GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN OPTOCHT.

I.

Züoals iedereen die schoolgaat leert en dus dient te weten, ligt er tusschen Saksen en Bohemen een gebergte, dat om begrijpelijke redenen het Ertsgebergte heet. Het is een streek, waar 't des winters zeer ruw kan zijn. Een deel van het gebergte is zelfs zoo woest, dat er nagenoeg niemand woont. Andere plekken echter leveren weer velerlei metalen, als ook vlas en haver, en het half millioen menschen dat in het gebergte in steden en dorpen vjfoont bestaat uit vlijtige lieden, die weven en spinnen, den grond bewerken, of onder den grond in de mijnen arbeiden. Zoo is het geweest al eeuwen lang en zoo was het dus ook in 't jaar 1515, den tijd waarin we ons even moeten terugdenken. s D d w O g d

Een zoo nijver volkje als het Ertsgebergte bewoont laat zich niet spoedig bewegen voor zijn pleizier eens een dag vrijaf te nemen, 't Moest dus wel een bijzondere reden zijn, waarom op zekeren heerlijken zomerdag van het jaar zoo even genoemd, in de stad Annaberg nagenoeg niemand op of onder den grond aan 't werk gebleven was. Was er dan misschien kermis, een feest dat toen ook in Duitschland veel werd gevierd? Neen, want die viel op den dag der „heilige Katharina, " en haar dag was het nu volstrekt niet. En toch waren nu meer menschen op de been dan zelfs in den druksten tijd der jaarmarkt.

Toch v/as er een goede reden voor al de drukte, die in het stedeke heerschte. Er zou een groote optocht plaats vinden en dat er dan altijd scharen van menschen toestroomen weten we allen, uit hetgeen gebeurde bij de feesten in September van 't vorig jaar.

Op den weg, die naar de Wolkensteinerpoort voerde, was in heel het stadje geen plekske meer ledig. Ouden en jongen zochten een geschikt staanplaatsje te vinden, om den schitterenden, zeldzamen optocht te zien, welke straks door de poort zou binnenkomen, om dan langs een bepaalden weg naar de kerk te gaan. Bont zag er de volksmenigte uit. Van uren ver waren bergwerkers en boeren gekomen, om het schoone schouwspel te genieten. Ambachtslui en deftige burgers, koopvrouwen en dames, schooljongens en kinderen uit het gebergte alles warrelde dooreen. Nauwelijks kon de stad al haar gasten bergen; de oude poortwachter kreeg de handen vol werks en had alle moeite om ruimte te maken, als een paar ruiters of een vrachtwagen door den vrij nauv? en toegang in of uit moesten.

't Was één uur op den middag. De groote doxïiklok die geslagen had zweeg een oogenblik maar om aanstonds weer te beginnen. Het geluid van verschillende klokken klonk nu door heel de stad. En een kreet ging uit duizenden monden op: „Nu komen ze'." Tegelijk ontstond een geweldig gedrang; met geweld maakten de stadsdienaars ruim baan. Menigeen werd onzacht ter zij gedrongen, tot eindelijk de straten zooveel doenlijk schoon waren geveegd, en vrije baan lieten voor wat er verwacht werd.

Zou de koning dan komep? vraagt gij. Neen, v/ant er was geen koning, en de Duitsche keizer kwam zelden heel in 't Ertsgebergte. Toch was er wel een hootd des lands, namelijk de hertog van Saksen. Maar ook die werd niet ƒ d verwacht. Wie er dan komen zou?

Degenen, die buiten de poort geschaard ston­ den, tot welke de groote weg steil opliep, zagen het 't eerst. Vooraan kwamen rijen monniken, Franciscanen, in de kleeding hunner orde. Zij, de bewoners van het klooster der stad, droegen vaandels met verschillende zinnebeelden, zooals een kruis en een lam; eenigen hadden kaarsen in de hand, die echter thans natuurlijk niet brandden. Een der monniken droeg een kostbaar bewerkt, rood fluweelen kussen. Daarop lag een beschreven perkament met zijden kwasten, op welk roode pauselijke zegels waren gedrukt.

Op de monniken volgden de priesters der plaats. Elk droeg zijn fraaiste ambtsgewaad. Zij hadden banieren bij zich, waarop het kindeken Jezus was voorgesteld met Maria; voorts St-Joris die den draak d. i. den duivel bevecht enz. Allen zongen gesamenlijk in diepe, zware tonen een Latijnsch kerkgezang.

Na de geestelijkheid, die den voorrang had, kwamen de wereldlijke heeren. Eerst de burgemeester van Annaberg, een deftig heer in een prachtig gewaad en den degen op zij. Hem volgden de raadsheeren, gelijk hij te paard en allen in hun kostelijkste kleeding. Daarna kwamen ettelijke mindere personen, die den stoet begeleidden, en zoo noodig voor de orde zorgden.

Op een hoog fier ros verscheen achter hen een man, naar wien zich aanstonds alle blikken richtten. Hij droeg een prachtig gewaad, dat van een priester, al bereed hij zijn paard zoo flink als de beste ridder. Een hoog heer moest hij wezen, want boven zijn hoofd werd een rijk ver sierd verhemelte of dek gedragen, 'twelk vier mannen ondersteunden — een eer, dien geen der andere heeren was vergund. Zijn gelaat was ruw, zijn trekken forsch, en zijn kleine oogen staarden nu eens streng dan weer sluw op de dichte volksmenigte, die hem van alle zijden aangaapte.

„Daar is hij, daar isjohan Tetzel, " zoo mompelde de een tot den ander.

En hij was 't, de befaamde Tetzel uit Leipzig, de man die aan den „heiligen stoel, " d. i. aan den paus zooveel goede Duitsche guldens had weten te bezorgen.

„De eerwaarde heer zal hier lang blijven, hoor ik, " fluisterde een deftig burger, den naast hem staande in 't oor. „'t Is een zegen voor onze stad Annaberg."

„'t Is mogelijk, " antwoordde de ander, naar 't scheen een reizend koopman. „Maar wederkeerig is het ook een zegen voor den eerwaarden heer. Hij weet wel, dat er in 't Ertsgebergte veel zilver zit."

„Foei man, " sprak een vrouw, die de woorden had opgevangen. „Gij moest veeleer dankbaar zijn, dat onze heilige vader te Rome zoo goed over ons denkt, en ons hier te Annaberg den aflaat zendt. Dit gebeurt niet overal."

„Maar vrouw" sprak haar man, „waar bemoeit gij u toch mee. Als de heilige vader zoo vriendelijk is, wat kwaad steekt er dan in dat hij meteen ons laat betalen voor de moeite die wij hem veroorzaken. Hij kan toch ook niet van den wind leven."

Gelukkig trok op dat oogenblik de gestalte van Tetzel, die vlak bij de sprekers was gekomen zoozeer de aandacht, dat alle gepraat ophield, temeer wijl nu de stadspoort was bereikt, een daverend gejuich uit de menigte opging, 't Was de welkomstgroet van de Annabergers aan Tetzel, den pauselijken afgezant, die hen uit naam van „Zijri Heiligheid" den paus vergeving van zonde, vrijspraak van, schuld en zaligheid kwam aanbieden. Ja nog meer, niet alleen hun, aar ook allen voor wie zij dit wenschten, al waren ze ook lang gestorven. Heil en-zaligeid voor de levenden en de dooden, die bracht Tetzel, zoo meende het volk, en daarom uichte het hem toe.

Doch er is maar een naam ter .zaligheid geeven, en die naam is niet Tetzel en niet Rome, aar Christus Jezus.

CORRESPONDENTIE.

A. J. B. te H. — Uw vraag kwam nadat het tukje in 't nr. van 8 Jan. reeds was gedrukt. och 't komt in orde.

A. S. te M. — Uw vraag is eindelijk uit de uisternis opgedoken, 't Antwoord volgende week.

J. M. V. te R. — Er is geen enkele reden, aarom ge niet zoudt peinzen en „fantaseeren". ok staat er in Jac. 3 : 2 iets, dat ons allen eldt. Ga dus gerust voort; wij zullen het ook oen. Zoo komen we verder.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's