GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Bazuin helpt Ds. Gispen broeder Krabbendam terecht.

Deze broeder waande, ' dat de werking van den Heiligen Geest ontbrak, zoolang er geen geest van opwekking in de gemeente uitkwam.

Daarvan nu zegt Ds. Gispen :

Onze briefschrijver van de vorige Jffeek, br. Krabbendam, stelt o.a. de vraag: »Ifoe hennen onze voorgangers stoo roemen op de herleving van het Calvinisme, terwijl het schijnt, dat «fe Heilige Geest, die toch de levenwekker moet zijn, zich van de ge' meente onttrek? "

Dikwerf word ik, zulke woorden lezende, getroffen door de aangeboren scherpzinnigheid, waarmede sommige niet bestudeerden begaafd zijn, en waarmede zij ernstige dingen zeggen, zonder het eigenlijk uit te spreken.

Zoo zegt onze briefschrijver niec, dat de Heilige Geest zich aan de gemeente onttrekt, maar dat het 200 schijnt.

Wat kan men hier nu op antwoorden? Immers niets. Men zou kunnen zeggen: Schijn bedriegt. Maar dan hoort men zich toeroepen: Gij maakt er u van af!

De onttrekking van den Heiligen Geest is het zwaarste oordeel, dat over een persoon, een kerk, een generatie, een volk komen kan.

Dat was het oordeel der eerste wereld.

Dat was het oordeel over het hardnekkig Israël.

Dat is het oordeel over het afvallig Christendom, dat in anti-Christendom ontaardt, en over hetwelk God zendt een kracht der dwaling, opdat zij de leugenen gelooven!

Volgens br. Krabbendam j'ir/iywi? dit oordeel reeds gekomen te zijn over de Gereformeerde kerken!

Inderdaad, het is treurig!

En toch geloof ik niet, dat ook br. Krabbendam dit bedoelt. Er worden soms woorden en uitdrukkingen gebruikt, waarvan men de beteekenis niet begrijpt, noch welker strekking men doorziet.

Dit geschiedt somwijlen door mannen, aan wie men andere eischen mag stellen dan aanongeleerden, en daarom is het mede aan laatstgenoemden niet euvel te duiden, als zij zulke woorden bezigen.

Waarschijnlijk heeft onze briefschrijver zijn indruk willen uitspreken, dat men tegenwoordig zoo zelden hoort van plotselinge bekeeringen, van opgewekt geestelijk leven, van toenemen in onderwerpelijke geloofszekerheid en heiliging des levens, van gemoedelijke gesprekken uit en over het gemoedsleven, en —• in verband daarmede — van eenvoudigen, hartelijken omgang met elkander, van die eenheid en gemeenschap, die de kern uitmaakt van de gemeenschap der heiligen, van het bekende: »Zoete banden die mij binden, " enz.

En zie, mijn vriend, als het daar nu op aankomt, hebben ze mij dadelijk meê. Als we dat er nu nog bij hadden, zou ik zeggen: wij beleven een uitnemenden, heerlijken tijd! En als ik denk aan wat ik zelf op dit gebied, èn persoonlijk èn in de bediening des Woords, in den eersten tijd, nog ervaren heb, dan ben ik ook geneigd, om de vorige dagen te prijzen boven de tegenwoordige.

Lang vóór 1886 evenwel was het met deze dingen onder ons al heel wat achteruitgegaan. Er gingen vele stemmen op tegen de mystiek, en dat ziekehjke en gemoedelijke, en in de karikatuur van » Vrouw Bra}nsen, " of een ander, stelde men de niet verstandelijke, heldere vroomheid op de kaak. Men begon het Christelijk leven steeds meer »verbondsmatig" en — practisch op te vatten. Men moest niet meer zich laten wiegelen op zij» gevoel; men moest wat doen; iedereen moest aan 't werk gezet. Tal van vereenigingen werden in het leven geroepen. Ons thuis blijven werd weinig. Vrome gezelschappen verdwenen voor de koesterende stralen van allerlei Christelijken arbeid. Men ging onder\vijzen, Evangeliseeren, de klok luiden, voor men zelf goed wist, waar de klepel hing. We kwamen in aanraking met en in gezelschap van allerlei sProtestanten, " vijanden van de Gereformeerde leer en van —'het Calvinisme bij uitnemendheid. Wij werden geprezen en als verlichten beschouwd, die niet bekrompen kerkistisch waren, maar ruim Evangelisch. En met Hervormden kwamen we weder op goeden voet.

Zoo stonden de zaken vóór '86.

En nu wil het mij voorkomen, dat we juist in de herleving van het Calvinisme de goede hand des Heeren over ons volk hebben op te merken. Want wat is de vrucht van de geestelijke opwekking in de eerste helft dezer eeuw en buiten onze Gereformeerde kringen?

Behalve het bestaan van bekeerde individuen en eenige vereenigingen van philantropischen aard, kan men zeggen, dat zij hoegenaamd geen vrucht heeft nagelaten. Noch voor de kerk, noch voor den staat is zij van beslissenden invloed geweest.

En dat kan ook niet.

Persoonlijke, geestelijke opwekking blijft bö den enkelen persoon staan. Er komen bekeerde individuen, maar er komt geen kerk, geen Instituut waarin Woord en Geest werken het werk Gods, noch om de gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, te vergaderen, te regeeren en te beschermen. De kinderen der opgewekten, zelven niet opgewekt, blijven niet zelden in de wereld, worden met den geest der wereld gedrenkt, en dienen, met het stoffelijk kapitaal door de godsdienstige ouders, met groote zuinigheid en soberheid des levens, vergroot en bewaard, de wereld. En de kinderen der kinderen moeten, als er van «réveil" gesproken wordt, vragen: gunst, wat is dat?

En het leidt geen twijfel, of de Afscheiding zou evenmin iets duurzaams en blijvends hebben nagelaten, zoo niet de Dordsche Kerkenorde, d. i. het Calvinistisch beginsel, haar gered had, door de sektarische en revolutionaire bestanddeelen te bedwingen en — zooveel de omstandigheden toelieten — naar gezonde, kerkelijke regelen te wandelen.

Maar nu leven er Christenen in ons midden, die in wat de geleerden noemen de institutaire kerk niets zien dan menschenwerk, waaraan de Heilige Geest vreemd is.

Het kerkenregiment is voor hun bewustzijn geen werk des Heiligen Geestes, maar menschenwerk, overblijfsel van priesterheerschappij enz. Alleen wat op de plotselinge bekeering en een opgewekt geestelijk leven betrekking heeft, is voor hen werk des Heiligen Geestes. Voor de meer oppervlakkigen is het de Evangelisatie en de philantropie, waarin alleen het werk des Heiligen Geestes zichtbaar wordt.

Van dit gebouw is het Leger des Heils de sluitsteen.

Meer kan ik daar deze week niet van zeggen. Maar het genoemde acht ik voldoende om u te doen gevoelen, hoe wij bij den strijd van buiten inwendig met veel misverstand en velerlei moeilijkheden te worstelen hebben.

Gelukkig dat wij weten, d. i. gelooven, dat de Heere onze God zijn eigen werk in het leven houdt.

Op het hoofdpunt is dit de juiste weerlegging.

Feitelijk loochent de gewraakte voorstellmg de inwoning en het werk van den Heiligen Geest in de geloovigen, en waant dat hiervan dan alleen sprake kan zijn, als er iets geestelijk buitengewoons gezien wordt.

Hiermee ontkennen we niet, dat er niet tijden zijn dat de inwonende Heilige Geest doorwerkt, tijden dat Hij bedroefd wordt en schuilt; maar eerst moet de belijdenis iveer vaststaan, dat de Heilige Geest in de gemeente woont, en er eeuwig in zal blijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's