De gruwzame kalksteenrots steekt daarbij af." Waarom is die kalksteenrots gruwzaam en wat is de tegenstelling met die mozaïeken en schilderijen? Ik vermoed, dat de vertaler gratdich gruwzaam heeft gelezen voor graulich grauwachtig, grijsachtig.

Ik heb slechts enkele opmerkingen gemaakt in 't belang van het goede werk tn om de richting aan te toonen, waarin de bewerker bij een tweeden druk zijne aandacht wenden moet. Andere, waaronder er zijn, die meer den zakelijken inhoud betreffen, moet ik achterwege laten. Zij zijn trouwens niet van overwegend belang.

De twee kaarten, die achter aan het werk zijn toegevoegd, kan ik niet prijzen. De eene geeft eene schets van de natuurlijke gesteldheid van Palestina, de andere bevat de plaatsnamen. Deze scheiding alleen reeds vind ik niet practisch. Maar de ruimte verbiedt mij hier mijne bezwaren nader uiteen te zetten.

Ik wensch aan het interessante vele belangstellende lezers. werkje

DR. J. WOLTJER.

Amsterdam, Kerstmis 1893.

') Ik bedoel in den Bijbel, die tegenwoordig het meest gebruikt wordt. In de oude Bijbelvertaling is Jordaan manlijk; zoo ook in de uitgave van Dr. Kuyper c. s. Maar wat in Bijbelstijl geoorloofd is, is het nog niet in den dagelijkschen stijl. Reeds in onze Psalmbeschrijving is Jordaan vrouwelijk : < rUit de landstreek der Jordaan" Ps. 42:4. Bij Jordaan denkt men gewoonlijk aan rivier; vandaar het vrouwelijk geslacht. —i> *=*ö< ^> =5> te=< > 5«3> -

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Ook aan onze

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1894

De Heraut | 4 Pagina's