GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT EEN CHINEESCH LEESBOEK.

In de provincie Ho Nam leefde eens een zoon, welke de plichten der kinderliefde vervulde. Hij heette Nyen Kuk.

Er was ook een grootvader. Toen nu de ouders van Nyen Kuk de zwakheid zagen van den ouden grootvader, zijn voortdurend zwaar hoesten hoorden, op zijn velerlei gebreken en pijnen lett'en, zijn knorrige, wrevelige woorden hoorden, toen konden zij den grijsaard niet meer uitstaan. Zij verachtten en verwierpen hem.

Eens zeide de vader tot zijn zoon Nyen Kuk:

„Grootvader is al geruimen tijd een mensch, die tot niets meer deugt. Het best is dat ik den varkenstrog neem, en dat wij hem beiden, diep in het gebergte brengen. Daar kan hij dan verhongeren."

Doch de zoon, Nyen Kuk vermaande zijn ouders onder tranen, niet alzoo te doen, maar grootvader te eeren. De vader echter lette daar niet op, en dwong zijn zoon, met hem grootvader weg te brengen. Zoo moest de zoon ten slotte, of hij wilde of niet, wel zijn vader hel pen, om den ouden man weg te dragen in de bergen.

Toen zij nu daar gekomen waren, nam de vader den trog, wierp hem ter zij, met die er in lag en wilde omkeeren. Maar de zoon zei:

„Vader! dien varkenstrog moeten weer meenemen en goed bewaren."

„Dwaze knaap, " zei de vader, „wat moeten we nu juist met den trog uitvoeren? Dien kunnen we wel missen."

De zoon antwoordde:

„Die trog komt later weer te pas. Wanneer gij namelijk zoo oud zijt geworden als grootvader, dan zal ik met mijn zoon, u ook het huis uit brengen, even als we nu met grootvader gedaan hebben. De trog kan dus nog dienst doen."

Toen de vader deze woorden hoorde ontstelde hij en kwam tot bezinning, wat booze daad hij gedaan had.

Nu droegen vader en zoon den trog, maar met den grootvader er ook weer in, opnieuw en voor ditmaal naar huis. Voortaan werddegrijssard eerbiedig, met hartelijke liefde geëerd en verzorgd. Zoo werd ook de vader tot een zoon, die zijn kinderlijke plichten trouw vervulde.

De lezer zal misschien zeggen: Zoo iets heb ik wel meer gelezen. Dat komt ook uit, want honderd jaar geleden, stond een geschiedenis, die heel veel op deze lijkt, al in een Nederlandsch schoolboek. Ook in andere heb ik 't wel aangetroffen. Dat de Chineezen het overgenomen hebben is zeer onwaarschijnlijk. Doch het blijkt al weer, gelijk uit vele vertelsels en fabelen, dat die eenzelfden oorsprong hebben. Waarschijnlijk zijn de meesten in het Oosten ontstaan.

Wat er verder uit het bovenstaande teleeren valt, behoeven we niet te zeggen.

AAN VRAGERS.

We spraken onlangs over „knoopen in biezen zoeken." Een onzer lezers kon zich met die verklaring, toen gegeven, niet vereenigen, wijl biezen en riet twee zijn. We merkten toen op, dat in dergelijke uitdrukkingen minder op nauwkeurigheid gelet wordt, en biezen en riet licht in een adem, vooral in ons waterrijk land genoemd worden. Nu schrijft ons een ander lezer:

Onlangs verklaarde u in De Heraut, de uitdrukking „knoopen in biezen leggen." M. i. kan uw verklaring moeilijk de juiste zijn. Biezen zijn geen grasachtige planten, maar behooren tot de Cyperaceeën en hebben geen knoopen. ('k Twijfel wel een weinig, of de naam „knoopen, " door niet-plantkundigen veel gebruikt wordt). De uitdrukking is wel van den stoelenmatter afkomstig; hij vooral komt dagelijks met biezen in aanraking en hij weet, dat '/ lastig gaat, biezen te knoopen: ze breken af of de knoop gaat dadelijk weer los; moet hij daarom biezen verbinden, dan draait hij ze in elkaar, maar hij knoopt ze niet. (Als jongens vlochten we vaak biezen: we knoopten er dan een stuk drie, vier samen, terwijl ze nog groen waren, en maakten er dan een zweepje van, maar zoo'n knoop was er spoedig weer uit, als de biezen droog geworden waren)."

We zijn voor deze inlichting zeer dankbaar, doch hebben één opmerking, behalve die reeds bovengenoemd. De uitdrukking toch zou dan louter beduiden, nutteloos werk doen. Is echter niet ook te denken aan iets onbeduidends, overtoUigs ?

Dikwijls zegt men, zoo zegt onze lezer B., dat iemand „de kroon spant". Hoe is dat spannen te verklaren?

Bij de ouden, vooral bij de Grieken, ontving iemand, die in een wedstrijd b.v. bij de spelen te Olympia de overwinning had behaald, een kroon. Deze bestond uit een krans van lauwerbladen. 't Is zulk een kroon, waarop de apostel Paulus zinspeelt als hij van zijn naderend einde spreekt.

Die kroon nu of krans, werd om het hoofd gebon-^en of gespannen. En zoo gebeurde het, dat „de kroon spannen, " hetzelfde ging beteekenen, als: boven allen uitmunten.

Wat beduidt het, vraagt dezelfde lezer, dat Noach zegt, dat zijn zoon Japhct in Sems tenten wonen zal.

Deze woorden komen voor in den zegen dien Noach uitspreekt over zijn beide zonen Sem en Japheth. Wij lezen in Gen. 9 : 25, 26 en 27: En hij zeide: ervloekt zij Kanaan. Een knecht der knechten zij hij zijnen broederen. Voorts zeide hij: ezegend zij de Heere, de God Sems. En K4naan zij hem een knecht. God breide Japheth uit, en hij wone in Sems tenten. En Kanaan zij hem een knecht."

Van Noachs drie zonen Japheth, Sem en Cham — zoo is de volgorde naar den ouderdom — stammen de bewoners der aarde na den Zondvloed af. Japhets zeven zonen en zeven kleinzonen werden de stamvaders van vele volken in Europa. De stamtafel hebben we in Gen. 10. De Grieken hadden in hun overleveringen ook een stamvader Japetos. Sems geslacht bevolkte West-Azië. Uit Sem stamden de Joden en de Assyriërs, gelijk de Grieken uit Jafeth. Het geslacht van Jafeth verbreidde zich echter meer dan dat van Sem, gelijk al de zegen daarop wijst, en de naam Jafeth, d. i. de uitgebreide.

Nu kan men allereerst zeggen, dat Jafeth de tenten van Sem bewoont, omdat vele landen en streken, waar Semieten woonden, later door nakomelingen van Jafeth zijn overheerd en beheerscht. Maar de rijker zin in dezen zegen is toch zeker, dat Jafeth deel zal hebben aan het heil, dat uit het geslacht van Sem was voortgekomen. Wij weten dat „de zaligheid is uit de oden, " niet uit ons, kinderen van Jafeth. Doch we weten ook, dat naar de Schrift de heidenen mede-erfgenamen zijn door het Evangelie. Dit laatste nu, is uit Sem's geslacht ons toegekomen. De apostelen waren van afkomst Joodsche mannen. Doch terwijl Israël den Messias verwierp, namen de heidenen Hem aan. Zoo hebben de heidenen, de kinderen van Japheth, verkregen, wat de Israëlieten, de kinderen van Sem, niet verkregen hebben en woont Jafeth nu in de tenten van Sem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's