GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

RAAD ZONDER BAAT.

RAAD ZONDER BAAT. XII.

„Frederik, " sprak de oude heer, „gij verkeert in een zeer moeilijk geval, en het is lichter daarin raad te vragen dan te geven. Gij hebt uw heil gezocht bij den aflaat maar het niet verkregen. Daarvoor moogt gij, geloof ik, dankbaar zijn. Want hoe het daarmee ook wezen moge, in elk geval staat ons de weg open dien gij hebt ingeslagen. Gij hebt u tot God gewend en zult ervaren, dat Hij u hoort en u geeft wat gij vraagt, zonder geld en zonder prijs.

„Maar, " sprak Frederik, „ik zou van de vergeving mijner zonden zeker willen zijn, en mijn leven dan wijden aan den dienst Gods. Dit aardsche bestaan schijnt mij zoo gering, zoo onbeduidend voor elk die de vergeving der zon den heeft. Het leven in de wereld trekt mij zoo weinig meer aan; ik zou slechts willen leven voor den hemel."

Doctor Staffelstein was niet genoeg onderwezen in het koninkrijk der hemelen, om zijn leerling aan te toonen, dat er in diens woorden zoowel waarheid als dwaling lag. Hij zei daarom:

„Ja, mijn vriend dat is zeer verre het beste. De wereld is boos, en als gij haar en haar verleiding leert kennen, zullen de goede, vrome gedachten die ge thans voedt, wellicht als sneeuw voor de zon verdwijnen. Ik heb mij zelf van veel onthouden en voor God en zijn werk geleefd. Wilt gij God recht dienen, dan moet gij u aan deze booze wereld en haar gewoel onttrekken, en in een klooster gaan. Daar vindt ge rust en heiligheid en vrede meer dan ergens elders. Daar kunt ge in de werken der heilige vaders, bij gebed en overpeinzing vinden, wat het hart behoeft, en komt de ziel den hemel nader."

Met gespannen aandacht hoorde de jonkman dezen zoo schoon schijnenden en toch gevaarlijken raad aan, en eerbiedig ontwoordde hij:

• „Dank, geliefde vader, " ik zal uw woorden ter harte nemen, en vertrouw, dat ze mij den rechten weg wijzen, wijl het alles strekt ter eere Gods, en tot heil mijner ziel."

„Bene dlxisti amice", i) was het antwoord.

Meester en leerling bleven nog geruimen tijd samen in een vertrouwelijk gesprek, dat echter slechts strekte om Frederik in zijn besluit te versterken.

Hij ging heen in diepe gedachten, en sprak thuis geen woord. Met bezorgdheid vroeg moeder wat hem deerde, doch hij antwoordde weemoedig; „niets, lieve moeder". Den volgenden dag was het al evenzoo, zoodat vader op moeders raad er zich mee bemoeide, en zijn zoon ernstig ondervroeg. Doch Frederik liet weinig uit, en zei alleen dat hij wel eens met den priester zou spreken. Dit was vader maar weinig naar den zin, die zeide: „Spreek liever met den Heere God, die toch alleen kan helpen. Wij hebben geen priesters noodig dan den eenigen Hoogepriester, die door de hemelen is doorgegaan en met één offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen die geheiligd worden."

Weer zei Frederik niets, gelijk het meer gaat wanneer iemand reeds in zijn hart zoo goed als een besluit heeft genomen. En zoo was het hier. Het stond bij Frederik vast, dat God alleen hem genade schenken kon, en dat hij van menschen geen heil had te wachten, doch hij was gelijk velen in zijn dagen blind voor den weg dien hij moest inslaan. Hij meende in waarheid dat God te dienen en in de wereld te leven wel mogelijk, maar voor een recht vroom mensch niet begeerlijk was. Ook stond bij hem vast, dat gelijk zijn leermeester, nog veel meer de priester de waarheid wist. Zijn vader, hoe lief hij hem ook had, hoe vroom hij ook geloofde dat die was, bleef toch altijd een ongeleerd man, een schoenmaker, en daarbij iemand, die door velen een ketter werd genoemd. Onwillekeurig achtte hij vaders raad wel goed, maar niet den besten.

Zonder vader of moeder verder iets te zeggen, begaf onze student, zoodra Tetzel en zijn helpers vertrokken waren, naar den pastoor der hoofdkerk, en deelde dezen mee wat Meester Weidner hem geraden had.

„Mijn zoon", sprak de priester, „indien het u begeerte is God te dienen en Hem uw leven te wijden, dan is dit als een roepstem onzes Heeren te beschouwen, en moogt ge u daaraan niet onttrekken. Wel zult ge veel moeten opofferen, maar zoo gij u aan Christus wijdt, en u in Zijn dienst stelt, met verzaking van al wat de wereld heeft, zal Hij u loonen en uw goede werken zullen u ter eeuwige zaligheid gedijen. De heilige maagd en haar gezegende Zoon zullen in welgevallen op u nederzien, die zoo godvruchtige gedachten koestert."

„Maar, " vroeg Frederik, die nog altijd eenigszins aarzelde, „zou ik niet vragen hoe mijn ouders er over denken."

„In dit geval behoeft dat niet bepaald, " sprak de priester, „want als God roept moet elke andere stem zwijgen. „Maar daarbij is uw vader, gelijk ik weet, een man die zeer kettersche meeningen heeft en onze moeder, de heilige kerk, in zijn hart veracht. Uw moeder is een trouwe dochter der kerk, doch zij heeft geen macht om te doen als zij wil. Daarom mijn zoon, raadpleeg verder met niemand. Gij weet dat hier onlangs een nieuw klooster is gesticht, waar onze goede stad Annaberg trotsch op mag zijn."

„U bedoelt dat der Franciskanen, "

„Juist; ik raad u daarin u te laten opnemen en wel zoo spoedig mogelijk. Ik wil u gaarne helpen alles in orde te brengen.

Met grooten dank verliet de jonkman den priester. Zijn besluit stond thans vast.

AAN VRAGERS.

Er komen nog meer antwoorden in zake de gedane vragen; of liever over de autwoorden er op. Zoo zegt nu lezer C. H. te G.

„Ik kan mij niet vereenigen met de gedachten dat de slang pooien zou gehad hebben, en wel voornamelijk wijl al wat de Heere geschapen had zeer goed was, en bijgevolg een herschepping zou plaats hebben gehad. Mij dunkt het liefst is aan te nemen, dat zij als paling zwom, daar er ook veel overeenkomst bestaat tusschen palingen en slangen. Stof zult ge eten pleit ook nog al voor straf."

Onzes inziens zou het onzen vriend nog al moeilijk zijn te bewijzen, — waarop het eigenlijk neerkomt — dat de slang een waterdier is geweest en tot landdier werd. Nu en dan zwemmen slangen nog. In verband met het op den buik gaan, ware dus veeleer aan te nemen, dat het dier een houding heeft gehad als 't nu ook wel aanneemt, waarbij het ten deele omhoog gericht is. Nog meer echter pleit er dan voor te gelooven, dat het zich hoofdzakelijk in het geboomte bewoog; kortom dat het niet zoozeer van wezen en gestalte als wel van gang en leefwijs veranderde, in verband met het voedsel. Doch we zijn nog niet uitgepraat.

CORRESPONDENTIE.

K. de P. te S. Het is dikwijls onmogelijk uit te maken hoe de namen van personen uit vroeger eeuwen gespeld moeten v, 'orden. De dichter Vondel b.v. wordt, meenen we, met een half dozijn verschillende namen aangeduid: Vondel, Van Vondel, Van den Vondel enz. Heel nauw zagen zelfs zij die den naam droegen daar niet op.

"J Juist, vriend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's