GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hoogere drijfveer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoogere drijfveer.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 4 Mei 1894.

De jongste politieke verkiezingen hebben ook op kerkelijk gebied merkwaardige verschijnselen aan het licht gebracht.

Niet het minst dit, dat mannenbroeders uit de Gereformeerde en Nederlandsche Hervormde kerken arm in arm stonden, om vóór den volksinvloed op de Kroon onder alle rangen en standen te strijden, en dat anderzijds broederen uit onze Gereformeerde kerken zich met de Synodalen vereenigden, om de eersten te bestrijden.

Men schoof dus beiderzijds over de kerkelijke grenzen heen.

Reeds op zich zelf nu is dit een heuglijk verschijnsel, want niets is voor Land en Kerk beide nadeeliger, dan dat kerkelijke en politieke zaken dooreen' worden geward.

Maar ook voor de toekomst ligt hierin een schoone profetie.

Want wel wisfei we, dat de orthodoxen in de Hervormde kerk, over het algemeen genomen, nog afstootend te werk gingen, en zich soms zelfs zeer kras, bij het Conservatisme aansloten; maar het was dan toch merkbaar, dat er in deze kerk ook orthodoxe broederen zijn, bij wie het belang van vaderland en volk zwaarder weegt, dan het behoud van eigen privilege en voordeel.

Een kerk moet altoos voor den Christus, enllnooit voor zich zelve strijden.

Een hooger geest moet haar drijven en bezielen, en het zijn vooral de Dienaren des Woords in wie deze hoogere zin zich moet uitspreken.

Wat nu gezien is van Ds. Dijkstra te Hilversum, die, in zijn pogen om de antirevolutionaire partij tegen te werken, zelfs zoo t ver ging, dat hij een biljet liet drukken, waarin, uit gehoorzaamheid aan de bisschoppen, de Roomsche kiezers vermaand werden, om op te. komen voor hun Roomsche kerkbelangen, is de eere van Christus, de eere van den Dienst des Woords met voeten treden.

Maar tegenover zoo droeve stonden toch ook andere verblijdende verschijnselen over.

Er traden ook uit deze Hervormde kerk Dienaren des Woords op, die waren aangegrepen door de liefde voor het volk en zijn nooden, en daarom moedig de zijde kozen van wie het Conservatisme bestrijden dorst.

Zoo kwam Ds. Talma uit Vlissingen zelfs naar Dordrecht om tegen de candidatuur van den heer Van Gijn te pleiten.

Dit nu toonde karakter en moed, een betoon van moed dat benepen kerkisten hem nimmer vergeven, maar waarom het volk hem zijn liefde zal geven en een later geslacht hem zal danken.

En dit nu was ons een hoopvol verschijnsel voor de toekomst.

Het toont toch, dat er onder de Bedienaren des Woords in de Hervormde kerk nog mannen zijn, die zich boven het enghartig kerkisme weten te verheffen, en een hooger ideaal najagen.

Welnu, waar alle kerkisme scheidt, omdat het uit den Booze is, moet het hooger ideaal allen verbinden, die, uit wat kerk ook, op maatschappelijk en staatkundig gebied een hooger, een heiliger ideaal in het oog hebben gevat.

En zijn we eerst maar zoover, dat we over en weer elkanders kerkelijke positie laten voor wat ze is, om voorts op allerlei ander gebied de handen ineen te slaan, dan kan het Christelijk element in ons vaderland weer zijn kracht hernemen.

Nu zal dit proces wel langzaam gaan. Bij sommigen zijn de banden, die hen in benepenheid gebonden houden, nog zoo ijzersterk.

Maar er is dan toch een begin, en waar een begin is, is ook uitzicht op den triomf van het beginsel.

Althans de edeler geesten zullen dan wel kiezen voor wat hoog en heilig is.

"VerseMl in Opleiding.

III.

Gelijk we zagen, is noch het Roomsche noch het Duitsche stelsel voor ons bruikbaar; we kunnen onze kerkengroep niet in twee diocesen verdeden, en kunnen evenmin de jonge mannen twee jaar hier en twee jaar elders laten studeeren.

Beide uitwegen zijn voor ons afgesneden.

Ook uit dien hoofde blijft het daarom onze overtuiging, dat de eenige gezonde en practische oplossing van de bestaande moeilijkheid, hierin gelegen is, dat men beide Inrichtingen in eenzelfde plaats vestige, en contractueel zóó met elkander in verband brenge, dat beide haar volkomen zelfstandigheid, haar eigen karakter, en haar bijzondere bestemming behouden, en dat de eenheid gevonden worde in de personen der hoogleeraren en de personen der studenten.

Hiervan zijn we zóó vast overtuigd, dat we niet zien, hoe er ooit een andere uitweg zal te vinden zijn, en geen oogenblik twijfelen, of vroeg of laat zullen ook de kerken klaar en helder de onvertogen profijtelijkheid van deze oplossing inzien.

Wat Prof. Bavinck in Dordrecht met zoo scherpen nadruk uitsprak, het is toen niet begrepen, maar eens zal het begrepen worden: «Alleen in deze oplossing ligt het eindstation, en eer we daar zijn komt de quaestie niet tot rust".

Want wel is ook de vraag opgeworpen, waarom men niet doodeenvoudig met de Theologische School alleen genoegen zou nemen, en de Universiteit leukweg afschaffen; maar die' zoo vroeg, voelde zelf terstond, dat hiermee het Gereformeerde pad verlaten was, en dat in elk geval de vereeniging der kerken dit denkbeeld afsnijdt. Ook in Dordrecht is volmondig erkend: Dat kan niet. Als goede Gereformeerden moeten we ook aan het Universitair onderwijs zijn eere geven, en er voor danken dat we het hebben. j

Ja, als we het niet hadden, zou het er komen moeten.

Er is dus metterdaad geen andere keuze, dan tusschen deze twee: óf dat we alles laten gelijk het nu is, óf dat men zich vestige op één plaats en door overeenkomst in verband trede.

Natuurlijk zou bij dit verdrag die band enger of ruimer kunnen worden gelegd. Dit ware een quaestie van onderling goedvinden. Maar de quaestie als quaestie kan noch mag anders gesteld. Men moet óf den bestaanden toestand bestendigen, óf zich in ééne plaats vestigen op grond van contractueel verband.

En omdat zóó nu de keuze staat, is het goed en raadzaam, nog eens afzonderlijk de vraag onder de oogen te zie», of bestendiging van den tegenwoordigen toestand geoorloofd is.

Hierbij komen we nu niet terug, op wat we vroeger in den breede uiteengezet hebben over de zondige en roekelooze verspilling van onze kleine theologische kracht, noch ook op de verspilling van de kleine somme gelds, waarover beiderzijds beschikt wordt. j

Onze vriend. Dr. Honig, wees er onlangs nog in ons blad op, hoe sterk in het buitenland de Theologische faculteiten soms bezet zijn. Van Rome deelden we dit reeds aan onze lezers mede.

Maar ook afgezien daarvan, vergissen onze kerkeraden en dassen zich zoo ten eenemale, indien ze-zich inbeelden, dat drie, vier, vijf man op dit oogenblik in staat is, om de theologische studiën te doen bloeien.

Wie zoo oordeelt houdt nog altoos het oog op ons verleden gevestigd, of ziet op de gehalveerde faculteiten aan de Rijksuniversiteiten.

Maar wie der zake kundig is, weet pertinent, dat er van wezenlijken bloei in de theologische studiën onder ons geen sprake kan komen, indien niet het aantal personen, dat zich aan de bijzondere studiën kan wijden, hand over hand toeneemt.

Laat onzen kerkeraden dit toch gezegd zijn

En nu hangt de vraag, of ge dit kunt wel ten principale af van de personen, maar toch ook van uw geldelijke middelen; en de tijden zijn er waarlijk niet naar, om ook over de financieele zijde der zaak losjes heen te loopen.

Met wat nu beiderzijds betaald wordt is een redelijke regeling van de theologische studiën te verkrijgen, indien men in eenzelfde •plaats gevestigd is en de krachten combineert. Maar wil men de twee Inrichtingen separaat laten werken, en dan toch op goede orde brengen, dan kost elke Inrichting eens zooveel als nu; en dan rijst de vraag: Wie zal dat betalen?

Maar toch, dat alles laten we nu ter zijde, om thans uitsluitend de vraag onder de oogen te zien, of de bestendiging van het separate bestaan der beide Inrichtingen geoorloofd is.

Bleek toch, dat dit separate bestaan uit geestelijk oogpunt en in het welbegrepen belang der kerken geboden was, dan zou men daarom tegen een zware geldelijke opoffering niet mogen opzien, terwijl omgekeerd, zoo een aanmerkelijke schade uit zulk een separaat voortbestaan dreigt, de toestand moet veranderd, ook al won men geldelijk er bij, dat het zoo bleef. i h

Hierbij sta nu op den voorgrond, dat het getal studenten in de theologie ten deze niet den doorslag kan geven. z

Er zijn Theologische faculteiten, waar het getal studenten in de theologie 500 a 600 beloopt, zonder dat dit blijkt te hinderen; en omgekeerd zijn er Theologische scholen met weinig meer dan 10 studenten in de theologie, die toch ook voortsukkelen. Te dezen opzichte bezit School en Faculteit dus een zeer groote rekbaarheid.

Slechts in zoover dient ook op het getal studenten gewezen, als een te klein getal studenten in de theologie ongetwijfeld zijn schaduwzijde heeft; en zulks in meer dan één opzicht.

Colleges met een klein getal toehoorders missen het bezielende, dat een goed college hebben moet.

Wie de ééne maal een college geeft, waar een honderd studenten bijeen zijn, en een ander maal voor een tiental studenten moet optreden, voelt terstond het onmetelijk verschil in stemming en toon van zijn onderwijs.

Een goed bezet college lokt uit, bezielt, en prikkelt, verheft en verhoogt het karakter van het onderwijs, en brengt ongemerkt in die hooge stemming, die zelfs in de wijze van spreken een opvoedend element legt. Daarentegen heeft een schaars bezet college, iets te huislijks, iets dat afmat, iets waarbij men zich zelf geweld moet aandoen, en kan het juist daarom niet bezielen. i t d e p

Rekent men nu dat onze kerken op dit oogenblik hoogstens een 600 standplaatsen vertegenwoordigen, en dat deze 600 standplaatsen hoogstens per jaar een 25 a 30 vacatures opleveren, dan gevoelt een ieder hoe dit cijfer, in tweeën gedeeld, op nog geen 15 neerkomt, en zelfs al vermenigvuldigt men het met 2 a 3, voor de drie studiejaren, nog altoos een te klein aantal voor een goed bezet college oplevert. B d i

En omgekeerd springt het in het oog, hoe dit cijfer van 30, zoo men het niet deelt, en dan voor de drie jaren met 3 vermenigvuldigt, een cijfer van 80 a 90 studenten oplevert, die juist in staat zijn een redelijk bezet college op te leveren. a C m r t

Dat op dit oogenblik de cijfers iets hooger zijn, leide toch niemand op een dwaalspoor. Dit toch komt daar vandaan, dat er door de actie van 1886 plotseling een w t v 250 vacaturen ontstonden, die de eerste aren een grooter toeloop wettigen.

Maar men vergete niet, dat juist dientengevolge de helft onzer predikantsplaatsen eerlang uitsluitend met jeugdige leeraren bezet zal zijn, zoodat, naar de sterftetafels genomen, te voorzien is, dat er jaren komende zijn, waarin het aantal vacaturen verre beneden het normale cijfer zal blijven.

Ook al neemt men dus aan, dat nog voortdurend bij de bestaande kerken een zeker aantal bijkomt, en dat ook Amerika en Afrika steeds enkele onzer mannen trekken zullen, toch mag in de toekomst, onder normale verhoudingen, niet op het hooge cijfer van thans, althans niet op een hooger, gerekend worden.

Immers, de ineensmdting der plaatselijke kerken heeft ook dit gevolg, dat er voortdurend twee kerken in één opgaan, en dat hierdoor een predikantsplaats wegvalt.

Wie verstand van den paedagogischen eisch voor een goed college over theologie heeft, en rekent met het aantal jonge mannen, dat op den duur aan beide Inrichtingen saam zal studeeren, kan zich dan ook moeielijk ontveinzen, dat het gezamenlijk getal uist zal kunnen geven, wat voor een goed college minimale eisch is, maar ook omgekeerd, dat de helft hier en de helft ginds, de colleges, uit het oogpunt van stemming, toon, verheffing en bezieling, steeds meer zal doen lijden.

Hierbij komt nu in de tweede plaats, met het oog op het beschikbaar aantal studenten, een tweede bedenking, ontleend aan het studentenleven.

Studenten in eigenlijken zin zijn alleen zij, die de gymnasiale studiën met goed gevolg achter den rug hebben, en tot de hoogere lessen zijn toegelaten; in nog enger zin zijn alleen zij studenten in de theologie, die de eigenlijk gezegde theologische colleges volgen, en dus ook de propaedeutische studiën achter den rug hebben.

Dit getal nu zal aan beide Inrichtingen saam op den duur niet meer dan een 80 a 90 bedragen, en op beide Inrichtingen elk apart genomen, niet meer dan een kleine 45.

Dit getal nu is voor een gezonde ontwikkeling van het studentenleven onder de studenten veel te klein. Zelfs 80 is nog zeer gering. Maar de helft ervan voldoet niet aan de eischen, die voor de goede ontwikkeling van het studentenleven mogen en moeten gesteld worden.

Een student is geen scholier in den eigen zin van het woord, die lessen volgt, blokt voor zijn examen, en dan zijn examen doet. Hij moet als student ook een studieleven leiden. De jaren door hem op de Theologische School of aan de Universiteit doorgebracht moeten op heel zijn geest een eigenaardig stempel afdrukken, en dit nu kan niet de classicale vorming van de eigenlijke school, maar alleen het klassieke karakter van de hoogeschool hem schenken.

En dit nu verkrijgt een student slechts zeer ten deele van zijn professoren, en moet door hem veel meer ontleend aan den omgang met zijn medestudenten.

Er vormen zich, zal het wèl zijn, aan zulk een hoogeschool gemeenlijk vanzelf zekere kringen, zekere groepen van jongelui, die zich tot elkander aangetrokken gevoelen, die sympathie en neiging voor eenzelfde soort studiën hebben, en die nu samen werken, in dispuutcolleges, gezelschappen of n engeren vriendenkring.

Eerst waar dit soort studentenleven bloeit, bloeit de school, en beantwoordt ze aan et doel.

En juist daarom moet er dan ook keuze ijn, en die keuze is er niet, zoolang het aantal studenten zoo beperkt blijft.

Het spreekt toch vanzelf, dat niet ieder met ieder kan saamwerkén. Goede, vruchtbare saamwerking is alleen mogelijk, zoo de krachten eenigszins gelijk staan; indien de middelen voor de studie niet al te ongelijk zijn; indien men van dezelfde jaren is; en zich persoonlijk als vrienden tot elkander voelt aangetrokken.

Er moet eenheid van kracht, van studietijd, van studiemiddelen, van sympathie en neiging zijn, ook wat de bepaalde keuze der studiën betreft.

En hoe wilt ge dan, dat in dezen hoogen zin het Theologisch studentenleven zijn zal, wat het zijn moet, indien feitelijk elk student in de Theologie slechts de keuze heeft, niet uit 80, maar uit slechts even 40, en onder die 40 eigenlijk slechts uit één studiejaar, dus feitelijk uit niet meer dan een dozijn medestudenten.

Dikwijls vindt hij onder dat dozijn letterlijk niemand, die met hem op één hoogte staat, en genoeg van gelijke conditie, aanleg en zin is, om zulk een studentenleven in echten geest mogelijk te maken. En toch, een gezellig en vruchtbaar leven n dien zin eischt minstens de bijeenvoeging van een vijftal.

Zoo wat de colleges aangaat, als wat bereft het studentenleven achten wij het daarom in zoo hooge mate wenschelijk, dat men e ééne veertig bij de andere veertig voege, n is o. i. het separaat laten van beide groeen volkomen ongeoorloofd.

.Een roepatetn uit België.

II.

De bedenkingen door de broederen uit russel tegen het Gereformeerd karakter van e Kerkenordening der BdgischeZendingskerk ngebracht, missen tot ons leedwezen niet llen grond.

Integendeel, wie onbevooroordeeld haar onstitutie, Organiek Reglemetit, en Régieent interieur dti Synode, alsook haar eglement op de Handoplegging inziet, kan ot geen andere conclusie komen, dan dat e hier te doen hebben met een op en op collegialistische inrichting.

Dit zal terstond duidelijk zijn uit de olgende critiek op dezen Reglementen-

bundel, die ons van bevoegde zijde werd toegezonden.

»De Belgische Zendingskerk is collegialistiscli (d. w. z. geen zeker getal zelfstandige plaatselijke kerken in confoederatlef verband met elkander, maar een genootschappelijk lichaam met onzelfstandige gemeenten als samenstellende deelen), want Vereeniging noemt zij zichzelve in haren officieelen naam, zoowel »Société" als ïEglise" (C. Art. i) en ten tweede zegt ze samengesteld te zijn uit georganiseerde gemeenten (C. Art. 4).

Haar bestuur is hiërarchisch (d. w. z. het kerkelijk gezag wordt niet geacht te berusten bij de plaatselijke kerken, die het in hare meerdere vergaderingen samenbrengen, maar van een boven de kerken staand bestuurslichaam op haar af te dalen). Want de hoogste en wetgevende macht berust bij de Synode (C. Art. 15), die haar overdraagt op lagere door haar aangestelde colleges n.l.: het Comiteit van Beheer, de Sectionaire Raden en de Kerkeraden (C. Art. 5).

Deze Synode is voorts niet eene tijdelijke samenkomst van de kerken, maar een Bestuurscollege, dat telkens voor een jaar zit (O. R. Art. 12) en omdat de predikanten en de leden van het Comiteit van Beheer, die bij aftreding herkiesbaar zijn, er lid van iijn, in zijne meerderheid permanent (C. Art. 12; O, R. Art. 16). Ze komt niet op uit de plaatselijke kerken door wettige afvaardiging, want ze bestaat uit:

a. De predikanten der Belgische Zendingskerk, die niet door de gemeenten afgevaardigd worden (C. Art. 12).

^. Predikanten en Evangelisten, die aan geene gemeente verbonden zijn, dus veel minder door haar afgevaardigd kunnen worden, maar die door de Synode toch worden toegelaten (C. Art. 13; O. R. Art. I).

c. De leden van het Comiteit van Beheer, die evenmin door de gemeenten afgevaardigd worden (C. Art. 12).

En d. Voor nog niet de helft uit afgevaardigden van de gemeenten. (C. Art. 12). Bij dit laatste moet echter in het oog gehouden worden:

a. Dat deze afvaardiging eene geheel onwettige kan zijn, omdat tegen alle Gereformeerde beginselen in, niet alleen ambtsdragers, maar ook gemeenteleden afgevaardigd kunnen worden ; (C. Art. 10).

b. Dat deze afgevaardigden zonder lastbrief komen.

c. Dat er voor de wettigheid van de Synode zelfs geene afgevaardigden van de gemeenten behoeven te zijn, daar de vertegenwoordiging der gemeente slechts facultatief is (C. Art. 9).

In dit alles ligt eene miskenning der zelfstandigheid der plaatselijke kerken, een op zijde zetten van het Presbyteriale beginsel van kerkregeering en een huldigen van de hiërarchie. Immers de kerken regeeren niet zich zelve, maar zvorden geregeerd, en feitelijk geregeerd door de predikanten.

Deze Bestuursregeling vestigt dus deDominocratie (Predikantenregeering) en in de predikanten heerscht weer het Genootschap, want terwijl ze van de gemeenten losgemaakt worden, worden ze aan het Genootschap zoo sterk mogelijk gebonden. Bewijs:

a. De gemeenten mogen de predikanten niet afvaardigen ter Synode, onafhankelijk van de gemeenten hebben ze zitting als ambtenaren van het Genootschap (C. Art. 12).

b. Niet de kerkeraad noch eene vertegenwoordigende vergadering, maar het Comiteit van Beheer, door de niet vertegenwoordigende Synode benoemd, beoordeelt of een predikant kan worden toegelaten tot de Bediening

(C. Art. 35, laatste gedeelte).

c. Een ' beroepen predikant moet door den secretaris-generaal vanwege het Genootschap bevestigd worden (O. R.

Art. 26).

d. De predikanten moeten zich o.a. verbinden om de gemeenten nooit te onttrekken aan de Belgische Zendingskerk (O. R. Art. 24).

e. De predikanten kunnen door het Comiteit van Beheer zonder goedkeuring van de betrokken gemeenten ve plaatst worden (O. R. Art 11 e.).

Gelijke miskenning van het Gereformeerde beginsel van kerkregeering ligt in de Sectionaire Raden (O. R. Art. 26 v. o.).

Ongereformeerd is ook, dat het heilig Avondmaal bediend wordt zonder voorafgaande instelling van de ambten (O. R. Art. 28); en even onschriftuurlijk, dat eene kudde niet als gemeente v/ordt erkend, zonder dat zij in eigen behoeften kan voorzien (O. R, Art. 28)."

In deze critiek beteekent C. de Constitutie, en O. R. het Organieke Reglement.

Over de juistheid dezer critiek kan dan ook niet wel twijfel rijzen. De feiten liggen er toe. Het Reglement is niet anders.. En ten overvloede spreekt de Belgische Zendingskerk haar collegialistisch karakter zelve zoo beslist mogelijk in art. i van haar Constitutie uit, waar het heet: La Sociéte évangelique Beige, en revètant Ie caractire d'tm corps ecclésiastique düment organise, ajoiite a son titre celui dEglise Chrétienne missionaire Beige.

Dat wil zeggen: Het Belgisch Evangelisch Genootschap, neemt het karakter aan van een behoorlijk georganiseerd kerkelijk lichaam, en voegt daarom bij zijn naam den titel van Belgische Zendingskerk.

Zij verklaart dus zelve eigenlijk ^^, ? « kerk te zijn, maar slechts een genootschcip, en slechts als genootschap ook den titel te voeren van Zendingskerk.

Er is dus althans oprechtheid. Er is geen zweem van verbloeming. De Constitutie zegt het zelve, dat we niet met een kerk te doen hebben, maar met een genootschap, dat slechts in zijn/"^V^/kerk/Ü^^-A Over dit punt valt alzoo niet verder te redeneeren. Het is eenvoudig zoo.

Toch gaat het daarom o. i. niet aan, deswege de correspondentie met deze Zendingskerk af te breken, en dat wel op de volgende gronden.

Vooreerst blijkt uit Art. 2 der Constitutie, dat deze Zendingskerk de Confessie van Guido de Brés aanvaard heeft, en alzoo het historisch beginsel belijdt, dat de Christenen in België terug hebbenj te keerèn tot de Belijdenis der vaderen. Alleen Art. 36 hebben ze hiervan uitgezonderd.

Deze kerk belijdt dus ook Art. 30, 31 en 32 van onze Confessie, en overmits nu de in deze artikelen beleden beginselen van kerkregeering geheel indruischen tegen hetgeen ze zelve in haar Kerkenordening vaststelde, staat de weg open, om haar van haar Reglement naar haar Belijdenis terug te roepen.

In de tweede plaats rijst de vraag, of men zich in België ooit bewust is geworden van den strijd die tusschen het Reglement en de Belijdenis bestond. •

Wij althans twijfelen hieraan, en achten, dat men zijn Reglement vaststelde, gelijk men dat deed, zonder zelf te vermoeden, dat men hiermee van de Gereformeerde Belijdenis afweek.

Ons althans is niet bekend, dat hierover ooit eenige strijd in den boezem dier kerken gewoed heeft.

En in de derde plaats moet er o. i. op gelet, dat deze broederen in geheel buitengewone omstandigheden, te midden van een geheel Roomsch land, leefden, en er reeds daardoor niet in konden slagen, om het Christelijk leven zoo snel tot juiste kerkelijke regeling te brengen; daargelaten nu nog de vraag, welke moeilijkheden haar van Overheidswege in den weg zijn gelegd.

Het wil ons daarom voorkomen, dat men, wel verre van de correspondentie af te breken, veeleer gehouden is, de broederen in België, bij gemotiveerd stuk, op wat in hun kerkinrichting ontbreekt, zal hebben te wijzen, en alsdan zal moeten afwachten, in hoever zulk een broederlijk advies in goede aarde valt.

Het geldt hier een zeer zwakke plant, die met teederheid moet worden aangeraakt.

Maar zoo stellig als dit bij ons vaststaat, even beslist dient uitgesproken, dat men de broederen uit Brussel, die deze leemten inzien, en deswege niet tot de gemeenschap van dit Genootschap kunnen of mogen toetreden, niet in verlegenheid mag laten.

Ook zij moeten geholpen worden, en kunnen zelfs niet wachten tot de reorganisatie en reformatie der Belgische Zendingskerk is tot stand gekomen.

Immers hier verloopen minstens jaren meê. Het eenvoudigst zal daarom zijn, dat de broederen in Brussel verwezen worden naar een naastbijgelegen classis, en met hulpe van deze classis tot institueering van hun kerk overgaan.

Ons kerkverband is toch allerminst aan de grenzen van ons land gebonden.

Naar rechts en links kunnen we over de grenzen heen schrijden, en niets zou ons liever zijn, dan dat men eenvoudig de Gereformeerde kerken van Bentheim, Oost-Friesland en België met ons in verband kon laten treden.

Misschien kan dit, om de regeeringswetten van Pruisen en België niet in elk opzicht, maar dit doet er niet toe.

Dan verbinde men zich zoover het kan.

Kerkelijh: anarchisme.

In verband met wat we onlangs over den invloed van het kerkelijk anarchisme op de geesten schreven, ontvingen we van den heer P. B. G. Moora onderstaand schrijven, dat we volgaarne opaeiiien en beantwoorden.

Het luidt als volgt:

Mijnheer de Redacteur l

Nu de drukte der verkiezingen voorbij is, zou 't, geloof ik, de moeite loonen, eens helder aan uwe lezers uiteen te zetten, dat de misdaden, in den laatsten tijd door drie predikanten der Ned. Herv. Kerk bedreven, psychologisch saamhangen smet het kerkdijk «««; r/iw«/; , dat deze kerk in beginsel huldigt.".

lu uw stukje van 18 Maart, getiteld ïDroeve verschijnselen", ging u op die kwesüe niet in; maar de meesten uwer lezers zullen, evenzeer als ik, toelichting noodig hebben om dat verband te vatten.

Verder zou ik u willen vragen, wat u zou antwoorden, als morgen aan den dag zulke misdaden bedreven werden door een Gereformeerd predikant.

Dat zou toch kunnen, niet waar?

Dan zou u toch niet spreken van anarchie, want 't Calvinisme is toch zeker met anarchie niet vereenigbaar ?

En 't gaat ook niet aan, om te zeggen: Ja, zie je, menschen, die predikant behoorde alleen maar in naam tot ons; in 't wezen der zaak behoorde hij tot die anarchisten-bent, die men ook wel Ned. Herv. Kerk noemt.

Of moest dat stukje van 18 Maart, zoo mooi begonnen met »Wie van u zonder zonde is enz." ook dienst doen, om de Ned. Herv. Kerk eens seen hak te zetten ? " Dat zou ook kunnen, maar dan dienen zulke dingen er bij gezegd te worden.

Hoe 't zij, u zal velen een dienst doen, als u dat psychologisch verband eens uiteenzet. Inmiddels ben ik gaarne,

Uw dw, dn,

M.

Ter beantwoording hiervan wijzen we op wat de heer Benoist, de bekende redacteur van de Revue des deux mondes nog onlangs zeide, dat namelijk het anarchisme, met zijn dynamietbommen op straat, slechts het droef gevolg was van het zedelijk anarchisme, dat in de Fransche conscientie heerschte.

Ook de heer Moora weet wel uit de historie, hoe bijna alle belangrijke anarchistische woelingen vooraf zijn gegaan door het uitbreken van enkele zeer ergerlijke misdaden tegen de zedelijkheid en het leven.

Ook uit de kerkhistorie is hem 'wel bekend, hoe in de dagen die aan de Reformatie voorafgingen, ook onder de toenmalige Roomsche geestelijkheid zulke misdaden herhaaldelijk zijn voorgekomen.

Dit nu is een zielkundig verschijnsel, dat allerwegen doorgaat. •

Als er geen wet en regel is; wanneer een ieder doet wat goed is in zijn oogen; indien de een dit en de ander dat predikt; en er noch band van belijdenis, noch vastheid en eenparigheid van overtuiging is; en zelfs over de zedelijke begrippen allerlei opiniën in dezelfde kerk aan het woord komen; is het niet te sterk gesproken, zoo ge spreekt van & tn kerkelijk anarchisme.

Op die wijze nu gaat de tucht over de geesten weg. Men voelt en kent geen banden, geen vastigheid meer. Alle fundamenten dreigen in beweging te geraken.

Dit nu gevoelt een leeraar sterker dan een leek, omdat hij telkens geroepen wordt om zijn gevoelen uit te spreken, en dus een regel te stellen.

Dit geestelijk anarchisme nu brengt ^«a; "chie, d. i. gemis aan regeering in den eigen geest teweeg. Men gevoelt zich niet meer geregeerd door een hoogere macht, maar regeert zichzelf naar wilkeur.

En dit nu brengt een verslapping in den zedelijken levenstoon teweeg, die de zielen verwoest, de conscientie in een strik vangt, en zoo dikwijls ongemerkt kan leiden naar paden van schrikkelijke zonde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Hoogere drijfveer.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's