GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

HEENGEGAAN.

XXXV.

Nog geen veertien dagen nadat Geertje in haar dienst was teruggekeerd, stond plotseling op zekeren dag een schippersknecht voor haar oogen, die haar een briefje bracht. Dit nu was iets dat haar hoogst zelden overkwam. Zij opende het papier, 't Bevatte slechts enkele regels, waarin de koster haar meldde, dat het heel goed zou zijn, zoo zij met de eerste schuit de beste naar Amsterdam ging. Haar vader was hoogst ernstig ziek, en het kon wel met hem afloopen. Zeer gaarne zou hij zijn dochter nog eens zien, vóór hij stierf.

Geertje haastte zich, na bekomen verlof, naar Amsterdam, 't Was toen van het naaste „station, " te weten Halfweg, nog een anderhalf uur ruim, eer men de stad bereikt had. Thans kan het in een mmuut of tien. Eer 't meisje echter kon heengaan, en eer Halfweg bereikt was, verliep nog wel meer dan anderhalf uur. En om kort te gaan, 't was reeds avond, toen Geertje, tengevolge van de in den morgen ontvangen boodschap, in het gasthuis te Amsterdam aankwam. Zij vroeg naar moeder en deze verscheen dan ook weldra. Maar haar roode oogen voorspelden reeds, wat het antwoord zou wezen op haar vraag, hoe vader 't maakte. Hij was reeds dood.

Gelijk we reeds vroeger zeiden, was het brieven schrijven en ontvangen, toen voor velen een groote zeldzaamheid. Wat in een andere stad of dorp gebeurde, bleef lang aan wie er niet woonden onbekend, en alleen zeer gewichtige dingen waren aanleiding, dat burgerlieden, die op verschillende plaatsen woonden, tot het wisselen van brieven kwamen. Voor de armen was het schrijven zelf en ook de hooge kosten van verzending, een groot beletsel. Er waren zelfs in de steden lieden, die leefden van het schrijven van brieven, voor hen die zelf deze kunst of ook heel de schrijfkunst niet verstonden. Men zei hoe men 't hebben wou, en de man bracht dan voor een schellinkje of zoo — alles naar rato, d. i. naar het werk lang en moeilijk was — de zaak in orde. Zulke schrijvers vindt men ook nu nog wel, doch ze zijn toch aan het uitsterven onder ons. In Zuid-Europa, waar de bevolking veel onwetender is dan hier, bestaan zij, zoover ik weet, nog in grooten getale. Er is echter een onderscheid. Bij ons wonen zulke schrijvers vaak „driehoog, " maar te Rome en elders oefenen ze hun vak uit op straat, zittende op een of ander geschikt plekje. Wat de kosten betreft, zoo werden vroeger de brieven veelal met de goedkoopste gelegenheid verzonden, soms wel met een die niets kostte, doch 't duurde dan ook heel, heel lang, eer men ze verzenden kon.

Zoo was dan Geertje ook onkundig gebleven van den toestand haars vaders. Moeder deelde haar mee, dat vader, in 't gasthuis eenmaal opgenomen, terstond op de zaal der „swaere siecken" was gebracht, een uitdrukking die de lezers met wijsheid moeten verstaan. Deze plaatsing had èn hem zelf èn moeder zeer verbaasd, doch de „prefester" die weldra naarden zieke kwam zien, had haar gezegd, dat het zoo moest, want dat haar man „in geen goed vel stak." Zijn sterk gestel was door de ellende, die hij in Brabant geleden had, verzwakt en zijn lichaam, ook wijl hij een dronkaard was geweest, niet tegen de gevolgen der ontbering, vroeger geleden, bestand. Aan wat ziekte hij leed, had moeder niet vernomen, maar wel kon zij zeggen, dat de zwakte eiken dag was toegenomen, „'t Scheen wel een kaars die opbrandde, " zei moeder, zeer juist. Toen had de koster Geertje gewaarschuwd, doch, gelijk we zeiden, zij kwam te laat om vader nog te zien, die reeds in den voormiddag dit leven had afgelegd.

’t Was een droeve tijding voor de dochter, maar gelukkig was er een groote troost bij. Want naar al wat moeder verhaalde, en evenzeer hetgeen de koster later meedeelde, die bij vaders sterven was geweest, was de zieke heengegaan, vastelijk wetende, dat hij voor zijn straks verbroken aardsche huis, een ander had bij God. Duidelijk was in dit sterven gebleken, hoe Gods genade zich had verheerlijkt in de bekeering van een zondaar, die grootendeels door eigen schuld, een leven had geleid vol tegenspoed en verdriet, maar die ten slotte op zijn verkeerden weg was staande gehouden, en gebracht op den eenigen weg, die naar boven leidt. Stervende had hij geroemd in de vrije gunst, dien de Heere hem, een 't zoo gansch onwaardige had bewezen, en zijn vrouw ernstig gebeden, het heil daar te zoeken waar hij 't had gevonden. Ook Geertje moest zij, zoo hij haar niet meer zag, daar op wijzen. Had hij al niet veel kunnen spreken, 't was genoeg geweest om te getuigen van de blijde hoop, die zijn ziel vervulde bij het naderen van den dood. Wel had het moeder zeer gespeten, dat de predikant, dien men bij den stervende had geroepen, niet zoo spoedig had kunnen komen, en daardoor gelijk de dochter, den zieke niet meer had gesproken, doch de koster zeide terecht: „De Heere God heeft zelf den stervende getroost, en Zijn dienaar kon het toch.ook niet anders gedaan hebben. De Heere heeft alles wel gemaakt.”

Onder den diepen indruk van dit alles, keerde Geertje, nadat vader in allen eenvoud begraven was, weder naar haar dienst. Dat zij nog stiller was dan eerst, begreep ieder en werd, haar vooreerst althans niet ten kwade geduid. Doch weldra veranderde dit, juist als de vorige maal. Iedereen begon Geertje te beschouwen als een naargeestig, eenzelvig meisje, die goed was om alle vroolijkheid te verdrijven. Nu was zeker de verandering groot, vooral bij iemand die vroeger veel van pret en jokkernij had gehouden. Doch er kwamen ook andere redenen bij, zoo als bleek toen de keukenmeid, een maand na Geertjes terugkeer eens'tot haar zei:

„Je móet nu niet langer zoo voor je heen t loopen, Geertje. Je doet altijd alsof je op den grond wat zoekt, en 't is of je denkt dat lachen zonde is.”

„Ik kan mijn vader zoo gauw niet vergeten, " zei Geertje.

„Nu, hij heeft jelui toch nog al lang vergeten, als ik goed gehoord heb, " was 't antwoord, „maar in alle geval, hij is uit den tijd. Sterven moeten we allemaal en daarom zeg ik maar: Schep vreugd in 't leven zoolang als 't lampje schijnt.”

Als het krassend geluid der snaren van een ontstemd muziekinstrument, zoo knarsten die woorden op het oogenblik Geertje in de ooren. Al de drilt van haar karakter kwam boven en zij antwoordde scherp:

„Wie zoo over zijn vader denkt mag wel zwijgen; ik zou me schamen.”

„Wat, " riep de keukenmeid verbolgen, „jij moest je schamen, voor zoo'n vader! De mijne is in elk geval een knappe man en geen dronken zwerver.”

Zoo bleek waar, wat de Schrift zegt: Een zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een hard woord doet den toorn oprijzen. Geertje op haar beurt, werd over het gehoorde zoo boos, dat zij de ander bij den arm vatte, als om haar te doen verstaan: Ga heen! De tegenpartij echter scheen dit als een aanval met daden te beschouwen, rukte zich los, en wie weet wat er zou gebeurd zijn — want deze keukenmeid was sterk en weldoorvoed — zoo niet onverwacht de kapitein, die voorbijkomende gerucht hoorde, was binnengetreden. Zijn komst maakte aan den twist vooreerst een einde. Hij behoefde niet te vragen wat er gebeurd was; toch deed hij het met een enkel woord tot de keukenmeid, die toornig en nijdig antwoordde:

„Dat lievertje daar vloog me aan, mijnheer! en dat laat ik niet toe.”

„Wie aangevallen wordt mag zich weren, dat is krijgsrecht, " zei de kapitein deftig.

Geertje wilde nu ook iets in 't midden brengen, maar de kapitein belette het haar door te zeggen:

„Ik hoor, dat je een fijn bagijntje zijt geworden, maar ik zie wel, die zijn soms erger dan anderen.”

Geertje wilde wat inbrengen, maar de kapitein vroeg kortaf, of zij niet het eerst de handen had uitgestoken. Dat was zoo, en nu zond de heer beiden weg, zeggende dat hij „wel verder zien zou.”

Wat-dat beteèkende, v/erd Geertje reeds een paar dagen later duidelijk.

CORRESPONDENTIE.

Verschillende vragen, die nu geruimen tijd wachten, zullen we thans schrappen, daar de inzenders hun namen niet hebben genoemd, schoon dat herhaaldelijk verzocht is. De on derteekende vragen worden geregeld verder beantwoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1900

De Heraut | 4 Pagina's