GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VONDST.

XIV.

In April 1870, kort vóór de groote oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk uitbrak, begon Schliemann zijn taak.

Dat het geen gering werk was zal reeds aanstonds blijken, als ik u zeg, dat men er met tusschenpoozen, een 20 jaar piee bezig geweest is. Schlieman echter heeft niet al dien tijd in Azië doorgebracht.

Niet lang was men aan het delven geweest, of het bleek, dat de heuvel van Hissarlik zooal geen schatten, dan toch nog meer dan louter aarde en steen bevatte. Men stiet op oude zware muren, op stukken van een burgt of vesting. Alles bewees wel, dat hier, vele eeuwen geleden, een stad moest gestaan hebben. Ja 't scheen ook, dat de eene stad hier op de puinen van de andere gebouwd was geworden. Immers toen men dieper groef, ontdekte men weer andere bouwvallen, en zoo ging 't voort, tot eindelijk bleek, dat er vier lagen puin, oude muren en steenklompen waren, boven elkander liggend en uit verschillende tijden. Geheel ongewoon is dit bij bekende plaatsen uit de oudheid trouwens niet. Te Jerusalem b.v. kan men iets dergelijks opmerken.

Drie jaren lang had Schliemann met groote moeite en kosten het werk voortgezet. Zoowel hij als zijn vrouw leefden geheel voor hun niet gemakkelijke taak. Wel was thans onweersprekelijk gebleken, dat de heuvel van Hissarlik een oude stad of meer dan één bedekte, maar nog altijd niet, dat die stad het oude beroemde Troje was. Vele geleerden betwijfelden dit dan ook zelfs later nog.

In Mei 1873 had men zeer diep gegraven en — eindelijk zou zooveel moeite worden geloond.

Op zekeren morgen, toen Schliemann naar het werk ging zien, kwam een opzichter hem mededeelen, dat men een steenen poort had ontdekt. Schliemann haastte zich er heen. 't Was zoo. De poort was nog vrij goed in wezen gebleven. Maar nu konden er ook stadsmuren zijn. Alle man ging ter ontdekking aan 't werk, en zie, 't bleek al spoedig, dat enkele muren en voorts grondslagen van muren waren bewaard getleven. Nu werden achtereenvolgens ontdekt een aantal kamers, die eens tot verblijven vaii den koning hadden gediend; ook

die van de vrouwen. Een groóte oven werd gevonden, die naar Schlieman's meening, de zelfde moest zijn, welke zich volgens Homerus, midden in den burgt van Priamus bevond. Priamus was de Trojaansche vorst onder wien de oorlog uitbrak.

Met verbazing en begrijpelijke vreugd staarde Schliemann het al aan. Zeker, een gewoon be zoeker zou er niet veel bijzonders in gevonden hebben, maar voor hem, den grooten oudheidkenner, leefden die steenen. Zij spraken hem van lang vervlogen tijden, van beroering en oorlog, van de daden der ouden en laatst niet minst van de vervulling zijner liefste wenschen.

Wat echter Schliemann, zijn vrouw en zoovelen die 't zagen, bijzonder trol was, dat al wat men opgroef en blootlei, zwart zag als van dikken rook. De steenen waren veelal als verglaasd, blijkbaar door groote hitte. De vroegere houten wanden waren geheel uitgebrand j verkoolde overblijfselen lagen overal. Kortom, een schrikkelijke brand moest hier gewoed en de onderste stad geheel verwoest hebben. Nu twijfelde Schliemann ook niet meer, of hij had het oude. Troje gevonden, althans de koningsburgt, die aan 't eind van den oorlog, door de overwinnaars in 't vuur werd gezet.

Maar er zou nog meer komen.

Sinds de groote vondst gedaan was, waarvan we zooeven spraken, had Schliemann geen rust vóór hij nog meer wist. Verzeld van zijn vrouw hield hij toezicht over het werk. Vaak greep hij zelf naar spade of houweel en dolf ijverig mee, en zijn hart sprong op van vreugde als er weder een muur was ontgraven, een kamer blootgelegd.

„Als ik groot ben, ga ik Troje opgraven, "" had hij eens als kind tot zijn vader gezegd; thans bleek hoe hij woord hield. Op zekeren dag was Schliemann bezig een muur te ontgraven. Zijn vrouw was ook nu weder bij hem.

Plotseling schitterde iets uit een spleet van een ouden, dikken muur. Wat kon dat zijn ? Waren hier misschien schatten verborgen? Zou dan de droom zijner jeugd geheel worden vervuld ?

’t Kostte den ernstigen man met den zwaren baard, den man die reeds zooveel ondervonden had, toch groote moeite niet in een jubelkreet uit te barsten. Echter bedwong hij, schoon met moeite, zijn vreugd en nieuwsgierigheid. Hij wist maar al te goed, hoe alles kon mis lukken, als hij merken liet welke groote dingen hij verwachtte. Want al bekommerden zich in zijn omgeving maar heel weinigen om bouwvallen en puinhoopen, op schatten waren velen belust. Dat zou blijken.

AAN VRAGERS.

Als antwoord op de vraag van P. V. omtrent den zonnecirkel 'ka.n dienen, dat deze, anders dan de pas genoemde maancirkel, een tijd is van z8 jaar, na welke de dagen der week terugkeeren in dezelfde orde. Was het jaar juist 7 X 52 dagen lang, dan viel natuurlijk Nieuwjaar telkens op denzelfden dag. Maar een jaar heeft 7 X 52 dagen en nog i; samen 365. Ook komt er om de 4 jaar de schrikkeldag bij. Zoo ontstaat zekere ongercgeldheid, die zich beweegt binnen een tijd van 28 jaar.

De zonnecirkel is nuttig in de tijdrekening. Hoe dit in elkaar zit zullen we denkelijk spoedig nader kunnen uitleggen.

Onze lezer J. J. K. te D. H., vraagt:

In verschillende gemeenten bestaat de gewoonte, dat diakenen (collectanten) en gemeenteleden (ook al zijn zij elkander persoonlijk onbekend), wederzijds groeten wisselen, 'tzij door een knikken met het hoofd, of afnemen van hoed of pet. Is dit gebruik inderdaad groeten of vindt het zijn oorzaak ergens anders in; want het heeft vaak plaats, zelfs bij een tweeden of derden rondgang, tusschen dezelfde personen.

Dit gebruik laat zich gemakkelijk verklaren, uit een gevoel van achting en waardeeting jegens hem, die den dienst van inzamelaar verricht. Vaak komt het voor, dat iemand, die ergens een gave voor vraagt, ten antwoord krijgt: „Mag ik u dan dit geven: of: „Mag ik zoo vrij zijn? " enz. En dergelijke beleefdheid is het knikken of groeten, bij het werpen van de gave in het zakje, 't Is een ontschuldiging voor de moeite die men den inzamelaar aandoet, en tevens een blijk van waardeering zijner diensten. De gewoonte dagteekent echter uit ouden tijd. 't Valt niet te ontkennen, dat meer dan een gebruik, 't welk getuigt van de heuschheid in vormen bij vroegere geslachten, onder ons dreigt te loor te gaan.

CORRESPONDENTIE.

K. W. Ook van uw andere opmerking hopen we met dank gebruik te maken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 september 1902

De Heraut | 4 Pagina's