GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ds. Feringa over de Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Feringa over de Zending.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Feringa liet bij Le Cointre te Middelburg een lezenswaarde studie van de pers komen, ten titel dragende: De plaats der Zending onder Heidenen en Mahomedanen in den arbeid der Gereformeerde kerken in Nederla7id.

Strekking van dit geschrift is aan te toonen, dat de bedoelde Zending terecht van Synodale Deputaten uitgaat, en niet, gelijk andere broederen willen, moet uitgaan van plaatselijke kerken of classes.

Dit wordt bepleit vooral door geschiedkundige herinneringen, die met zorg zijn saamgelezen, en duidelijk doen uitkomen, hoe ook in vroeger eeuwen de vraag rees, of de Indische aangelegenheden bij alle kerken generaal, of wel bij enkele hoorden, en hoe de beslissing destijds steeds ia generalen zin viel.

Voor dit betoog zijn we den heer Ds. Feringa dankbaar. Er spreekt een geest van onderzoek, er spreekt lust tot studie uit. Het geschrift verraadt trouwen ijver in den dienst der kerken. En niemand zal ontkennen, dat hier, in goede orde, veel is saamgebracht, dat aan verreweg de meesten niet in dien volledigen samenhang bekend was.

Op allerlei gebied moesten onze jongere Dienaren zulke onderzoekingen instellen, en de kerken met de vrucht van hun arbeid dienen.

Daarom loven we te eer en te meer Ds. Feringa's optreden, die, waar anderen zwegen, althans sprak.

Ja, meer nog, de voorraad aangevoerde historische stof is in dit vlugschrift zóó overweldigend, dat eigenlijk alle verder debat over het oordeel en de practijk der vaderen, voor wat die geschiedkundige herinneringen aangaat, is uitgesloten en afgesneden.

Voor wie nog mocht getwijfeld hebben is het door dit vlugschrift van Ds. Feringa uitgemaakt, dat i". onze kerken steeds geoordeeld hebben dat de Indische kerkelijke aangelegenheden niet door ééne of enkele kerken, maar alleen door de kerken in het gemeen tot beslissing konden worden gebracht; 2". dat de poging om de regeling van deze aangelegenheid bij de zeeprovinciën te houden op welgewikt en doorgezet verzet stuitte; en 3". dat het kerkelijk verband met de kerken van Indië niet kon gelegd worden door een enkele kerk hier te lande, maar alleen door al de kerken saam.

In zooverre is het geschrift van Ds. Feringa wat de juristen noemen pertinent en concludit.vA.. Pertinent o\-n.è.-èS.ói& aangevoerde fei op deze drie punten slaan, en concludent, omdat ze metterdaad deze drie punten finaal uitwijzen.

Niet duidelijk daarentegen is het ons, hoe op zulk een historische studie de titel van deze brochure past.

Die titel toch spreekt van de Zending, en al deze historische gegevens hebben niets hoegenaamd met de Zending te maken, maar handelen uitsluitend over de Indische kerken.

Een oogenblik althans heeft Ds. Feringa zelf dit bezwaar gevoeld. Hij werpt toch op blz. 76 zelf de vraag óp: »Maar loopt nu dit historisch overzicht wel over de Zending? — en dan redt hij zich door tweeërlei antwoord: I*. dat hij zich op de historie alleen ter bestrijding van de decentralisatie beroept, en 2". dat hetgeen hij geeft het eenige is wat aan de Zending het naast komt.

Juist in dit antwoord echter ligt een gewichtige concessie, die u verbiedt zijn historische conclusie anders dan onder beneficie van inventaris aan te nemen. Het gaat toch niet wel aan, hij zal ons dit zelf toestemmen, om te zeggen: »De toenmalige Indische kerken waren een Indische aangelegenheid, de tegenwoordige Zending is ook een Indische aangelegenheid, dus geldt nu voor de. Ze7tding wat toen van de Indische gold."

Hij zelf zal de eerste zijn, om te erkennen, dat zulk een conclusie logisch ten eenemale onhoudbaar zou zijn.

Om te weten, in hoeverre men ten deze bij analogie, uit het eene tot het andere besluiten mag, dient derhalve vooraf onderzocht, of de beweegredenen die men destijds in zake de Indische kerken aanvoerde ook kloppen voor de Zending, en de bij de Zending betrokken vraagstukken uitwijzen.

En ten andere dient dan nagegaan, in hoeverre de destijds genomen beslissingen al dan niet verband hielden met de toenmalige verhouding van de kerken tot de Overheid icn tot de door onze Overheid gecharterde Oost-Indische' Compagnie.

Van zulk nader onderzoek heeft Ds. Feringa zich intusschen geheel onthouden. Hij stelde dit niet in. En zoo kon in zijn vlugschrift niet bewezen worden, dat en in hoeverre men uit het toen beslotene tot de Zending in het heden mag en kan concludeeren.

Zal de a. s. Synodale samenkomst der kerken van deze geschiedkundige gegevens partij kunnen trekken, dan dient alzoo op deze eerste nog een tweede brochure te volgen, en kan eerst die tweede brochure de zaak in staat van wijzen nog brengen,

In afwachting hiervan zij het ons geoorloofd reeds nu te dezen opzichte eenige wenken te geven.

We bepalen ons tot deze drie.

In de eerste plaats staat het ook voor ons vast, dat de regeling van de verhouding waarin de Gereformeerde kerken in Nederland, zoowel tegenover de kerken in Indië, als tegenover de Zending naarlnóië, te staan heeft, het gemeen belang der kerken aangaat en daarom niet anders dan door de Synodale saamvergadering der kerken, resp. door haar Deputaten, kan plaats hebben.

In de beslissing te Dordrecht over den Doop der Indische kinderen genomen, ligt voor deze stelling natuurlijk geen het minste bewijs. Die beslissing toch betrof niet de verhouding tot buitenlandsche kerken of Zending, maar een dogmatische beslissing in zake het Sacrament, die uiteraard, evenals elke leerbeslissing ijij alle kerken saam hoort.

Bij het beroep op vorige Synoden schifte men hier dus wel. Alleen toch die besluiten en beslissingen snijden ten deze hout, die de regeling der verhouding van onze kerken tot Indische kerken of Zendingstations als zoodanig aangaan. Alleen dus wat Voetius zou genoemd hebben de architectonische, geen confessioneele besUssingen.

Maar niettemin staat het voor ons vast, dat ook deze architectonische regeling niet anders dan van de generale Synode kan uitgaan, omdat het hier het kerkverband geldt, en nog wel het kerkverband tegenover het buitenland.

Te dien opzichte nu kan geen plaatselijke kerk, geen, classis, of synode provinciaal handelen.

En in zoover zijn we het volkomen eens met Ds, Feringa, dat het ook bij de Zending een gemeen belang der kerken geldt, dat alleen door alle kerken saam kan worden geregeld.

Onze tweede opmerking is, dat uit hetgeen vroegere Synoden geregeld hebben ten • aanzien van Indische kerken, geen enkele conclusie te trekken is opzichtens de wijze waarop de kerken onder Heidenen of Mahomedanen zenden zullen, dan voorzoover geheel deze Zending uit mocht gaan van de Indische kerken zelve, en deze daarvoor steun in geld van hier ontvingen.

Dit bedoelt Ds. Feringa echter blijkbaar niet.

En onze derde opmerking is, dat de hoofdquaestie, die heel dit geding beheerscht, door den geachten schrijver zelfs niet is aangeroerd.

Die hoofdquaestie toch schuilt niet in de regeling, maar in de tntvoering.

Indien b. v. de Generale Synode, na de zaak der Zending geregeld te hebben, aan de onderscheidene provinciën opdroeg, om elk een aan te wijzen stuk van Java, of klein eiland, in evangeliseerende bewerking te nemen, zou de regeling van de kerken in het gemeen uitgaan, en nochtans de uitvoering aan groepen van kerken zijn toevertrouwd.

Regeling en uitvoering zijn heel iets anders.

In die mate zelfs heel iets anders, dat de generale samenkomst der kerken onmachtig en onbekwaam is, om de uitzending wezenlijk tot stand te brengen, en dat alleen één enkele kerk hier die behulpzame hand kan bieden, die de zaak doet slagen.

Alle kerken saam toch kunnen geen ambt scheppen, noch iemand in het ambt zetten. Het eerste kan alleen Christus, het tweede, ten ia zijn naam, alleen de plaatselijke kerk.

Daar schuilt dus de groote, de ernstige moeilijkheid.

Een ambt beschikken en bezetten kan nóch de Generale Synode, nóch eenig college van Synodale Deputaten

Wie ook maar eenigszins thuis is in de fundamenten van ons Gereformeerd kerkrecht, zal het hierover met ons eens zijn.

Een Dienaar des Woords is Dienaar van Christus, en kan deswege wel onder het toezicht van een kerkeraad staan, maar hij kan niet staan onder een college van Deputaten die hem instrueeren, hem de wet voorschrijven, en hem als een ondergeschikte hun orders geven.

Dan is er geen ambt meer, en de waardigheid van het ambt wordt weggeworpen.

Hier wringt dus de schoen.

Op dit punt knelt de riem.

En nu trekken wij hieruit ia het minst niet de conclusie, dat men de zaak der Zending maar aan de particuliere, enkele kerken moet overlaten

Dat ware onzin, en zou tot niets dan machteloosheid en verwarring leiden.

Dat wil dan ook blijkbaar niemand, want een ieder stemt ons toe, dat de Generale Synode te beslissen heeft.

Aan haar blijve dus de regeling.

Maar die regeling moet aldus ingericht, dat het ambt het ambt blijve, dat er ^^exi ongereformeerd quasi-ambt door de kerken saam worde geschapen, en dat nochtans de geestelijke «n geldelijke krachten aldus worden geleid en bijeengevoegd, dat de Zending met volle kracht uitga en Gode tot eer kunne bloeien.

De strijd zal dus niet moeten loopen over centralisatie of decentralisatie. Immers centralisatie onderstelt een centrale macht, en die kennen onze Gereformeerde kerken niet anders dan in Christus in den hemel.

Die tegenstelling is aan overheidstoestanden ontleend, en past in de Gereformeerde kerkert gans-chel^ niet.'

Maar wel zal het de vraag zijn, of de gezamenlijke kerken die plicht en recht van regeling dezer zaak hebben, er in slagen zullen, om de uitvoering van het geregelde voortaan op zulk een wijze te verzekeren, dat het ambt als Goddelijke instelling, ongedeerd en geëerd blijve.

Hoe dit doel kan bereikt worden, bespreken we thans niet.

We volstaan met de quaestie zuiver te stellen.

Immers we zijn vast overtuigd, dat noch Ds. Feringa noch eenig ander theoloog, er ook maar van verre aan denkt, om den hoeksteen van ons Gereformeerd kerkrecht, gelijk die in het ambt ligt, los te wrikken.

Ook bij de Zending moet die hoeksteen vastliggen, en eerst wanneer die vastligt, kan alle kracht vereenigd en saamgevoegd, om door een eendracht die macht maakt, de kerken saam voor de Zending te doen optreden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Ds. Feringa over de Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1896

De Heraut | 4 Pagina's