GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkelijke Deputaten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijke Deputaten.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIL

Met betrekking tot de kerkvisitatie zijn er een aantal punten, die nooit eenige moeielijkheid hebben opgeleverd, en die zulks ook eigenlijk niet kunnen doen, daar zij in Art. 44 van de Kerkenordening duidelijk zijn uitgedrukt of reeds in den aard der zaak liggen. Zoo b. v., dat de visitatie in alle kerken, niet alleen in de kleine maar ook in de groote, alle jaar moet gehouden worden; dat er minstens twee Visitatoren te stellen zijn, liefst nog meer, althans in groote Classen, of wel één of meer plaats vervangers voor de gevallen dat er anders slechts één zou overblijven; dat zij steeds moeten gekozen worden uit de Dienaren des Woords, die door bekwaamheid en ervaring voor dat moeielijke werk het meest geschikt zijn; dat hun geenerlei bestuursmacht moet gegeven worden; dat het raadzaam is, de reeks van vragen, die zij bij elke visitatie altijd te doen hebben, door de Classe zelve te laten formuleercn; dat zij, wanneer zulks voor hun onderzoek ergens noodig schijnt, nog wel andere vragen daaraan mogen toevoegen; enz. Daarentegen zijn er andere punten, die in onzen tijd soms tot quaestie aanleiding geven, en die meerendeels ook vroeger wel voorkwamen en dan toen ook behandeld zijn. Daartoe hooren met name de volgende vragen:

i». Wat is er te bepalen omtrent den tijd, voor welken de Visitatoren te benoemen zijn ?

Toen de kerkvisitatie voor het eerst in de Kerkenordening werd opgenomen (Art. 40 der redactie van 1586), werd daaromtrent vastgesteld: »van d' eene C lassicale vergaderinghe tot de andere". Dus m. a. w. voor den tijd van drie maanden; of, waar de Classe meer dan viermalen des jaars bijeenkwam, voor nog korter tijd.

Deze bepaling rustte zonder twijfel op de overweging, dat, wanneer een aantal kerken te zamen eenige werkzaamheid aan Deputaten opdragen, die opdracht voortdurend ter beschikking blijft van die kerken zelve; zoodat in den regel eene deputatie vanzelf ophoudt, telkens wanneer die kerken weer bijeenkomen.

Inderdaad is dat ook een beginsel, dat alleszins juist is te noemen. En daaruit volgt, dat, ook waar men een langeren diensttijd voor de Visitatoren gesteld heeft, de Classe toch altijd, in elke vergadering, het recht heeft hare opdracht weer in te trekken.

Het zal wel zelden voorkomen, dat dit wenschelijk schijnt; maar in beginsel moet toch altijd worden vastgehouden, dat kerkelijke deputatie nooit eene zelfstandige macht in het leven roept, waarmede dan de kerken eene soort van contract zouden hebben, maar dat zij alleenlijk eene lastgeving is, die in geenerlei opzicht aan de macht van de kerken zelve kan tekort doen.

Intusschen behoeft er uit dat beginsel niet te volgen, dat dan ook in geen geval eene Classicale deputatie voor eene langere tijdruimte kan gegeven worden. Integendeel, bij eene lastgeving, waaraan eerst in den loop van een geheel jaar kan voldaan worden, ligt het eenigszins in den aard der zaak, dat de opdracht dan ook aanstonds voor dat gansche jaar gegeven worde.

Dat in zake de kerkvisitatie eene opdracht voor hoogstens drie maanden veel te kort was, is dan ook spoedig gevoeld door de kerken zelve. Toen men in Zuid-Holland de zaak begon in te voeren, kwam reeds op de Particuliere Synode te leiden, in 1592, de vraag: soft nyet goet en sy in elcken classe des jaers twee dienaerea te stellen, die de visitatie doen sullen, midts dat den halven deel alle jaere verandert worde" (Acta, Art. 12). En daarop is toen wel geantwoord: »is raedtsaem gevonden ende besloten, dat het blyve by het 40 artikel synodi nationalis anno 86 in sGravenhage, welverstaende dat de classes de visitatores sullen moegen continueren naer discretie." Maar datzelfde antwoord toont toch ook, dat men eene benoeming voor hoogstens drie maanden eigenlijk te beperkt vond, en er slechts bij bleef, althans nog voor ditmaal, omdat het in de Kerkenordening stond.

Het is daarom zeer begrijpelijk, dat de Generale Dordtsche Synode van 1619, toen zij aan het artikel over de kerkvisitatie eene geheel nieuwe redactie gaf, de teveel beperkende tijdsbepaling er uit wegnam. Het toen gestelde, en thans nog geldende, Art. 44 van de Kerkenordening brengt wel mede, dat de Visitatoren voor een bepaalden tijd te benoemen zijn (anders toch zou er niet van »continueeren" kunnen gesproken worden); maar voor hoeveel tijd het dan zijn zal, wordt er niet in gezegd.

Dat moet dus bepaald worden door de Classen zelve. En dat is dan ook geschied van den aanvang af, overal waar men dit artikel van de Kerkenordening toepaste. Echter lang niet altijd op dezelfde wijze: er was in die tijdsbepaling vroeger zelfs eene groote verscheidenheid. In sommige Classen geschiedde de benoeming voor één jaar; elders voor twee jaren, of ook voor nog langer. Maar het meest gewone was toch, dat er twee of .drie Viatatorea warenj die

dan twee of drie jaren dienst deden, met dien verstande dat er ieder jaar één aftrad.

Tot 'de laatstbedoelde bepaling werd men blijkbaar geleid door de gedachte, dat het wenschelijk is, onder de Visitatoren altijd iemand te hebben, die ook reeds het vorige jaar als zoodanig gefungeerd had, en die dus goed bekend was met hetgeen er in de onderscheidene kerken bij de laatste visitatie was voorgevallen; opdat des te beter zou kunnen onderzocht worden, of eventueele misstanden gebeterd waren; en ook met het oog op moeielijkheden die bleven voortduren.

Intusschen kan dat doel evengoed bereikt worden, wanneer (gelijk thans wel algemeene regel is) alle Visitatoren slechts voor één jaar benoemd worden, en wanneer dan de Classe hen, hetzij geheel hetzij ten deele, continueert. Zij kan dan des te beter, wanneer het haar dienstig voorkomt, telken jare één of meer anderen benoemen. En daar dit werkelijk wel eens raadzaam zijn kan, is het zeker beter, dat de Classe zich daarin niet zelve eenigszins beperke, door reeds van te voren als regel vast te stellen, dat elke Visitator twee of meer jaren in functie zal blijven.

Mits het dan maar niet eene soort van gewoonterecht worde, dat dezelfde Deputaten steeds te continueerea zijn; zoodat het als eene soort van afkeuring of miskenning zou beschouwd worden, als dit niet geschiedde. Eerder moet regel zijn, althans waar een genoegzaam aantal is van Dienaren die wegens kerkelijke ervaring en bekwaamheid en tact in bijzondere mate het vertrouwen der kerken hebben, dat niet voortdurend, jaar uit jaar in, dezelfde broeders met den last der kerkvisitatie bezwaard worden. Ook omdat nieuwe Visitatoren wel' eens een misstand zien, die aan anderen ontgaan is, en wel eens eene verbetering kunnen aanbrengen, die door anderen tevergeefs is beproefd.

F. L. RUTGERS.

Een reotorale oratie.

De heer Dr. Bavinck heeft bij de overdracht van het rectoraat aan de Theologische School te Kampen dit jaar een rectorale rede uitgesproken, waarop niet genoeg de aandacht kan worden gevestigd.

Hij handelt daarin van de algemeene ge-7iade, die van de algemeene verzoening wel te onderscheiden is, en die wij, om verwar-) \ ring te voorkomen, wel eens »gemeene gratie" hebben genoemd. Even stellig toch als de Gereformeerde belijdenis de algemeene verzoening verwerpt, belijdt zij als een harer hoofdbeginselen de algemeene genade, een genade die niets met de zaligmakende genade uitstaande heeft, en alleen strekt om de rechtstreeksche ontwikkeling van de zonde en ellende te stuiten, en een niet al te onmenschelijk leven onder menschen in deze bedeeling mogelijk te maken.

Dit uiterst belangrijk leerstuk was, het mag niet verheeld, ook ten onzent schier geheel in vergetelheid geraakt.

Eerst in de laatste jaren was er ook door ons weekblad, en laatstelijk in de Encyclopaedie van onzen Hoofdredacteur weer met nadruk op gewezen, en reeds voor meer dan een jaar hadden we ons voorgenomen, om als het stuk over de Engelen was afgehandeld, het leerstuk over de Gemeene gratie of Algemeene genade breeder toe te lichten. Een voornemen, waaraan we nog steeds gevolg hopen te geven.

Doch juist daarom verblijdt het ons in zoo hooge mate, dat Dr. Bavinck ook te Kampen dit leerstuk, niet slechts sints lang op zijn colleges, maar nu ook in zijn publiek woord aan de orde heeft gesteld, en dat hij het deed op die uitmuntende wijze die hem eigen is, en waarin hij ditmaal zichzelt nog overtrof.

Want natuuilijk kan er geen sprake van wezen, om in het kort bestek eener rectorale oratie heel dit leerstuk in zijn lengte en breedte uiteen te zetten, en veel min om al de practische consequentiën vin dit stuk onzer belijdenis met volle klaarheid te doen uitkomen; maar wat hij wel deed, was de Gereformeerde levensopvatting, gelijk ze vooral in dit stuk uitkomt en door dit dogma beheerscht wordt, in haar tegenstelling met de Roomsche en Baptistische levensopvatting in helder licht plaatsen.

Niet alsof betoog uit de Schrift ontbrak, of ook de historie van het leerstuk verwaarloosd zou zijn, maar toch deze beide worden • slechts aangestipt, en hoofdzaak is hem, aan te toonen, hoe de wortel des levens, dank zij dit dogma, onder onze Gereformeerden een andere form-a des levens doet uitspruiten.

Hoogleeraren, predikanten en onderwijzers zullen zich door de lezing en aandachtige herlezing van dit stuk dan ook verrijkt gevoelen; en met name die geleerden en onderwijzers, die van de Theologie geen eigen studie maken, zullen ontwaren, hoe zich hier een wereld van gedachten voor hen ontsluit, die op hun studie voor het onderwijs en op hun bejegening en behandeling van menschen invloed kan en moet oefenen.

Toch bepaalt de werking van dit dogma zich niet tot de wetenschap van het onderwijs, het wijst ook de positie van het huisgezin aan, het beheerscht de paedagogiek ook voor vader en moeder, en dringt tot in het particuliere leven der vroomheid door, om ook daar kaf van koren te scheiden.

Hoeveel verder zouden we niet reeds zijn, indien onze Theologen in de dagen van Brakel en Comrie, en de eeuwen die na hen kwamen, voor de schoone waarheid van dit leerstuk steeds een open oog hadden gehad.

En toch ligt niet alleen bij hen de schuld. Schuld in deze ligt evenzeer bij onze oudste Dogmatici, die wat de indeeling der Dogmatiek betreft, zich niet genoegzaam van het vroegere spoor wisten los te maken, en daardoor verzuimden aan dit leerstuk een etgen plaats in te naimen ia hun leerstellige handboeken.

Calvijn heeft het gegrepen, en met kracht dit leerstuk aangedrongen, maar de epigonen die na hem kwamen, verlaagden tot onderdeel wat hoofdécéi had moeten blijven.

Een eereschuld.

Ons kwam ter oore, dat de Gereformeerde kerken in 1894 niet gestand deden het woord van trouwe, dat op de Generale Synode die haar saambracht, in zake Kootwijk, als voor het aangezicht des Heeren gegeven is.

Plechtiglijk is toen toegezegd en beloofd, dat de voortaan in één kerkverband vereenigde kerken op zich namen, de belofte na te komen die bij het begin der actie van 1886 aan den kerkeraad van Kootwijk gegeven is.

Een belofte hierin bestaande, dat door de kerken het tekort zou gesuppleerd worden voor de betaling van het predikantstraktement.

Eerst zou de Kerkeraad in eigen gemeente doen wat men kon. Daarna zou de Classis zorgen. En het ontbrekende zou door de gezamenlijke kerken worden aangevuld.

Iets wat zeggen wil, en niets anders zeggen kan, dan dat Deputaten van de Hulpbehoevende kerken, de kerk van Kootwijk niet op voet van gelijkheid met andere kerken, maar exceptioneel zouden behandelen.

Exceptioneel in dien zin, dat, eer ze aan andere kerken uitdeelen, Kootwijk geholpen worde.

Dit nu schijnt in 1894 weer niet te zijn geschied.

En het is daarom, dat we in het openbaar deze zaak ter sprake brengen, opdat hoe eerder hoe beter redres geschiede.

Er ligt te dezer zake een opzettelijk besluit der Generale Synode, en eerlijkheid en goede trouw eischen, dat dit besluit worde nageleefd.

Handhoels..

Ook voor 1895 zonden de heeren Ds. Feringa en Ds. Littooy ons hun Handboek voor de Gereformeerde kerken toe, waaraan stellig niet minder zorg is besteed dan aan de vorige uitgaven.

Schier alles wat opgenomen kon worden, is opgenomen.

De informaties zijn zoo volledig mogelijk. Door goede registers is het naslaan gemakkelijk gemaakt. Ook de Gereformeerde kerken van Bentheim en Amerika zijn breed opgenomen. En ook het uiterlijk van het boekske heeft, al is het papier nog te dun, zoodat het sterk doordrukt, in niet geringe mate gewonnen.

Aan onze broederen die dit boekske samenstelden komt dan ook de dank der kerken toe, want hun arbeid laat op geen enkel punt verlegen.

Dat we ons desniettemin enkele aanmerkingen veroorloven, zij hun dan ook ten blijke, hoe hoog we hun arbeid waardeeren.

Het minst storen enkele verschrijvingen. Zoo b. V. wordt in Deel II. p. 12 de heer Dr. Fischer als Corrector aangeduid, d. i. als iemand die proeven corrigeert. Dat moet natuurlijk zijn Conrector, d. i. die met den Rector en onder hem het Gymnasium bestuurt.

In Deel I. p. 105 worden twee emeritipredikanten, die volgens de ofïicieele opgaven van den Kerkeraad (waaraan zulk een boekske zich natuurlijk te houden heeft), niet ontslagen zijn, eenvoudig weggelaten.

En zoo ook worden op blz. 159 zes Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid genoemd, terwijl er maar drie zijn, en de overige drie uitsluitend werden aangewezen om c.q. mede te handelen in zake de destijds dreigende, nu afgeweerde toepassing van grondbelasting op onze kerken. Doch hierbij houden we ons niet op.

Zulk soort vergissingen kan men eerst van lieverlede vermijden.

Van iets ernstiger aard is de methode, die de heeren redacteuren toepassen bij het aangeven van de volgorde,

In de volgorde ligt, zoo ze niet naar een vaste methode gaat, altoos zekere rangorde, en dus zekere voorkeur.

Nu staat bij de bladen de Heraut vóór de Bazuin, terwijl de chronologische orde, die hier alleen te rechtvaardigen is, het omgekeerde had geëischt.

Het Amsterdamsche Gymnasium gaat in dit Handboekje vóór het Zettensche, hoewel het Zettensche van veel ouder geboorte is.

En zoo zijn er meer disposition, die door gemis aan vaste methode, licht bij dezen of genen het denkbeeld konden doen opkomen, dat zekere voorkeur bedoeld was, iets wat nu wel niet zoo is, maar door het volgen van de chronologische orde, of welke vaste orde ook, kan worden vermeden.

Maar het minst van alles kunnen we ons vereenigen met de wijze waarop Kerken en Deputaten in volgorde zijn geplaatst.

De geachte redacteuren gingen hierbij van het denkbeeld uit, dat de Deputaten voorop moeten gaan en de Kerken moeten volgen.

Consequent gaan ze hierbij niet te werk. Om consequent te zijn hadden ze toch in hun stelsel, moeten beginnen met de Synodale Deputaten, dan de Provinciale Deputaten laten volgen, om met de Classicale Deputaten te besluiten, en daarna eerst de Kerken te laten komen.

Dit nu doen zij echter niet. De Synodale Deputaten plaatsen zij zeer terecht geheel achteraan.

Maar bij de Provinciën en Classen daarentegen begimien ze met de Deputaten en laten de Kerken achteraan komen.

Hierbij nu rijst de vraag: Is dit natuurlijk, js het logisch, is het Gereformeerd?

En dan dunkt ons, dat deze vraag in ontkennenden zin moet beantwoord worden.

In geen enkelen Staatsalmanak ter wereld, sal men eerst de afgeeanten nöemea> en dan pas de regeering die hen benoemd heeft.

En toch de Kerken zijn het die benoemen, de Deputaten zijn de benoemden.

Logisch is het daarom alleen, dat eerst de Kerken beschreven worden, en daarna van elke Classis de Deputaten die door de Kerken van deze Classis benoemd zijn, om na de Classen van elke provincie de Deputaten op te geven, die door alle Kerken saam in deze provincie zijn aangewezen

En tevens is deze logische volgorde meer in overeenstemming met den eisch van het Gereformeerde kerkrecht.

Niet de Synode, niet de Classis, maar de Kerkeraden zijn de primordiale kerkelijke besturen.

Daarmee moet dus begonnen worden, en eerst daarna kunnen de Deputaten aan de orde komen.

Zelfs zouden we de vraag wel willen opwerpen, of in een goed Gereformeerd handboek de Kerkeraden niet volledig moeten zijn aangegeven.

Nu worden alleen de Predikanten Alsof zij het één en al waren. gtnotmé.

En zou er nu zooveel bezwaar tegen bestaan, om het Handboek te verrijken door ook bij elke kerk den Kerker-^d volledig op te geven?

Het zou in de oogen van het publiek het ambt verheffen, en misschien de belangstelling in het Handboek nog grooter maken.

Stellig scheelde het geen twee vel, en twee vel in dit formaat zijn, papier incluis, voor ƒ 50 te zetten en te drukken.

KUYPER.

Tieoenaie.

Paulus' Brief aan de Efeziërs voor de gemeente bewerkt door J. van Andel, predikant te Gorinchem.

Eene Schriftbeschouwing van Ds. Van Andel heeft in onze Gereformeerde kerken eigenlijk geene aankondiging of aanbeveling meer noodig. Door hetgeen hij, én als prediker én als medewerker aan de Bazuin, tot verklaring en toepassing van de Heilige Schrift sedert lang reeds gedaan heeft, is hij juist op dat gebied bij zeer velen zóó bekend en geliefd, dat men niet slechts weet wat men van hem te wachten heeft, maar ook gaarne en met vrucht van zijn dienst gebruik maakt. Ook bij dit geschrift zullen inhoud en vorm wel niemand teleurstellen. En dan moge het in ruimen kring ertoe medewerken om »aan de vaneen gescheurde kerken onzer eeuw de ware gestalte der Kerk voor te houden, opdat zij, na zich met deze vergeleken te hebben, vol beschaamdheid tot hare eerste liefde wederkeeren."

De Rots in zee; oud en nieuw; uit het Hoogduitsch van Dr. G. Weitbrecht, predikant te Stuttgart; uitgave van de Vereen, tot bevordering van Christel, lectuur.

In dit boek heeft de Schrijver zich ten doel gesteld, om »te midden van de golven van den tijd" zijne lezers te wijzen op »eene vaste rots"; om ste midden van al de wisselende meeningen en richtingen" hen te bepalen bij > iets blijvends, iets eeuwigs"; om hen > van uit de vragen en meeningen des tijds tot die eeuwige waarheden op te leiden." Daartoe geeft hij een dertigtal opstellen over alle mogelijke soort vanonderwerpen; door geen anderen draad met elkander verbonden, dan doordat zij alle eene Christelijke strekking hebben. Zoo b.v. wordt onmiddellijk achter elkander gehandeld over »erfenissen", over »zenuwen", over ïbeginselen", over »de Godheid van Christus", over den »omgang met anderen", enz.' Nu, op zichzelf is dat geen bezwaar. Mits er niet slechts breedte van beschouwing zij, maar ook diepte van opvatting; en mits eenigszins blijke, hoe bij al die verscheidenheid de gedachten toch samenhangen en uit éénen wortel opkomen. Hierin echter stelt de Schrijver ons wel eenigszins teleur. Hij geeft vele goede, schoone. Christelijke opmerkingen en wenken; en zijn boek laat zich doorgaans zeer aangenaam lezen. Maar hij geeft toch ook wel aanleiding tot bedenkingen en tot vraagteekens. En de voorstelling is ook vaak wel wat onbestemd; ook met name bij punten, waar het juist bijzonder aankwam op preciesheid van beginselen en op vaste lijnen. In het algemeen is dit boek inderdaad in den geest van een geloovig en bekwaam Luthersch predikant uit Zuid-Duitschland. Wie dat bij het lezen in het oog houdt, zal er niet in zoeken wat het niet kan geven, over enkele eigenaardigheden kunnen heenstappen, en er velerlei vrucht uit kunnen opzamelen.

Het Paradijs der Socialisten; vrij bewerkt naar het Hoogduitsch door J. C. van den Berg.

Dit boekje bedoelt »eene theoretische wederlegging van het socialisme". Echter niet van het Christelijk standpunt, door uitwerking en toepassing van de in Gods Woord gegeven beginselen; maar door eene critiek van de sociaal-democratie, welke »hare grondslagen als onhoudbaar, hare eischen als onuitvoerbaar, haar doel als onbereikbaar leert kennen." In dat betoog nu wordt zonder twijfel veel gezegd, dat goed en waar en doeltreffend is. Maar het resultaat is toch bloot negatief: anti-socialistisch, zonder dat iets beters gegeven wordt voor de ook door den Schrijver erkende svreeselijke misstanden, die o! zoo dringend hervorming eischen." In dat opzicht blijft het bij de korte, algemeene uitdrukking: smeer en meer te leven, te handelen en te streven in overeenstemming met de eeuwige waarheden van het Christendom."

Alcoholgebruik bij kinderen; rapport naar aanleiding van hei oordeel van Amsterdamsche kinaerartsen over de werking van alcohol op het kinderorganisme, uitgebracht door de Afd. Amsterdam der Nederl. Onderwijzers Propaganda-clüb. (voor drankbestrijding).

Wat er in dit kleine boekje te vinden is, wordt : door den langen titel reeds genoegzaam aangegeven. Voor wie meenen mocht, dat geregeld alcoholgebruik, tenzij dan op voorschrift van een kundig geneesheer, voor kinderen onschadelijk of zelfs goed zijn zou, kan dit boekje zeker nut doen. Maar in het algemeen zullen onze lezers die waarschuwing wel niet noodig hebben.

Tekstenboekje; honderd en vier lessen in woorden der H. Schrift; I en //, behoorende bij de lessen over het Oude Testament, door E. E. Deedes; in de Bibliotheek voor Zondagsschool-onderwijs.

Dat deze twee boekjes lessen bevatten over de geschiedenis van het Oude Testament »in woorden der H. Schrift", is letterlijk waar; in die mate zelfs, dat er geen woord in te vinden is, behalve de uit den Bijbel overgenomen gedeelten van hoofdstukken. De bedoeling is zeker, dat de kinderen der Zondagsschool die gedeelten tehuis van tevoren zullen overlezen. Evenwel, dan zullen zij er vaak niet veel van kunnen begrijpen; want een geschiedverhaal, waaruit men telkens groote stukken uitlicht, wordt eenvoudig onverstaanbaar. De kinderen zullen dus altijd den Bijbel zelven erbij moeten opslaan, om het ontbrekende aan te vullen. Maar waarom dan eerst een gedeelte afzonderlijk voor hen afgedrukt ? Waarom laat men hen dan niet he ver alles in den Bijbel opzoeken en nalezen ? In allerlei opzicht is dit veel beter, dan dat zij eerst eene soort van kinderbijbel in handen krijgen. En wanneer hun tehuis geen Bijbel ten dienste staat, is er nog wel middel, zulk een huisgezin daaraan te helpen. Ook het geld, dat nu voor zulk een »tekstenboekje" gebruikt wordt, zou daarvoor kunnen dienen; want het zou dan voldoende zijn, de Bijbelplaatsen daarin slechts aan te geven; en de 168 bladzijden, waaruit het nu bestaat, zouden dan tot een paar bladzijden inkrimpen. — In hoeverre het gelukt is, de geschiedenis van het Oude Testament in 104 lessen goed af te deelen, en in hoeverre de daarbij voorkomende opgave van Bijbelplaatsen doeltreffend is, zijn vragen, die in een kort bestek niet te behandelen zijn. In het algemeen zouden we die vragen niet bevestigend durven beantwoorden. Er is inderdaad geene reden, waarom b.v. van de Egyptische plagen sommige vermeld worden en andere worden overgeslagen, of waarom van de Tien geboden alleen het eerste en het vijfde worden aangehaald. En voor dergelijke opmerkingenis gedurig aanleiding. v s e h H g e d g k s d m o v ettlv h w j g

F. L. RUTGERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkelijke Deputaten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1895

De Heraut | 4 Pagina's