GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

STOKOUD EN ZESTIEN JAAS.

IN DE WILDERNIS.

XI.

Toen de nacht eindelijk aanbrak, gevoelde Lukas zich alles behalve rustig of veilig. Wel was het niet bijzonder koud, schoon de dampkring sterk afkoelde; maar alleen in een onbekende streek den nacht in de open lucht door te brengen, was toch ver van begeerlijk.

Wat moest hij echter doen ? In de duisternis was geen weg te zien, gesteld al dat die er was, en buitendien waarheen? Natuurlijk naar het strand, maar in welke richting lag dat? Hij had zoo gedwaald, dat hij volstrekt geen antwoord meer op die vraag kon geven. Ergens een onderkomen gaan zoeken, was ook inoeilijk. Want niet alleen waren de menschen hier schaarsch, maar die er woonden, hadden zich ook juist niet vriendelijk betoond.

Het beste docht hem ten slotte, te blijven waar hij was, en daar het morgenlicht af te wachten. Gelukkig kwam weldra de maan op, en wierp een helder schijnsel op het stille land, waarover geen windje ruischte. Lukas zocht een boomstronk en beproefde, met het hoofd daarop rustend, te slapen. Doch dat ging niet best.

Zijn gedachten dwaalden ver weg, heel yer, naar het vaderland, naar het ouderlijk huis, waar vader en moeder en zuster nu zeker bijeen waren, en weinig vermoedden, hoe het hun huisgenoot ging. En Lukas vroeg zich zelf af, of het goed geweest was, weer naar zee te gaan; maar tegelijk kwam bij hem de gedachte op aan moeders wensch hieromtrent, en ook aan zooveel meer, dat zij hem gezegd had. Nog altijd was zijn Bijbel ongeopend gebleven, nog had hij geen lust gevoeld om te bidden, nog altijd meer behagen gevonden in het dienen der wereld, dan in de verheerlijking van God.

Dit alles stond hem weer voor den geest, even plotseling als vroeger in den storm hem zoo vele gedachten door de ziel gegaan waren. En even als toen, overviel, hem ook nu een groote angst, die hem dreef tot bidden, bidden om uitredding en hulp, bidden, zoo als hij het nog maar eens in zijn leven had gedaan. En toch, hoe vurig hij ook bad, toch is het te betwijfelen of het gebed geheel was wat het zijn moest, een bidden in het geloof d. i. met vertrouwen.

Na een zeer onrustigen nacht, was Lukas recht verblijd en dankbaar, toen hij den morgen zag aanlichten. Hij stond op en vergat ditmaal niet, den Heere te danken. Toen overlegde hij wat te doen.

Honger en dorst beiden begonnen hem te plagen. Bovendien kon hij hier toch niet blijven. Hij moest het schip opzoeken. Maar welken kant uit lag dat? Hij klom in een boom, wat hem, die gewoon was in de mast te klimmen, niet moeilijk viel. Weldra zat hij in den top; maar hoe hij ook tuurde, nergens was van de zee iets te ontdekken; overal boomen en heuvels, tot in het eindeloos verschiet.

Mismoedig daalde hij af, en ging op goed geluk aan 't loopen, allereerst om te zien wat te eten en te drinken te krijgen. Na een poos kwam hij aan een poel of plas, door zware boomen omgeven. Hier kon hij, al smaakte het water juist niet lekker, toch zijn dorst lesschen.

Eenigszins verkwikt ging hij voort; kon hij nu ook maar wat te eten vinden! Hij doorzocht zijn zakken, maar er was geen kruimpje meer in, wel nog eenig geld. Maar wat baatte dit, zelfs al vond hij een herberg. Want zijn Engelsch geld zou, meende hij althans, hier toch geweigerd worden.

Zoo ging hij door het woud, uren lang, zonder iets bijzonders te zien. Slechts enkele vogels bespeurde hij, die door zijn tred verschrikt, wegvlogen. Dit echter bemerkte hij, dat er zoo iets was als een pad, 'twelk hij telkens kon terugvinden. Er moesten hier dus menschen zijn, maar welke?

Eerst tegen den middag, toen hij van uitputting dreigde neer te vallen, kreeg hij op die vraag het antwoord, ,

Hij had voor zich een heuvel, en te moe om dien te bestijgen, besloot hij — al gingdit^niet makkelijk — er om heen te loopen. Nauwelijks echter was hij om een uitstekenden, met ruigte begroeiden hoek gekomen, toen hij eensklaps voor zich een klein, houten huis zag, met een hoogeh schoorsteen.

Hoeveel heuvelen en hoeveel mooiere ook, onze Lukas al op zijn tochten en in Engeland had gezien, nog nooit was hij bij het gezicht eener woning voor menschen, zoo blij geweest als nu. Dat daar ook vijanden van hem, of althans van zijn volk, konden wonen, kwam zelfs niet eens bij hem op. Hij uitte een kreet van vreugd en liep, zijn laatste krachten inspannend, zoo gauw hij kon op het huis toe.

Het gebouwtje zag er heel eenvoudig uit, ongeveer als de herberg, waar Lukas geweest was; alleen leek het minder op een kasteel, wijl niet alles zoo was afgesloten. Voor het huis lag een aardig tuintje met rozen en een paar vruchtboomen. Lukas liep op de deur toe, en bemerkte, dat die op een kier stond. Zou hier ook weer een herberg zijn? De schrik sloeg hem om 't hart, bij de gedachte aan gisteren. Voorzichtigheidshalve besloot hij aan te klop pen. Doch er was geen gehoor. Hij klopte weder en nog eens, alles bleef stil.

Zou hij 't wagen maar binnen te gaan? De deur was toch niet gesloten. Hij waagde het, haar open te duwen, en op 'tzelfde oogenblik waggelden hem wel een dozijn ganzen al snaterend tegemoet, denkelijk in de hoop wat te eten te krijgen.

„Ik heb zelf niets beesten, " zei Lukas, die de welgevoede dieren eens aankeek, en toen het huis maar binnenging. Hij stond nu in een vertrek, dat blijkbaar voor keuken diende. Rechts hingen en stonden bezijden den schoorsteen schalen, potten en pannen. Links waren hokken getimmerd, waaruit blijkbaar de ganzen waren gekomen en waarin nu nog enkele kipr pen op eieren zaten. Ook stond er een groote ton met water, en lagen op en onder de tafel allerlei gereedschappen.

Lukas keek het alles eens aan en verbaasde zich, dat hij geen menschen zag. Doch al rondziende, viel zijn oog op een hoorn, die aan den wand hing. Nu herinnerde hij zich eensklaps van de matrozen gehoord te hebben, dat men op de boerenhoeven van Amerika overal zulk een hoorn heeft. Deze dient om de huisgenooten, als ze in het veld verspreid zijn, bijeen te roepen, en ook geven bezoekers er bericht mede van hun aankomst, als ze niet zoo spoedig iemand vinden.

In de hoop dat het goed zou uitloopen, zette Lukas den hoorn aan de lippen, en blies uit het open raam met volle kracht. Het pluimgedierte scheen weer te begrijpen dat die loep stem hen betrof. Althans met groot gekakel en gesnater liepen kippen, eenden en ganzen op het huis toe. Doch Lukas wierp snel de deur dicht, en toeterde voort, boven al het geschreeuw uit, zoodat het een leven was, als moest heel de buurt opgepord worden.

Opeens hoorde Lukas iets achter zich. Een deur ging open en binnentrad een man, die een spa in de eene en een bos planten in de andere hand droeg, 't Was iemand van hooge gestalte, met een zwaren baard, donkerkleurig als zijn haar. Zijn gezicht en zijn handen waren bruin getint, en het zweet gutste van zijn gezicht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's