GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aansluiting aan bet resultaat van het verleden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aansluiting aan bet resultaat van het verleden.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Dr. D. J. de Geer heeft in de Nederlander van 18 en 21 Januari ons nogmaals te woord gestaan^ op een wijze die alleszins door ons gewaardeerd wordt.

Dat we dus deze zijn repliek niet onbeantwoord laten, geschiedt niet uit zucht om het laatste woord te hebben, maar omdat hij een onzer grondovertuigingen aanviel, die we niet kunnen loslaten, en die niet onverdedigd blijven mag. Er steekt in wat hij betoogt een zoo ernstig gevaar voor den invloed van het Christendom op ons volksleven, dat weerstand onzerzijds hier plicht is. En dat te meer, omdat het schrijven van Dr. De Geer al den indruk op ons maakt, van ernstig gemeend en goed bedoeld te zijn, en alzoo de mogelijkheid niet uitsluit dat we hem overtuigen.

Gelijk men zich herinneren zal, hadden we er de aandacht op gevestigd, dat er ook in het concrete resultaten van vroeger wetenschappelijk onderzoek voor ons liggen, aan wier juistheid geen man van wetenschap meer twijfelt, en waarvan alle verder onderzoek als vaststaande uitgaat. Zoo wezen we op de verhouding van onzen planeet tot de zon, en op de wet van Grimm.

Wat merkt Dr. De Geer hier nu tegen op? Hij zegt:

De fout der redeneering blijkt, dunkt ons, uit de voorbeelden zelve.

Of heeft de geëerde schrijver ooit van een universiteit gehoord, die op Aen gro7idslag%Xz.z dat de aarde om de zon draait, zoodat de hoogleeraren aan deze vondst gebonden waren en tot geen ander resultaat zouden mogen komen?

Natuurlijk niet.

Maar hier blijkt nu ook juist, hoezeer ten onrechte Dr. Kuyper in Scolastica II het afwijzen van historische vondsten als grondslag met het ignoreeren van de vrucht van vroegere denkkracht vereenzelvigt.

Zal toch aan een hoogleeraar nooit de eisch gesteld worden, dat hij zich op den basis der door Dr. Kuyper genoemde voorbeelden stelt, — aan den anderen kant zal een man, die van dit alles eenvoudig geen nota nam, die alwat vroeger gedacht en gezocht was blauwblauw liet, om op eigen gelegenheid den sterrenhemel of de klankleer of de natuurwetten te doorgronden, voor het wetenschappelijk zoeken natuurlijk volmaakt onbruikbaar zijn.

De geachte schrijver zal bij eenig nadenken zelf toestemmen, dat dit. geen hout snijdt.

Ongetwijfeld, het zal in niemands brein opkomen, een Universiteit te stichten op den grondslag dat de aarde om de zon draait.

Doch waarom niet?

Eenvoudig omdat een Universiteit geheel de wetenschap omvat, en het derhalve ondenkbaar is, dat men als grondslag voor een Universiteit één concreet gegeven uit één enkele wetenschap, ten deze de sterrekunde, neemt. Grondslag van een Universiteit kan nooit anders zijn dan datgene wat principe van een geheele opvatting van het leven en van de kennis van het leven, d. i. van de wetenschap is.

Dr. De Geer heeft dus volkomen gelijk, dat niemand ooit zoo dwaas zou zijn, om te doen wat hij onderstelt; maar dat zal daarom niemand ondernemen, omdat de combinatie die Dr. De Geer maakt, niet deugt, overmits één concreet resultaat een detailpunt raakt, en de grondslag van een Universiteit algemeen moet zijn.

Was er daarentegen sprake van, een hoogleeraar in de sterrekunde te benoemen, en was er een zonderling, die nog staande hield dat de zon toch om de aarde draait, dan weet Dr. De Geer zoo goed als wij, dat noch de Curatoren van Leiden, noch die van Utrecht of Groningen zeggen zouden: „Op zulk een punt moet de onderzoeker vrij blijven. Zijji afwijking van het gemeen gevoelen mag geen oorzaak zijn om hem niet te benoemen." Hij zou eenvoudig niet in aanmerking komen, wat hij ook voor zijn meening aanvoeren mocht.

Dit eerste argument weerlegt dus zichzelf.

Meer ter zake is zijn tweede opmerking, dat ook, waar wij zulk een vondst van het verleden dankbaar overnemen, wij dit niet doen, omdat iemand vóór ons het zoo vond, maar om de innerlijke waarheid er van:

Gelijk wij reeds herhaaldelijk zeiden, — al achten wij het historisch gevondene als authentieken, bindenden grondslag voor waarlijk wetenschappelijk onderzoek ondenkbaar, als hulpmiddel bij zulk onderzoek achten ook wij het voor ieder denker onmisbaar en van de hoogste beteekenis.

En nu wil het geval, dat vooral bij de exacte wetenschappen, maar ook hier en daar op philosophisch terrein, sommige historische vondsten het merk der echtheid in zichzelf dragen.

Er zijn ontdekkingen en uitvindingen, die eeuwen verborgen of onzeker bleven, maar die, zoodra men ze in dezen vorm eenmaal heeft, door niemand betwist worden. Hetzij omdat ze empirisch haar eigen juistheid elk oogenblik kunnen aantoonen, hetzij omdat ze gesteund worden door een complex van argumenten, die men slechts behoeft bloot te leggen om door elkeen te worden aanvaard.

Hetzelfde vindt men bij gewone raadsels in het dagelijksch leven. Er zijn raadsels waarbij men over de oplossing verschilt. Maar er zijn ook raadsels wier oplossing, hoe moeilijk ook te vinden, wanneer iemand ze gevonden heeft, door allen wordt erkend. En hetzelfde geldt bij rekensommen, waar de schooljeugd de ééne maal blijft twisten over methode en uitkomst, de andere maal, wanneer één hunner een methode en uitkomst heeft aangegeven, de juistheid hiervan eenstemmig inziet.

Ditzelfde nu zien wij ook bij de raadselen en vraagstukken der wetenschap. Er worden inderdaad vindingen gedaan, waarbij de gelukkige vinder een „heurèka, " een „ik heb gevonden !" uitroept niet alleen namens zichzelf, maar mede uit naam van de menschheid. Eenvoudig omdat de vondst met haar bewijzen hier voor allen klaarblijkelijk is.

Ook in zulke gevallen heeft men echter nog nooit hef gevo? ideneÖ/X bindenden grondslag voox het wetenschappelijk denken aangenomen, waarvan men niet zou mogen afwijken.

Men heeft ook aan zulk gevondene nooit meer waarde toegekend, dan het in zichzelf bezat en dan het in zichzelf aan den geest van elk later onderzoeker opdrong. .

Wil dit nu zeggen, dat men het gevondene over boord heeft geworpen, om het opnieuw te gaan zoeken ?

In geenen deele.

Elk wetenschappelijk man, die als zoodanig er natuurlijk kennis van genomen had, maakte en maakt vanzelf bij zijn verdore studiën van dit gevondene gebruik. Het ontleent voor hem zijn beteekenis niet aan het vinden van zijn voorganger, maar aan het feit, dat hij bij het narekenen van den vinder, diens gelijk erkent en eiken dag opnieuw erkennen kan. Dat narekenen, nu het eenmaal vóórgedaan is, zal vaak de quaestie zijn van een oogenblik. Het valt soms met het kennisnemen der vondst samen, eenvoudig omdat de argumenten zóó notoir zijn, dat ze, eenmaal blootgelegd, onmiddellijk overtuigen.

Maar dit éene blijft toch essentieel: hij mag den vinder tiarekenen. Hij mag. wanneer later twijfel bij hem opkomt, 't opnieuw doen en hij mag óók tot een afwijkend resultaat komen.

De historische vondst in wetenschappelijken zin kan haar beteekenis alleen ontleenen aan de legitimatiepapieren die zij voortdurend met zich omdraagt.

Aan de historische vondst een andere waarde toe te kennen dan de aan haarzelf inwonende waarde is onwetensehappelijk. Het strijdt niet' met ons begrip van wetenschap, zooals dr. Kuyper meent, maar met dat van iedereen, daar het doel der wetenschap is waarheid, en men zich op den bergtocht daarheen vleugellam slaat, wanneer men zich te voren bindt aan X, eenig vooropgezet denkbeeld.

Hiertegen nu hebben we niets in te brengen. Het weerlegt niet, maar beaamt wat we steeds verklaard hebben. Over wat Dr. De Geer hier zegt, is nooit anders door ons gedacht. En het is wel een droef bewijs, hoe moeilijk het is elkander te verstaan, dat Dr. De Geer ons nochtans het tegenovergestelde gevoelen toedicht.

Toch mogen we niet verhelen, dat hier een Daltonisme in het spel is, dat ons wel eenigszins bevreemdt.

Al verstaan we toch best, dat Dr. De Geer den tijd mist, om de gronden die we hier en elders voor ons gevoelen opgaven, nauwkeurig te lezen, anders wordt het toch, als in het citaat dat hij-zelf in de Nederlander opneemt, juist hetzelfde staat, wat hij tegen ons aanvoert.

Daar toch staat uitdrukkelijk: „dat desniettemin een hoogleer aar op zijn college toch de %üetenschappelijke gronden voor een en ander heeft aan te geven, zoodra hij er opzettelijk van handelt”.

Voorts is het in alle tonen door ons uitgezongen, dat al wat op het Calvinisme betrekking heeft, opnieuw te onderzoeken en wetenschappelijk toe te lichten is, als ook dat correctiën op de vondsten van het Calvinisme niet alleen geoorloofd, maar noodzakelijk zijn.

Wat iin heeft het dan, opnieuw tegen ons aan te voeren, dat het wetenschappelijke onderzoek van het eens gevondene moet kunnen afwijken; dat wij vroegere onderzoekers mogeii narekenen; en dat de grond van waarheid voor het gevondene nooit daarin ligt, dat het uit het verleden ons bekend was, maar eeniglijk in de gronden waarop het resultaat van dat vroeger onderzoek rustte.

Dr. De Geer maakt er zich blijkbaar geen voorstelling van, hoe verdrietig het is, als men zulke voor de hand liggende dingen, die men ten overvloede nog keer op keer heeft uitgesproken — wat niet eens noodig was, omdat ze vanzelf spraken, — en die men bovendien zelf door eigen doen practisch bevestigd en bezegeld heeft; telkens opnieuw tegen ons in batterij ziet brengen, en hierdoor opnieuw genoodzaakt wordt te zeggen, dat wie op ons vuurt, zich ten eenenmale in onze bedoeling, die keer op keer duidelijk werd uitgesproken, vergist.

Ten overvloede zij het daarom hier nogmaals herhaald, dat we geen wetenschap kennen, die het ooit om iets anders dan om waarheid te doen zou zijn; dat het voor ons de ongerijmdheid zelve is, te spreken van een wetenschap, die, op welk punt ook, van onderzoek zou moeten afzien; en dat we uit het verleden niets aannemen, wat dan ook, als boven het recht van onderzoek staande. Of om nog beter te doen, en nu, zoo we hopen, alle mogelijkheid van misverstand af te snijden, we zullen het nu uitdrukken in de eigen woorden van Dr. De Geer, die hij cursief liet drukken, en die dus met zorg gekozen zijn: Aan de historische vondst een andere waarde toe te kennen, dan de aan haar zelf inwonende waarde, achten wij onwetenschappelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Aansluiting aan bet resultaat van het verleden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's