GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

"Er is geen krarcht om te baren."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Er is geen krarcht om te baren."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij zeiden tot hem: lzoo zegt Hizkia: eze dag is een dag der benauwdheid, en der schelding, en der lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is geene kracht om te baren. 2 Kon. 19 : 3.

Het zwol in Hizkia's, in Sebna's, in Eljakims hart, ja, in het hart van elk die in Jeruzalem den God der vaderen nog vreesde, van innerlijke woede en heiligen toorn tegen Rabsake en Rabsaris en Tharthan om hun al wat heilig was schendende, hun Godhoonende taal.

Er vlamde drang in hun ziel om met 3ieilige overmacht die Godslasteraars te over-Miannen en te verpletteren.

Nog nooit was, op de wallen zelf van het Jeruzalem Gods, de Heilige Israels door menschentong op zoo tergende wijze gejipoad.

t), Ze zouden dien Rabsake, en dat leger •dat hij achter zich had, en dien koning van Assyrie, die hem zenden dorst, met bovenmienschelijke macht hebben willen terugdrijven; tot in, tot uit Assyrië hebben wililen verjagen; en hebben doen wegstuiven itot in het hart van Azië, tot die lasterende anond sprakeloos, die hoonende macht machteloos, en dat tergende Assyrië reddeloos ware teruggeworpen.

Ze voelden er de woede voor in hun ziel prikkelen. Of stonden zij niet voor God, hadden zij niet het recht aan hun zij, en moest dan in hen niet een kracht werken als eens in Mozes en Aaron, die den nog machtiger koning van Egypte, die ook den God Israels hoonde, hadden doen sidderen op zijn troon, en in het eind als een boeteling hadden doen smeeken om uitredding t

Hunner was die God, die den hemel en de aarde had gemaakt, en wat moesten ze dan met dien sterken God niet tegen dien nietigen Rabsake vermogen 1

En toch, het stond omgekeerd, niet ede koning van Assyrië, maar Hizkia sididerde op zijn troon, Sebna en Eljakim beefden in hun machteloosheid, en niet zij, maar Rabsake en Rabsaris schaterden met den overwinningslach en triomfeerden door de macht van hun taal.

Ze wilden, maar ze konden niet. In plaats van die Godslasteraars te beschamen, stonden ze zelven beschaamd.

En daarom zond Hizkia tot Jesaia, zeggende: „Het is een dag der benauwdheid en der schelding en der lastering, want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, maar er is geen kracht om te baren."

o. Ze zouden alles tegen Rabsake, en ze voelden dat ze het doen moesten. Te blijven onder den druk dier Godslastering was ondraaglijk. Hun hart barstte er onder van toorn.

En toch, er kwam niets. Ze konden niet. En inmiddels ging de taal, ja, het woelen van den hoon rusteloos in de tenten der Assyriërs door.

Dit is de toestand van Gods volk, en van een iegelijk die in dit volk God zoekt, als er een /lalve drijving van den Geest is, maar als de voÜe ervaring van Gods inwerking, presentie en mogendheid uitblijft.

Er is dan drijving van den Geest, want anders zou men zich in zijn God niet zelf gehoond voelen, de toorn tegen den hoon zou in het hart niet opvlammen, men zou niet beven van heilige verontwaardiging om Gods wil.

Er is geen ruste in het innerlijk wezen, omdat God zelf van binnen dringt en perst, en met zijn Geest zich tegen de schendtaai in onzen geest in zet.

Dat is het innerlijk persen als om te baren, en toch er wordt niets uit. We eten onzen eigen toorn weer op. En de Rabsakes merken dit, en gaan dan met hun spot en hoon nog harder door.

En wie, met zulk een Mlve drijving, het dan toch doorzetten wil, en in woorden van woede er tegenin raast, die baart ja, maar niets dan zvind, en brengt door zijn machtelooze woede de spotters eerst recht aan het schateren.

Als de drijving vol en heel wordt, zooals bij Mozes tegenover Pharao, of zooals bij de eerste Christenen tegenover hun vervolgers, dan komen er niet woorden, maar dan komt er kracht, dan komt er gloed, dan komt er de rijke, alles voor zich uitdrijvende daad, en dan krimpen de Rabsakes in het eind van angst ineen. Daar tegenover staat de hooner machteloos. En dan wordt het weer zooals het in vs. 21 heet: „De jonkvrouwe, de dochter Sions, veracht u, zij bespot u, de dochter van Jeruzalem schudt het hoofd achter u." En dan wordt in de voorhoven onzes Gods getriomfeerd, en geweend in de tenten der goddeloozen.

Aan die halve of heele drijving hangt voor wie God vreest het op-en neergaan van heel zijn geestelijk en practisch leven.

Van de inwerking van Gods kracht moet in ons menschen alle baren komen. Ge kunt ook zonder dat wel velerlei spreken en allerlei doen, veel drukken schijn maken, maar dat baat u niet, daar wordt niets uit. Zoo hebt ge ouders, die altoos met hun kinderen aan het haspelen zijn, en toch geen enkelen trek in hun karakter vastzetten, omdat ze Gods bezieling niet hebben. Zoo zijn er onderwijzers, die hun leven lang voor de klas staan, en op geen enkel kind blijvenden invloed hebben, omdat ze er zonder God staan. Zoo zijn er Dienaren des Woords, die jaar in jaar uit spreken voor het volk en toch het volk geen stap verder brengen, omdat ze over en niet uit God spreken. Zoo zijn er schrijvers, die in de zetters op de drukkerij hun beste lezers vinden, maar het publiek met niet één dieper inzicht, met één bezielende gedachte verrijken, omdat ze den rijkdom van hun God niet kennen, of niet gelooven dat hun God leeft, en machtig is hun pen te besturen.

Alles halve drijving, want van de waarheid wil men niet afgaan, wat men doet doet men uit plichtsgevoel. Ook bidt men. Maar het wezenlijke, het volle, het rijke leven breekt niet door. Het zijn als druiven, in een land als het onze, in de open lucht gekweekt. Zeker, de ranken loopen uit, ook komt er blad, zelfs komen er trossen, dat ge zeggen zoudt: De druiven zullen vol en zoet worden. Maar als reeds de herfstkoude nadert, is het al nog een kleine, harde, wrange vrucht. Er was wel iets zon, maar half. De volle zonnegloed kon ze niet doen zwellen en zoet maken.

En zoo nu is het ook met deze half gedreven geesten.

o. De wortel is er, en de rank, en het blad, en zelfs iets dat sprekend op een tros gelijkt.

Maar toch de gloed uit den hemel drong niet bezielend in hen. Ze dronken geen warmen zonneschijn uit God in.

En daarom kwam er niets. Ze moesten dor blijven. De ivezenlijke kracht om te baren ontbrak.

God moet er bij komen. God moet er met zijn leven indringen. God moet het innerlijk met zijnen inwonendcn en inwerkenden Geest verwarmen, bezwangeren en vruchtbaar maken. Dan gaat er kracht uit, en wordt er, al is het ook onder veel bezoedeling onzerzijds, iets schoons gezien, en komt er iets wezenlijks tot stand.

Al wat ge spreekt of doet, buiten die kracht des Heeren, is en blijft schijnvertooning. Ge bedoelt het wel wezenlijk, maar het is het niet. Het is een eindeloos kloppen met den hamer, maar dat ge den kop van den spijker niet raakt. Een eindeloos spelen op de toetsen van het orgel, maar met een stillen voet, dat ge geen wind er in trapt, en daarom komt er geen klank uit. Dat is het hopelooze, niets uitrichtende schijnleven van zoo duizenden bij duizenden, omdat ze werken naast God, onder God, alles wel, maar zonder dat de kracht Gods altegenwoordig in hun hart, in hun hoofd, in hun hand uitgaat.

De Schrift komt er altoos weer op, dat God de Almachtige is, en dat wil zeggen, dat er geen kracht, maar alleen schijn van kracht is, zoolang God er niet vlak bij en er in is.

Soms drukt de Schrift zoo sterk en scherp uit, dat wij het niet zoo zouden durven zeggen.

Zie maar in vs. 28 van ditzelfde hoofdstuk.

Daar staat dat God een gebit heeft, en dat als de koning van Assyrië voortvaart met zijn schendenden muil God te hoonen, God zijn gebit in Sanheribs ruwen bek zal slaan.

„Om uw woeden tegen Mij, zoo zal Ik mijn gebit in uw lippen zetten, en zal u doen wederkeeren."

Ook dus tegenover den bitteren hooner Gods macht vlak er bij, als om de tanden Gods in Sanheribs lippen te zetten.

Wat kracht spreekt niet uit dit ééne woord. En "dat moet de Schrift zoo sterk doen, omdat wij menschen altoos voor God, onder God, bij God willen werken, maar het zoo bijna nooit verstaan, dat God leeft, en dat Hij het is, die moet werken in ons.

Of ook, als men er dan een oog voor krijgt, dan wil men een gemaakte opwekking. Zoo even het vuur met zijn adem aanblazen, dat er een oogenblik de asch af gaat, en er even een kleine vlam gezien wordt. Alsof het u iets hielp, als er aan één enkel rad van het saamgestelde werktuig van uw wezen gedraaid wordt, en alsof de drijfkracht niet op het centrum van heel dat werktuig moet gericht, om uw geheelen persoon in actie te zetten.

God laat zich niet in een hoek van uw hart opsluiten. Hij \vil u met zijn mogendheid dragen, omringen, doordringen, en u wonderen doen werken, mits ge Hem maar in alles tot het beginsel van uw kracht stelt.

Niet in naam. Dat ge zegt: „Natuurlijk, zonder God kan ik niets"; en dat ge dan toch heel den dag zonder het besef, zonder de ervaring van de levende tegenwoordigheid des Heeren voortholt. Zoo wil een ieder het wel. Maar dat is en blijft doode vroomheid, en brengt u geen vroom leven.

Een vroom leven, let wel, dat is een leven, dat niet de goede voornemens als kinderen in de geboorte blijven steken, maar dat het tot baren komt, d. i. tot uitoefening van zvezenlijke levenskracht.

En dat nu wordt het onmiddellijk, als God uw hart aanraakt, als God in uw leven bij u is, als God u doordringt met zijn tegenwoordigheid, als de drijving van den Almachtige in u van half HEEL wordt.

Als de God van verre u bij al uw werk de God van nabij is geworden.

Als ge ophieldt het altoos over God te hebben, en als ge het nu merken laat, dat die God, waarover ge het altoos hadt, er wezenlijk is, en leeft, en ook u als een dauwdrop laat perelen, waarin Hij zijn heilige glansen schitteren doet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's