GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Practicisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Practicisme.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

De derde Z in het trio geeft de Ziekenerpleging. De jongste zuster onder het rietal, maar die vooral de laatste twintig aren sterk won in op den voorgrond drinende beteekenis, en zich ten slotte ook met e Zending vereenigde.

Ook hier lag schuld vaii de kerk.

Een schuld, niet daarin te zoeken, dat ze n de doode worsteling der i6de eeuw ook p dit punt brak met wat onder de Hiërarhie op kerkelijk terrein tot ontwikkeling as gekomen. Dit kon niet anders, en zal ich steeds bij elke gewelddadige breuke erhalen. Zelfs op bouwterrein ziet men aar al te vaak, hoe een gevel, dien ge fbreekt om hem opnieuw op te trekken, ok den gevel van het belendende pand edreigt, en in zijn val meè omlaag trekt.

Al moet dus van achteren voetstoots beeden, dat de ziekenverpleging, die vóór de eformatie bestond, en nog steeds in Rome's erk voortbestaat, ten onrechte door de Reormatie geheel is gedesorganiseerd, toch ligt e fout ten deze niet bij de Gereformeerde erken der eerste periode, maar bij die der weede.

In de dagen der Reformatie zou niemand er aan gedacht hebben, de toen bestaande ziekenverpleging te doen vervallen, indien die ziekenverpleging niet bijna overal aan et klooster-en ordewezen ware verbonden geweest. Doch nu dit feitelijk zoo was, kon et niet anders, of de scherpe resolutie, die tegen het kloosterwezen als zoodanig uitging. moest ook de organisatie die voor ziekenverpleging bestond, te niet doen. Dit was de eenvoudige logica der feiten, waarop elke critiek afstuit. Wie dan ook ten deze zijn critisch scalpeermes niet doelloos bot wenscht te schuren, zou zich moeten keeren tegen de veroordeeling van het klooster-en ordewezen, maar niet tegen het loslaten van de gasthuizen.

Wat daarentegen wel te veroordeelen is, ligt hierin, dat de Gereformeerde kerken, toen ze, na lange en bange worsteling, eindelijk rust en vrede hadden verkregen, niet verstaan hebben, hoe het diaconale wezen o. m. ook de wederopneming van de ziekenverpleging, nu op een wijze die met onze beginselen strookte, eischte.

En dat nu is niet geschied.

Gelijk we er herhaaldelijk op wezen, er is na de Synode van Dordrecht, en vooral na 1640, een conservatisme over onze Gereformeerde kerken gekomen, dat alle verdere levensontwikkeling heeft afgesneden.

Men had nu verkregen wat men begeerde, maar was moede, doodmoéde van de lange worsteling. De bacil van het intellectualisme eenerzijds, en van een daarvan afgescheiden mysticisme anderzijds stak allerwegen de kerken aan. En toen is er zoo min in de 17e als in de i8e eeuw ook maar één map met machtigen geest opgestaan, die de kerken op de groote taak, die haar nog wachtte, met heilige bezieling gewezen heeft.

Dat Mammon hierin spookte, is duidelijk. Ware ons volk in die beide eeuwen een arm volk geweest, zoo zou de nood bidden en werken geleerd hebben en aller geest zou gescherpt en gestaald zijn. Maar gelijk de goudmijnen van den Rand zoo onnoemelijk veel in Transvaal bedierven, zoo bedierven hier de zilvervloten, en nog meer de bergen gouds uit handel en scheepvaart opgetast, de wakkerheid van geest.

Wie 1672 met 1572 vergelijkt, heeft'zelfs met het vergrootglas moeite, om in de geesteskinderen van Cats de zonen der geuzen van I April te herkennen. Alles is gemakzuchtig geworden. Tevreden met het heden, kende men geen hooger ideaal meer. Het was al pays en vree, maar ook al één bourgeoisie satisfaite, en, wat boozer nog was, één église satisfaite geworden. Een voldane kerk. Een kerk, die waande er te zijn en haar roeping vervuld te hebben, en die nu werkeloos, willoos en zielloos zitten bleef op het verkregen monopolie van „orthodoxie" en „Staatskerk.”

De Schotten, die armer waren, en daardoor frisscher bleven, zijn ons toen met hun vertaalde werken te hulp gekomen; en in Comrie kwam een Schot herwaarts, die nog even in de i8e eeuw de smeulende vlam aanblies, maar toch, ook hij zonder breeder blik, zonder nieuw inzicht, enkel bevangen in dogmatische geschillen van tweeden rang.

Na 1672 is het in ons toenmalig kerkelijk leven op niet één punt tot verdere ontwikkeling gekomen. Dat ook de Overheid hieraan schuld had, merkten we telkens op. Zij heeft dat inslapen der kerken opzettelijk gewild, en was er meé ingenomen, dat ze zoodoende van haar concurrente minder last had. Maar een bezielde, een fiere, een zich harer roeping helder bewuste kerk, zou tegen dien Overheidshand gereageerd hebben. En dat juist hebben de kerken niet gedaan. Het zilveren koord bond en beklemde. Overheidsgunst was instrumentum regni.

Daaruit is het dan ook te verklaren, dat het instituut van de Diaconieën, dat onze Gereformeerde kerken bij haar optreden zoo krachtig op den voorgrond schoven, nooit aan zijn kinderschoenen ontwies.

Het werd aldus door stilstand in zijn ontwikkeling al spoedig ontzield, en maar al te spoedig verlaagd tot een gewoon bedeelings-instituut, zich trotsch aanstellende in de liefhebberij der stichtingen.

Dat werkt zelfs thans nog na. En zulks niet alleen in de Genootschapskerk, maar even goed nog onder ons; al mag dankbaar erkend, dat het diaconaal besef onder ons toch weer begint op te leven, en dat, al is men nog niet bekwaam tot groote dingen, toch het gevoel en de overtuiging dat het anders en beter worden moet, weer opwaakt.

Op het laatst der vorige en in het begin van deze eeuw was te dien opzichte de toestand hier te lande zoo bitter, bitter treurig. Schier alle diaconieën waren ziellooze instellingen geworden, van louter administratieven aard, en alle kerkelijk, alle gewijd, alle hooger bewustzijn was uit deze colleges spoorloos verdwenen.

Veel van wat vroeger gemengd kerkelijk en burgerlijk was, had de Overheid in de dagen der Reformatie eenvoudig aan zich getrokken, en tal van oude Godshuizen werden bediend door gehuurd personeel. De kerk trad er niet anders in op, dan om er een dienst te houden.

De Godshuizen die aan de kerken waren verbleven, of later uit erflatingen gesticht waren, stonden meest onder regenten en regentessen, die stikten in hun ijdelheid en de hoogste bekoring vonden in het doen ophangen van hun wapenbord en hun konterfeitsel in de Regentenkamers. En het personeel dat ze in dienst namen, verschilde bitter weinig van het personeel in de stedelijke gasthuizen.

Er woei geen Christelijke adem meer door deze gestichten. Het was al reglement en administratie geworden. Van een hooge opvatting van de diaconale taak viel in bijna niet één dezer stichtingen meer een spoor te ontdekken.

En zonder voorbehoud moet dan ook erkend, dat de ziekenverpleging, die thans weer zoo schoone rol begint te vervullen, veel meer uit den humanitairen drang van het burgerlijk leven, dan uit den Christelijken drang van het kerkelijk leven is opgekomen.

Het vraagstuk van de Vrouw hing hier­ mede samen. Hoewel de Schrift duidelijk leerde, dat van meet af ook de vrouw in de kerk van Christus een eigen roeping had te vervullen, sneed men onder ons elke bemoeiing van de vrouw ook op diaconaal terrein af. Men had regentessen, ja; maar deze werden meest gekozen uit dames van hooge positie, die in dit regentesseschap een soort ridderslag ontvingen, en zich meest uitsluitend bepaalden tot het samenkomen in de Regentessenzaal. En, helaas, ook onder deze Regentessen noemt de landshistorie er niet één, die als vrouw van Christelijke bezieling reformatorisch op het gestichtswezen heeft ingewerkt, en het licht van een beteren dageraad deed opgaan.

Aan het optreden der vrouw op kerkelijk terrein was de heerschende geest zelfs vijandig. Men wilde haar niet. Men betwistte haar elk recht van bemoeiing. Evenmin bleek, dat werd ingezien, dat de vrouw gaven heeft die de man mist, en dat ook van deze gaven in den dienst van Christus partij was te trekken.

Enghartigheid, kortzichtigheid, benepenheid gaf den toon aan. Zoo ontstond een booze sleur. En in die sleur bleef men voorttobben, zonder dat de kans op de opwaking van nieuw leven ook maar openstond.

Iets wat hier scherp en zonder verbloeming moet worden uitgesproken; omdat die geest ook onder ons nog nawerkt, en het zoo onbeschrijflijke moeite en inspanning kost, een wagen die in het oude spoor is vastgereden, in nieuw en beter spoor over te zetten.

Doch al moest onze stem, waar ze hiertegen uitgaat, vox clamantis in deserto, d. i. „een stem des roependen in de woestijn" blijven, toch mag ons dit het zwijgen niet opleggen.

Ook op diaconaal gebied mag de kerk niet blijven wat ze is. Ook op dat gebied moet ze de kracht weten te openbaren om zich naar eisch der Heilige Schrift verder te ontwikkelen. En daartoe juist is het zoo dringend noodig, dat de oorzaak van het kwaad in het verleden helder worde inge zien, omdat alleen wie de fout van het voorgeslacht erkent, tot betering van toestanden onder het nageslacht kan medewerken.

Dat hierbij gewichtige vraagstukken van kerkrecht in het spel komen, en de hierbij aan te brengen correctie finaal nooit van de Diaconie, maar eeniglijk van de Synode kan en mag uitgaan, spreekt van zelf. Doch hieruit volgt dan ook, dat de mannen van ons kerkrecht de roeping hebben, niet om lijdelijk te zweren bij het oude, en alles te laten zooals het was, maar om zoodanige veranderingen aan te brengen, als gezonder toestanden het opkomen mogelijk zullen maken.

Dat we ook de Ziekenverpleging onder het Practicisme ter sprake brengen, heeft dan ook daarin zijn recht, dat de Zieken verpleging evenals de Zending en de Zondagsschool niet uit den kerkelijken wortel opsproot, maar, als protest tegen de plichtverzaking der kerken, opkwam uit een algemeene humanitaire beweging, die van de Fransche Revolutie, of wil men van haar geestesrichting, is uitgegaan.

Niet de kgrk, veeleer het maatschappelijk leven heeft hier te roemen in hooge dingen. De kerk draagt ook te dezen opzichte haar smaad. Het Humanisme heeft haar overvleugeld. En eerst nadat op die wijs een geest van barmhartigheid ook op dit terrein elders was wakker geworden, is men toen ten leste ook onder de kerkelijke waardigheidsbekleeders. gaan inzien, dat hier een schoon veld voor edelen arbeid openlag.

Zóó echter dat, ook waar de ambtsdragers wakker werden, zij toch niet in hun qualiteit, en in het kerkelijk verband, maar meest op eigen gelegenheid, aan dezen schoonen dienst zich wijden gingen.

Feitelijk kan men dan ook zeggen, dat nu voor het eerst, met het oog op 6^^ Zending, van een optreden der kerken op dit nieuw terrein sprake is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Practicisme.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's