GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

»Gereformeerde beginselen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

»Gereformeerde beginselen.”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De grondfout in het betoog van Dr. Bouwman is in ons vorig artikel aangewezen.

Hij maakte niet behoorlijk onderscheid tusschen de grondheginséitn, die in nuce in de Confessie verscholen zitten, en de daaruit afgeleide beginselen, die aan elke wetenschap afzonderlijk ten grondslag moet; n worden gelegd.

En hij verwarde de beginselen, die de andere wetenschappen als „leenstellingen" uit de Theologie hebben over te nemen, met de eigenlijke beginselen, waarop deze wetenschappen zelve worden opgebouwd.

Het spreekt wel vanzelf, dat deze dubbele fout zich wreekt, waar hij nu het bewijs gaat leveren, dat de Gereformeerde beginselen voor elke wetenschap in de Confessie te vinden zijn.

Zal zulk een bewijs afdoende en stringent geleverd worden, dan kan men niet volstaan met uit de Confessie enkele beginselen op te noemen, die op de Juridische, Medische en andere wetenschappen van invloed zijn. Dan moet bij elke wetenschap afzonderlijk ook voor al hare onderdeden en vertakkingen worden aangetoond, dat «/die Gereformeerde beginselen, waarop het bij deze wetenschap aankomt, metterdaad in de Confessie klaar en duidelijk staan uitgedrukt.

Aan dezen eisch valt niet te tornen. Een Hoogeschoül, die den eerenaam van Gereformeerd met recht dragen wil, moet waarborg hebben, dat elk harer hoogleeraren zijn vak in zuiver Gereformeerden stijl opbouwen zal. Zij kan dus niet toestaan, dat hare hoogleeraren bij hun onderwijs zeg voor een derde of de helft de Gereformeerde beginselen volgen, maar de vrijheid hebben daarnaast allerlei andere, niet-Gereformeerde beginselen te verkondigen. Niet alleen dat zulk een halfslachtig en hybridi.sch onderwijs den naam van wetenschap onwaardig en uit paedagogisch oogpunt geoordeeld zou zijn, maar het zou in de practijk nog ernstiger gevaar opleveren dan een geheel ongereformeerde wetenschap.

Hieruit volgt van zelf en met logische noodzakelijkheid, dat degenen, die in den „band aan de Confessie" den eenigen en af doenden waarborg voor het Gereformeerd karakter van het onderwijs zoeken, dan ook moeten aantoonen, dat in de Confessie niet enkele, ook niet vele, maar alle Gereformeerde beginselen uitgedrukt staan.

Anders, hieraan valt niet te ontkomen, is de hoogleeraar wel gebonden aan die enkele, of vele, beginselen, die de Confessie geeft, maar is hij vrij om daarnaast allerlei ethische, luthersche of roomsche beginselen te stellen; en de Hoogeschool, die haar hoogleeraar alleen aan de Confessie bond, zou machteloos staan om tegen hem op te treden.

Toetst men nu aan dezen eisch het betoog, dat door Dr. Bouwman geleverd werd, dan springt terstond in het oog, hoe hij bij niet ééne wetenschap het bewijs leverde, dat geleverd worden moest.

Hij noemt wel bij elke wetenschap enkele beginselen op uit de Confessie en toont het verband tusschen die beginselen en deze wetenschappen aan, maar hij heeft bij niet ééne wetenschap bewezen, dat met deze beginselen zonder meer voor den opbouw dier wetenschap in Gereformeerden geest kon worden volstaan.

Hoewel wij naar den regel: affirmanti incumbit probatio, die iets beweert, moet het bewijzen, rustig konden afwachten, dat Dr. Bouwman in een nieuw referaat het positief bewijs voor zijn stelling leverde, willen wij echter gaarne reeds nu uit de Confessie aantoonen, waarom o. i. zulk een bewijs niet te leveren valt.

Als voorbeeld nemen wij daarbij niet eens die wetenschap, bij welke de armoede aan bewijsmateriaal in Dr. Bouwman's referaat het sterkst uitkomt. Als men aandachtig naleest, wat Dr. Bouwman zegt over de literarische faculteit, dan blijkt, dat hij niet zonder vrucht de werken van Prof Woltjer heeft nagelezen en daaruit allerlei belangrijke passages heeft afgeschreven, waarin over de beginselen wordt gehandeld; maar ... er wordt zelfs geen poging aangewend om te h^'^ïyizn, dat deze beginselen in de Confessie uitgedrukt staan.

Waarschijnlijk behoort dit alles tot de „grondbeginselen in nuce", in kiem, die met het bloote oog nog niet te ontdekken zijn,

Of neen, er wordt bij heel de wetenschap der letteren toch één artikel aangehaald, waarin onze Confessie dan het Gereformeerde beginsel voor deze wetenschap geven zal.

Het is oordeel! artikel 2> 7t o'v^^ l"^l laatste

Het is dan ook geen wonder, dat bij de literarische faculteit de philosophie, anders toch niet een der meest onbelangrijke wetenschappen, zelfs met geen enkel woord wordt genoemd, en taalkunde en historie alleen de moeite der vermelding waardig worden geacht.

Wij willen echter gaarne aan Dr. Bouwman de meest voordeelige positie gunnen en daarom die faculteit nemen, waarbij hij schijnbaar het sterkste staat, n.l. de juridische.

Bij deze wetenschap was metterdaad op den akker der belijdenisschriften een niet te versmaden schoove van beginselen saam te lezen.

Onze Confessie geeft een afzonderlijk artikel over „de Overheid." In onzen Catechismus staat een breede uiteenzetting van den Decaloog, waarbij allerlei beginselen voor publiek-en privaat recht ter sprake komen en soms de taak der Overheid uitdrukkelijk genoemd wordt. En het hoofdstuk van onzen Heidelberger over de ellende geeft, zij het dan ook louter van theologisch standpunt, beginselen aan voor de verantwoordelijkheid van den misdadiger en het karakter van de straf, die voor de juridische opvatting van het strafrecht van niet geringen invloed zijn.

De vraag, door Dr. Bouwman behendig ontweken, of alles wat onze Confessie en Catechismus leeren omtrent de taak der Overheid, ook volgens hem een „Gereformeerd beginsel" is; en of dus de Overheid volgens Art. 36 „alle afgoderij en valschen godsdienst moet weren en uitroeien" en, volgens Cat. Vr. 100, het lasteren van Gods naam zelfs met den dood moet straffen, laten wij thans rusten.

Vermoedelijk vindt Servet's brandstapel in Dr. Bouwman geen verdediger en neemt hij onze Confessie ten deze opzichte slechts onder voorbehoud en met het recht van gravamen aan.

Maar dan blijkt daaruit tevens, hoe onmogelijk het is, de beginselen in onze Confessie uitgesproken, ten grondslag te leggen aan een Gereformeerd staatsrecht.

Want dat zal Dr. Bouwman toch wel toestemmen, wat in een kerkelijke Confessie gedragen kan worden, ook al is het naar de meening van vele Gereformeerden niet de zuiverste uitdrukking der Gereformeerde beginselen, kan toch kwalijk dienen als het Gereformeerde beginsel, waarop de juridische wetenschap moet worden opgebouwd.

Maar ons hoofdbezwaar hgt niet in Art. 36 en hetgeen daaruit met logische consequentie voor de opvatting van de taak der Overheid volgt, m.aar veel meer hierin, dat de door Dr. Bouwman genoemde beginselen eenvoudig de algemeen christelijke beginselen zijn, die door ieder Christenjurist worden beleden en met het specifiek Gereformeerde karakter der Hoogeschool niet het minste rekening houden.

Met de belijdenis, dat God de hoogste Souverein is, dat alle Souvereiniteit aan Hem is ontleend, dat de Overheid om der conscientie wil moet worden gehoorzaamd, dat de misdadiger verantwoordelijk is en de straf dient om het geschonden recht te wreken enz. is ieder Christen het eens, onverschillig of hij voorts op deze grondslagen een Roomsche, Luthersche of Gereformeerde rechtsbeschouwing opbouwt. En juist daaruit blijkt, dat met deze algemeen Christelijke beginselen voor de juridische wetenschap in Gereformeerden zin niet kan worden volstaan.

Op twee punten zullen we dit aantoonen.

Vooreest wat het Staatsrecht betreft.

Dr. Bouwman wijst hierbij op Art. 36 der Confessie, waar beleden wordt, dat de Overheid door God is ingesteld en aan Hem haar gezag ontleent. Dit is metterdaad het groote Christelijke beginsel, waarmede elke Christelijke kerk staat tegenover het pseudodogma der Fransche Revolutie, dat de Souvereiniteit berust bij het volk en door het volk wordt opgedragen aan wien het wil. Maar hiermede alleen komt men op Staatsrechtelijk gebied nog geen stap verder. De vraag rijst terstond, hoever dit souverein gezag zich uitstrekt. En bij het antwoord op die vraag gaat de school der Fransche legitimisten, gaat de Duitsche school van Stahl en gaat de Gereformeerde school van Groei^ uiteen.

Stahl was Lutheraan, ik ben Cahinisi. Dat woord' van Groen teekent, hoe bij eenheid in het gronddogma der Christelijke kerk tegenover de Revolutie, verschil van beginsel blijft bestaan.

Nog onlangs is door een Duitsch jurist terecht opgemerkt, ' dat in Duitschland, dank zij den gang, dien de Reformatie daar onder Luther's leiding nam, de rechten en vrijheden van het volk niet tot ontwikkeling konden komen en het gezag der vorsten schier onbeperkt bleef.

Stahl, die was opgegroeid in deze Luthersche denkwereld, .kon daardoor voor de constitutioneele rechten van het volk niet ten volle voelen.

Groen, hoeveel hij ook aan Stahl te danken had, constateerde daarom, dat hier de grenslijn tusschen hem en Stahl lag.

„HefCalvinisme, de oorsprong en waarborg onzer constitutioneele rechten en vrijheden", is het scherp geteekende woord, waarmee Groen uitdrukte, waarin dit verschil bestond. Overal waar de Gereformeerde geest doordrong en het volksleven vormde, in Zwitserland, Nederland, Engeland en Amerika, werd met de monarchie in haar autocratischen vorm gebroken en kwam of de republiek, of de constitutioneele monarchie in haar plaats.

Er is dan ook niemand, die ontkent, dat hier wel degelijk een Gereformeerd beginsel van staatsrecht in het spel is. Voor een deel moge de democratische inrichting der Gereformeerde kerk met haar presbyteriale kerkregecring hierop invloed hebben gehad. Voor een deel, gelijk Bancroft terecht opmerkte, het dogma der uitverkiezing, waardoor op geestelijk gebied de waarde van den enkele" wordt geleerd.

Maar hoe men het feit ook verklaren moge, de zaak zelf valt niet weg te cijferen. Naast de belijdenis van het Goddelijk gezag der Overheid, door elk Christen met ons beleden, staat het specifiek Gereformeerde beginsel, dat de rechten en vrijheden van het volk eveneens door God zijn geschonken en daarom moeten worden gehandhaafd.

Zouden wij aan Dr. Bouwman mogen vragen, waar nu dit beginsel, door Groen als het groote Calvinistische beginsel voor het staatsrecht aangeduid, in onze Belijdenisschriften staat uitgedrukt?

Hij make er zich niet af met te zeggen, dat uit onze presbyteriale kerkregecring en uit het dogma der uitverkiezing dit beginsel voor het staatsrecht van zelf volgt. Want nog daargelaten, dat deze consequentie voor het staatsrechtelijke vraagstuk lang niet door ieder zou worden toegestemd, en men als waarborg voor een Gereformeerde juridische wetenschap hieraan dus niets zou hebben, zoo gaat het toch niet aan, zulk een hoofdbeginsel van het Staatsrecht te moeten afleiden uit eenige bepalingen der Kerkenorde of uit het leerstuk der uitverkiezing. De hoofdbeginselen dienen in een Confessie duidelijk te staan geformuleerd.

Ons tweede voorbeeld ontleencn wij aan het publieke recht.

Een der belangrijkste vragen, die hierbij aan de orde van den dag zijn, is de beschouwing van het huwelijk en het recht tot echtscheiding. De ongeloovige juridische wetenschap ontkent de Goddelijke instelling van het huwelijk, beschouwt het als een bloot menschelijk contract, berustend op de wilsdaad der beids betrokken personen, en neigt er daarom steeds meer toe, om het recht tot echtscheiding schier onbegrensd te maken.

Biedt jHu onze Catechismus genoegzaam tegenweer tegen deze ongeloovige beschouwing van het huwelijk.? Bovenal, is de specifiek Gereformeerde opvatting van het recht tot echtscheiding hierin ook maar eenjgszins geformuleerd.''

Wat onze Catechismus over het 7e gebod zegt, raakt uitsluitend de ethische 2Ï]d& van het huwelijksleven. Met groote soberheid van woorden wordt alle zonde van ontucht, in en buiten het huwelijksleven, veroordeeld.

Maar over de Goddelijke instelling van het huwelijk en over al hetgeen daaruit voor de juridische opvatting van het huwelijk volgt, staat in onzen Heidelberger geen woord.

Of, om zeer nauwkeurig te zijn, er staat één woord in. Het huwelijk heet een „heilige staat" en dit heilig kan hier worden uitgelegd in de beteekenis van: door God ingesteld, door Hem verordineerd. Het kan, maar het behoeft het nog niet eens, want het zou in dit verband even goed ia ethischen zin kunnen v/orden opgevat, als een staat des levens, die vlekkeloos, rein van de zonde moet bewaard worden.

En op dit ééne woord van twijfelachtige beteekenis, zou heel de Gereformeerde beschouwing van het huwelijksleven moeten rusten .^

Nog sterker komt dit gebrek uit bij het recht tot echtscheiding. Onze Catechismus zegt daarvan in het geheel niets. Noch in vraag 108 noch in vraag 109 wordt daarover met één woord gesproken.

En toch bestaat ook hierover waarlijk geen gering verschil van meening, niet alleen tusschen ongeloovigen en geloovigen, maar even goed tusschen de geloovigen onderling.

De Roomsche Kerk, die in den grond geen recht tot echtscheiding erkent en daarom tegen elk huwelijk na echtscheiding zich verzet, gaat het verst en reikt daarin de hand aan het Tolstoïanisme, dat thans de edeler geesten als een nieuwe openbaring van het Christendom bekoort.

Het verst daartegenover staan de Doopsgezinden, die het huwelijk ontbonden reke-

nen, zoodra een der echtgenooten kerkelijke censuur is gesteld. onder

En de Gereformeerden hebben een middenweg bewandeld, waarbij het recht tot echtscheiding, door God zelf in zijn Woord geschonken, wordt gehandhaafd, maar beperkt tot gevallen van overspel, kwaadwillige verlating enz.

Ook hier heeft men dus zeer beslist met een Gereformeerde opvatting of wil men met een Gereformeerd beginsel te doen, maar met een beginsel, dat in geen kerkelijke Confessie door de Gereformeerde Kerken is uitgedrukt en ook in onze belijdenisschriften tevergeefs wordt gezocht.

Stelt men de belijdenisschriften dus als eenigen grondslag voer het onderwijs, dan zou een jurist aan onze Hoogeschool het volste recht hebben de Roomscheöf Doopsgezinde of Gereformeerde beginselen op dit punt voor te staan. De Confessie bindt hem in dit opzicht niet.

Nu werpe Dr. Bouwman ons niet tegen, dat in ons Huwelij ksformulier, in verschillende Synodale bepalingen en bij onze beste Gereformeerde practizijns deze Gereformeerde beginselen omtrent het huwelijk toch wel te vinden zijn.

Wij stemmen hem dit, ten decle althans, toe.

Maar voor de zaak, waarom het hier gaat, brengt ons dit geen stap verder.

Niet om onze liturgische formulieren of kerkelijke bepalingen of gereformeerde ethieken, maar om de belijdenisschriften der kerk gaat de strijd.

En daarin staat voor het huwelijksrecht niet één Gere.'brmeerd beginsel aangeduid.

Zoo heeft dan ons onderzoek volkomen bevestigd het resultaat, waartoe Dr. Bavinck in 1896 kwam. Ook toen was door Deputaten der Synode voorgesteld de uitdrukking „Gereformeerde beginselen" te schrappen en te vervangen door de „belijdenisschriften". In het rapport door Dr. Bavinck i) hierover uitgebracht, werd daarop dit geantwoord :

Vervolgens gaan deputaten uit van de onderstelling, dat alle Gereformeerde beginselen, niet alleen voor de theologie maar ook voor alle andere wetenschappen, voldoende in de formulieren van Eenigheid zijn uitgesproken en ontwikkeld. Zij vinden de uitdrukking „Gereformeerde beginselen" te algemeen, stellen haar weglating voor en willen er voor in plaats stellen: de formulieren van eenigheid. Maar zulk eene opvatting, alsof alle Gereformeerde beginselen voor alle wetenschap reeds in de formulieren zouden geformuleerd zijn, is met den aard eener belijdenis in strijd, miskent de catholiciteit der Gereformeerde beginselen voor heel het terrein der wetenschap en zou in de practijk de andere wetenschappen spoedig geheel van haar Gereformeerd karakter ontdoen.

Zoo is het metterdaad.

Niet alleen zou de band aan de belijdenisschriften zonder meer onvoldoende blijken, maar in de practifk zou het de andere wetenschappen spoedig geheel van haar Gereformeerd karakter ontdoen.

Men zal thans gevoelen, hoe volkomen gewettigd dit bezwaar is.

Waar onze Confessie slechts enkele Gereformeerde beginselen voor de andere wetenschappen aangeeft, zou band aan de Confessie alleen, aan de hoogleeraren tegenover al die gereformeerde beginselen, die in de Confessie niet staan uitgedrukt, vrij spel laten.

En de zuigkracht, die in elke dwaling schuilt voor ons menschelijk hart, zou al spoedig maken, dat onder Gereformeerde vlag werd binnengeloodst wat lijnrecht met de Gereformeerde beginselen strijdt.

Wanneer wij dus weigeren met den voorslag van Ds. Bouwman mee te gaan, dan geschiedt dit niet uit zekere vasthoudendheid aan een eenmaal gekozen formule, maar omdat zijn voorslag naar onze overtuiging den grondslag onzer Hoogeschool op gevaarlijke wijze verzwakken zou.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's

»Gereformeerde beginselen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's