GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vroegere oppositie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vroegere oppositie.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het schijnt, dat sommigen in den waan verkeeren, als ware het ons onbekend, dat er niet eerst nu, maar ook reeds in vroeger eeuwen, oppositie gevoerd is tegen de Gereformeerde belijdenis op het stuk van den heiligen Doop.

Althans een onzer lezers zond ons een stuk toe, waarin hij zich de moeite gaf, om een tamelijk breed stuk uit Eubulus' De poincten van nodige Reformatie, af te schrijven, ten bewijze, dat soortgelijk verzet als thans weer door sommigen tegen de Gereformeerde belijdenis gevoerd wordt, ook reeds in de 17de eeuw was vernomen.

Zonder nu te kunnen beloven, dat we aan al het overige, dat hierover gedrukt is, en ons evenzoo in afschrift mocht worden toegezonden, een plaats in onze kolommen zullen verkenen, willen we dezen onzen broeder voor ditmaal wel het genoegen doen, om breed zijn citaat af te drukken; al had hij de moeite van het afschrijven zich gerustelijk kunnen sparen, indien hij ons eenvoudig de bladzijde genoemd had.

Zijn citaat is te vinden op blz. 195 v.v. van Eubulus' werkje, en luidt zonder de afkorting van onzen correspondent, in zijn geheel aldus:

»Men leest het Formulier des Doops, so uit gewoonte en na de sleur; als dat ten eynde is, zoo komt men tot den Doop; daer en wordt geen klaere nadrukkelycke openinge gedaen van de Natuer ende gelegentheyt van het Genadeverbont, en van desselfs conditie en regel, en daer en geschiedt niet een solemneele opwekking van alle die tegenv.-oordig zijn, dat ze de pligten van 't verzegelde Verbond Gods mochten gedenken en nakomen; de ouders worden niet ernstig aengeset, met beweeglijke redenen, om haer verbintenis wel na te komen; want dat is geen ghewoonte; en ook meynen sy, enz."

Dit eerste gedeelte, dat onze correspondent wegliet, is reeds opmerkelijk. Onze lezers leeren er Eubulus dadelijk uit kennen, als iemand voor wien niet de Doop, als Sacrament, maar het woord, vooral het beweeglijke woord van den prediker bij den Doop, schier alles is.

Dan gaat Eubulus aldus voort:

Ook meynen zij verbonden te zijn aan dat Formulier, door de oplegging van het Synode, en zij weeten, daer wort van Politike en Kerkelijke opgemerkt, zo yemant 't Formulier verlaat, schielijk valtmen dien op het lijf, en men dreygtse met de ban, en met uytwerping, alsof zo een in de Kerk niet te verdjagen was; groot geraas maaktemen daarover; 't~schijnt, ja, ik verzekere mij, dat de Duyvel vreest, dat den vleeschlyken Formulier-dienst eens ter Kerke uyt zal geworpen worden; waer uyt hij nochtans weet, zo veel profijt en ondersteuning voor zijn Rijk te komen en gekomen te zijn, in alle de Christen-Kerken zo Oostersche en Westersche. Wanneer onlangs een Predikant van v^/^^rj-oort eenige vrijheijt van spreeken begon te gebruyken omtrent den Doop, zo hebben zijn CoUegen terstont een quaeritur daarover in de Classis gebragt; en 't zelve Classis van Amersfoort achtede het niet genoch, zelfs daer op te antwoorden, dat men most nauwkeurig (in der daat slaafachtig) blijven aan 't Formuher hangen, maar zij wilde het zo verre uytstrekken als zij konde; en stelde_ het aan de andere Classen en zo aan het Synode van Utrecht voor; doch als die niet genog antwoordde, en besloot na den wil'van die gemaklij ke Formulieren en Formulisten, als alleen gebiedende, menji zoude bij de Formalieren blijven, zonder die te contrarieren; zo namen de Gedeputeerde der Classen, immers de meeste, haar kans waar, in het volgende jaar, en maakten eene nieuwe Resolutie, (zonder dat de Classen daar over gekent waren)'van de Deputati Synodi te gelasten (dat was haar wensch), datse aan de Classen zouden aanbeveelen, van nauw bij de Formulieren te blijven, en die te leesen zonder iets toe te doen, en nauw te letten, dat niemand eenigsins contrarie mocht doen, want' so luyt den Artikel van dat Synode, gehouden in Sept. 167ö. ArtA'iadArt.A^. In den welken op het quaeritur des E. Classis van Amersfoort geresolveert is, datmen sal blijven bij de Formulieren van Doop en Avontmaal, Ec. zonder de zelve te contrarieren: > iDe E. Christelijke Synodus, deze zaak wederom in nader opmerkijig 'iieemende^ tieeft geresolveert D. D. Deptttatis Synod te gelasten, in de respectieve Classen ernstelijk te reco? nmandeeren, om stip te blijven, bij gemette For maliere? i, zo dat men die altoos tiyt een boek zal teezen, als in de Formulieren staat, zonder eenige veranderingj zullen ook D. Y). Deputati i7i de Classen verneemen, of hier in ook eenige inbreuk geschiedt^ Wanneer dezen Artikel in de Classis van Utrecht opgeleesen wiert, heeft D. LODENSTEYN, die merkelijke vrijheit ontrent den Doop gebriiykte, ende zich niet wilde binden aan dat Formulier, daer tegen opentlijk geprotesteert, als oordeelende denzelven schandelijk, en schadelijk, Tyrannisch en enkel daar toe dienende, om den dooden en doodenden sleurdienst in de Kerk noch meer te bevestigen, opdat zo door dien ouden trant en slenter alle Geest, kracht en pit van de Godsdienst mocht weg-gaan; doch met de doot van dien Man Godts, zoo bezit het Synode haeren Artikel in vrede.

Het Formulier des Doops, 't welk in onse Kerken gebruyckt wordt, voor de jonge kinderen, heeft verscheyde gebreklijkheden, en onbequaame, indien niet ongesonde uytdrukkingen, welke zommige tot een aanstoot zijn; want in het zelve merktmen, Eerst dat in 't Formulier-gebedt, zonder grondt van de Schriftuur ofte gesonde reden, gesegt wordt dat het »verdrinkefi van Pharao met al zijn heyr in de Roode Zee, en 't droogsvoets doorleyden van Godts volck, o? isen Doop beduydde^ Ten anderen, dat in de eerste vrage, welke voorgestelt - word aan degene, die de kinderen ten Doop aanbieden, afgeeyscht wordt een «bekentenis", en geloof, dat gelijk, en »/ioewel die kinderen in zonden ontfangen en gebooren zijn, en daarom allerhande ellendigheiyd, ja de verdoemenis zelfs onderivorpen, zij in Christo geheyligt zijn", dat is, datse daadelijk deelgenooten zijn van de heyhgraakende genade, en daadelijk met Christus vereenigt; 't welk nochtans zells de vroomste ouders, veel min de Godloose, profaene, omvetende van haer kinderen niet meugen gelooven, en belijden en verklaeren als een Waerheyt, tenzij men geloove en belijde, dat alle die gedoopt worden, zalig worden, of zo niet, dat'er een afval van de heyligen is, want' die in Christus geheyligt zijn, zijn waerlijk heylig en wedergebooren; eenige deze zwarigheyt inziende, neemen haar toevlugt tot een 'Verbonds-heyligheyt, die zij zeggen, dat hier verstaen wart, en niet een inklevende heyligheyt; maar behalven, datse die niet bewijsen, en ook 't volk die niet zo en verstaat ; ^enkende 't is ware inwendige Hejligheyt, (zo dat het immers geen veylige uytdrukking is) ook niet vattende, wat 'Verbonds-Heyligheyt is, of het most haer wel verklaart worden, 't welk niet en geschiet, en evenwel moeten zij antwoorden, zo is het ook klaer te toonen, dat'er een inwendige heyligheyt verstaen wordt; want dia Heyligmaeking in Christus, waervan hier staet, wordt gestelt tegen haer ontfangen ende gebooren zijn in zonde, en onderworpen zijn aan alle elenda, ja, ook aan de verdoemenis, zo is dat dan een Heyligmaking, die de kinderen verlost en vrijstelt van dien staet van zonde en elende; en ook dewijl in de Dank­ zegging na den Doop, welke gestelt is van die het i'ormulier gemaakt hebben, de Heere gedankt wort, dat de kinderen de zonden vai"geven zijn, en tot Godts kinderen aengenoomen, ende daar gebeden wordt, dat de kinderen altijd door Gods Geest geregeert mogen worden, en in Christo opwassen, welke dankzegging en gebedt voor uyt-stellen, dat de gedoopte kinderen voor Heylige worden aangezien, en voor gerechtvaerdigde, en als in een staet van kinder-aenneming. Ten darden, dat daar in die zelve vraege gestelt wort, dat de kinderen daarom, (omdat ze in Christo geheyligt zijn) als lid maten der Gemeynte behooreti Gedoopt te worden; waerdoor twe dingen worden te kennen gegeven, die ik met de waarheyt, en met het gevoelen onzer Kerke niet kan overeen brengen, naemelijk:

1. Dat de gront waer op yemant te houden is voor een Litmaat der Gemeynte, is de daedlijke Heyligmaking in Christus, ende derhalven datse geen litmaeten van de zichtbaere Kerke {e houden zijn, die niet waerlijk geheyligt zijn; want aan de zichtbaere Kerk, en niet alleen aan de onzichtbaere, zijn Godts instellingen in op-sicht van de uytterlijke bedieningh gegeven; en zo zal'er geen Kerck zijn, dan die bestaet uyt wedergeboorne, en recht geheylighde persoonen.

2. Dat de gront, waer op de kleyne kinderen tot den H. Doop worden toegelaeten, is, enkelijk, om dat ze waerlijk geheyligt zijn; daarom, zegt het h Formulier, moeteti zij gedoopt worden, zoodat, alsmen van die Heyligheyt geen kennis of blijk heeft, gelijk men van de Kinderen niet en heeft, men die kinderen niet zoude doopen, daar toch in waarheyt h de gront, waerom de kinderen nu gedoopt worden, b ende weleer besneden wierden, niet en is de daedelijke Heyligheyt, maer om datse van Ouders, die bontgenoten zijn, gebooren zijn; zoo wierden Ismaël en Ezau besneden, hoewel de Ouders niet geloofden haar inwendige Hayligheydt, 7> « vierden. Dat in dit Formulier niet een woordt wort gesprooken van 't geloof in Christus, als de Conditie van»'t 'Verbondt der genade, en alles zo voorgestelt wordt, alsof de kinderen door geboorte begenaadigt, en deelgenooten van de zegeningen des 'Verbondts waren, en als of den Doop die zegeningen aan haar daadlijck en absolutelijck verzegelde en bevestigde, en niet onder conditie, dat men in Christus geloove, ende zoo door hem recht krijge aan de beloofde zegeningen, zodat 't volk denkt, als wij gedoopt zijn, ende de kinderen gedoopt zijn, alles is wel; de goederen van het Verbondt behooren ons toe, ende zijn ons zeker. Daer wort wel gesprooken van onze vermaning, en verpligting tot nieuwe gehoorzaemheyt en dankbaerheyt; maar niets wordt'er gesprooken van de conditie, waarop men met Godt varsoent wort, en daadelijck een wettig recht krijgt aan de beloften van vergeving, kinder-aanneeming, heyligmaking, en het eeuwige leven. Zoodat 't volk hierdoor in dwaling komt, ofte blijft, dewijl de Leeraars niet distinctelijk aantoonen, dat dio gedoopt worden, de daadlij ke volbrenging der beloften niet zullen genieten, tenzij zij inwendigh in 't Verbont zij n, en 't zaligmakende Geloof in Christus hebben.

Door dit lange, breede citaat acht onze broeder nu te bewijzen, dat althans niet al onze vaderen onze belijdenis van den heiligen Doop deelden.

Intusschen dit bewijs zou er dan slechts '1 liggeu» bijaldien we Eubulus als een der vaderen van de Gereformeerde kerken konden eeren.

En dit nu gaat niet.

In meer dan één opzicht gevoelen we voor Eubulus' bekend klaagschrift warme sympathie. Er staan stukken in Koelmans boeksken, die ons uit het hart gegrepen zijn.

. Maar dit stempelt hem daarom nog volstrekt niet tot een vader der kerken.

Die eerenaam toch komt alleen toe aan hen, die het heilig pand der belijdenis, dat aan onze kerken is toevertrouwd, selven óf hielpen tot stand brengen, óf in haar zuiverheid maintineerden en ontwikkelden, en zoo, met hun licht verrijkt, bij anderen ingang deden vinden.

Tot die mannen echter behoorde onze Eubulus volstrekt niet.

Daartoe treedt het werk Gods door den Middelaar, bij Koelman te zeer op den achtergrond, en hecht hij te eenzijdig aan het werk des Heiligen Geestes.

Tegen dit citaat behoeven we onzerzijds dan ook geen woord te zeggen.

Het weerlegt zichzelven.

Er blijkt toch uit, hoe Eubulus zelf inzag en onbewimpeld erkende, dat de Gereformeerde kerken tijdens haar geestelijken bloeitijd, wel metterdaad in haar Formulier van den heiligen Doop, juist die belijdenis van i den heiligen Doop hadden beleden, die ook - wij voorstaan.

- Hij is te eerlijk, om dit feit te verbloemen.

Leefde hij nog, hij zou rondweg en openlijk toestemmen: Wat de Heraut omtrent den heiligen Doop leerde, dat ja, is metterdaad de belijdenis, die onze kerken in de 16de eeuw, aanvaard en in haar Formuher beleden hebben.

Maar hij, Eubulus, is het, helaas, met die belijdenis onzer Gereformeerde kerken in haar Formulier niet eens.

Eubulus tveerspreekt op dit punt lijnrecht de vaderen uit het tijdperk onzer martelaren.

Hij is niet één onzer Gereformeerde vaderen, maar in zake den heiligen Doop een rechtstreeksch bestrijder en tegenstander onzer kerken.

Zelfs de vragen bij den Doop, die nu driehonderd en meer jaren door alle Gereformeerden beaamd, afgevergd en beleden zijn, acht Koelman, één voor één, onwaar en valsch te zijn.

Koelman was, gelijk uit al zijn werken en heel zijn optrede blijkt. Spiritualist.

Zijn eigenlijke strijd ging dan ook niet tegen den heiligen Doop, maar tegen het gebruik der Foi-mulieren.

Alle Formulieren waren hem een doorn in het oog, en het is door zijn afkeer van alle Formulieren dat hij zich ditmaal tot zoo krasse en gansch ongereformeerde uitspraken over den Kinderdoop verleiden liet.

Niet wat de Gereformeerde kerken ineen wel doordacht stuk omtrent het Genadeverbond, zijn verplichtingen, de beloften Gods, het werk zijner genade en het sacramenteele zegel, ordelijk en in juist gekozen bewoordingen hadden te boek gesteld; maar wat de' eerste de beste prediker, zoo liefst uit het hoofd en voor de vuist, slordig en onordelijk, over den Doop bij den Doop uitsprak, had in Koelmans oog waarde. c v zn

Met dit zijn gevoelen stond hij echter vlak tegen de beslissingen van de Gereformeerde kerken in haar wettige Synodale samenkomsten; tegen het welgewikte oordeel van haar theologen; en tegen de praktijk der kerken over.

Koelman had zich, om scheuring te voor­ Labadis-komen, wel ten slotte tegen de ten gekeerd.

Maar in zijn beginselen en neigingen helde hij te sterk naar hen over.

Dat men nu desniettemin van kerkelijke zijde dezen Eubulus heeft laten begaan, ja, zelfs toen de Overheid hem molesteerde, het kerkelijk voor hem opnam, strekt slechts ten bewijze, hoe groote vrijheid onze Gereformeerde kerken steeds voorstonden.

Maar wat verwondert, is, dat er thans, ia de 19de eeuw, nog Gereformeerde broeders zijn, die zich in dit stuk op den in zake den heiligen Doop ongereformeerden Koelman tegenover de Heraut beroepen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Vroegere oppositie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's