GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Martelaren.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXLEI.

GUILLAUME DE DOGNON.

»Waar hebt gij gewoond, voordat gij priester waart? " Deze vraag werd den lyen April 15SS aan eenen gevangene gedaan door den heer Pierre Benóit, licentiaat in de rechten, plaatsvervanger van den Ofïiciaal van Limoges. De gevangene was Guillaume de Dognon, geboortig van het dorpje Jonchère (in het departement van la Haute-Vienne, arrondissement Limoges, 4 mijlen van Limoges).

In zijne jeugd was hij met zijnen oom Guillaume Bourdeys naar St. Leonhard ter schole gezonden en daarna had hij te Toulouse gestudeerd, waar hij de dienaar was van Jacques Massyot, later raadsheer te Bordeaux, bij wien hij eenigen tijd in huis woonde. Den 8en April van bovengenoemd jaar was hij bij de rechtbank aangeklaagd van ketterij en des anderen daags had men hem te Jonchère gevangen gezet. Uit het onderzoek, waarvan wij boven reeds hebben gesproken, vernemen wij waarom hij was gevangen genomen. Hij werd namelijk verdacht van de beginselen der reformatie te zijn toegedaan, al had hij in het openbaar niets gedaan, dat dit vermoeden wettigde. 'Hebt gij", zoo viroeg hem zijn geestelijke rechter, toen de eerste vraag beantwoord was, weer: sHebt gij den laatsten Palmzondag in de kerk van la Jonchère gedaan, wat ge als vicarius moest doen, nl. processie, benedictie, hoogmis enz.? bij wien biechttet gij toen? " »Helaas ja", hernam de Dognon, »ik heb den gewonen dienst gedaan, en ook gebiecht bij den heer Noel Royaul, maar ik deed dit om ergernis te vermijden, want ik wist zeer goed, dat men bij niemand mag biechten, dan bij God alleen en dat de leek evenveel macht heeft om de zonden te vergeven, als de priester". »Hebt grj de mis vroeger wel gehouden, zonder te biechten", vroeg weer de rechter. »Ja wel", zeide de Dognon, zonder terughouding, »als er geen priester was, maar ik zeg u, dat ik sinds Kerstfeest niet meer zou gebiecht hebben, noch de mis gevierd, indien ik niet een slaaische vrees gekoesterd had voor de ergernis, die blinde volgelingen van blinde leidslieden aan mijne daden zouden hebben kunnen nemen. Vóór kerstfeest twijfelde ik nog, of de mis goed was of niet, maar sinds dien tijd weet ik, wat ik nu ook belijd, sdat de mis en de oorbiecht niet deugen." »Wie noemt gij geloovigen, " vroeg de rechter opnieuw. »De Christenen, " antwoordde de martelaar, ïdie de geboden Gods onderhouden, " «Spraakt gij, " zoo vervolgde Benolt, »op den daareven genoemden Palmzondag niet de sacramenteele woorden in den canon van de mis gesteld, uit, en geloofdet gij toen niet, dat na de wijding van het brood, den wijn en het water het lichaam van Christus aanwezig was? " »De sacramenteele woorden sprak ik uit, en brood en wijn wijdde ik, " hernam de Dognon, somdat er priesters achter mij stonden, maar mijn plan was het niet, om dit te doen. Ik geloofde toen evenmin als nu, dat het lichaam van Christus daar aanwezig was. Ook nam ik mij voor om niet langer de mis te bedienen, maar met mijne handen mijn brood te verdienen." Na no^ eenige vragen gedaan te hebben over de vereering der heiligen, kwam de rechter tot de volgende vraag: «Hebt gij de beelden in de kerk van Jonchère gebroken en verbrijzeld? " Hierop antwoordde de gevangene: sMaandag na Palmzondag heb ik een houten beeldje genomen, dat ik wilde verbranden, maar toen ik er meê wegging, nam iemand het mij af. Ook had ik mij voorgenomen al de beelden uit de kerken van Jonchère en andere plaatsen te verbreken, met de minst mogelijke ergernis."

Waar hebt gij toch die rampzalige leer geleerd r" hernam daarop de rechter, en waaruit kunt gij haar staven ? " »Ik heb, " was hierop het antwoord, sniet alle plaatsen in mijn hoofd, waaruit ik het kan aantoonen, wat gij vraagt, maar laat mij mijn Nieuw Testament geven en een klein boekje genaamd: Dorainicae precationes (een werkje, van Calvijn waarschijnlijk, in 1542 in 't Fransch uitgegeven en later vertaald). »Hadt gij geen andere boeken uit Geneve behalve de door u genoemde, " vroeg weer de rechter, en het antwoord was: »Ja, maar die heb ik uit vrees verbrand." »Kent gij niemand in dit land van uwe secte en uwe leer, " klonk het weer uit den mond van den inquisiteur, en de Dognon antwoordde kortaf: »Neen". Hierop volgden de gewone vragen over de aanroeping der heiligen, het vagevuur, de feestgetijden en de pausselijke wetten. Eindelijk zeide de rechter: «Wilt gij in uwe verkeerde gevoelens volharden!"

Hierop antwoordde de martelaar zonder aarzelen: »Ik geloof wat ik heb gezegd en ben bereid te leven en te sterven in het Christelijk geloof en in Gods geboden te wandelen." De omstanders . waren eenparig van gevoelen, dat het duidelijk genoeg gebleken was, dat de Dognon een ketter was. Het vonnis volgde. Het werd uitgesproken in den naam van den bisschop Gesar de Bouvynignons, die afwezig was. (Deze bisschop bleef, trots zijn ambt, altijd in Italië wonen, waar hij ook gestorven is, in 1559, want het was in die dagen geen vreemd verschijnsel, dat bisschoppen, die verre van hun diocese woonden, er alleen de inkomsten van genoten). De Dognon werd veroordeeld om eerst als priester ontwijd en daarna aan den wereldlijken rechter overgeleverd te worden. Van deze uitspraak appelleerde de veroordeelde, zeggende, dat hij geen priester meer was, daar hij dat ambt vrijwillig had neergelegd. Doch ondanks dit appèl, werd hij den igden Mei ontwijd en aan den wereldlijken rechter overgeleverd, die hem opnieuw begon te ondervragen. Daar hij bij zijne afgelegde belijdenis bleef, riepen de rechters de hulp in van eenen geestelijke, Pierre de Mons genaamd, ten einde hem van zijne dwalingen te overtuigen en tot Rome's kerk terug te leiden. Ook werd aan alle kerken der stad en harer voorsteden bevolen voor de redding van de Dognon uit de ketterij te bidden. Deze vroeg om een Nieuw Testament, wat hem ook gegeven werd. Des anderen daags waagde Pierre Mons zijn proef, hem te bekeeren, maarzij mislukte, wat hij nog dienzelfden dag den vergaderden rechters meedeelde. Verontwaardigd over zooveel hardnekkigheid, spraken de rechters den dag daaropvolgende het doodvonnis uit. De Dognon moest op een stuk tiendwerk uit de koninklijke gevangenis gesleept worden naar de gerechtsplaats, om daar levend verbrand te worden. Zijne goederen werden verbeurd verklaard. Eer echter dit vonnis zou uitgevoerd worden, moest hij door de pijnbank gedwongen worden zijne geestverwanten te noemen en andere vragen te beantwoorden. Van dit vonnis appelleerde de veroordeelde op God en den koning. Doch men zeide hem aan, dat hem dat niets baatte, aangezien het vonnis zou uitgevoerd worden. Op de pijnbank gelegd, beleed hij, dat hij niet door menschen, maar door Gods heilig Woord alleen was onder^vezen in de ware leer. Hij had zelfs nooit een geheime vergadering bijgewoond. De pijniging werd verzwaard en hem toen gevraagd, wie zijne geestverwanten waren en welke boeken hij nog had. Ontzettend was de pijn, die de arme ongelukkige leed. «Genade, mijn Jezus, " schreeuwde hij uit. »Ik ken geen geestverwanten. Ook geen andere boeken behalve een Nieuw Testament en het boekje «Dominicae precationes", alsmede een werk van Augustinus, over het Evangelie van Johannes." Doch hoe 'onlijdelijk de smart was, die de Dognon leed, toch bleef hij volstandig bij de leer, die hij beleden had. Ook de twee Franciscaner monniken, die de rechters hadden laten komen, opdat hij bij hen zou kunnen biechten, wees hij af met de verklaring, dat hij alleen Gode zijne zonden belijden wilde. Kort daarop werd de martelaar in de handen van den beul gegeven en op een stuk tiendwerk neergelegd. In zijnen mond had hij een holle bal met kruid gevuld, waardoor zijn gelaat zeer misvormd was. Toen men hem op de place des Bancs (dit plein bestaat nog te Limoges; het is de tegenwoordige groentenmarkt) gebracht had, deed men hem den bal uit den mond, terwijl de halsrechters hem beloofden dat zij hem genade zou bewijzen, indien hij zijne kettersche gevoelens prijs gaf. De Dognon gaf geen antwoord; hij was in het bidden verdiept. Toornig over dit zwijgen, beval de rechter, dat hem de bal weer in den mond moest worden gestoken. Daarop werd hij aan een paal gebonden en om zijn hals een strik geslagen, waarmee de beul hem wilde worgen. Doch toen de rechter des martelaars standvastigheid zag, werd hij woedend en riep den beul toe: «Weg, weg met den strik; ik wil, dat hij levend verbrand wordt." Daarop stak de beul het hout aan, en toen de vlam de bal had aangeraakt, ontplofte ze en de Dognon verstikte, zoodat hij terstond het hoofd boog en den geest gaf.

DE GAAY FORTMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De Martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1894

De Heraut | 4 Pagina's