GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN LEVENSGESCHIEDENIS.

EEN TREURIG EINDE.

XIII.

(Slot).

Eenige jaren gingen voorbij. Kapitein Pouwels was niet alleen weer werkzaam als vroeger, maar ook had hij trouw zijn belofte gehouden en den sterken drank, die „woelachtig is" gelijk de Schrift zegt, verre van zich gedaan.

Zoo nu zijn er wel meer, vooral in onzen tijd, en dat is zeer te prijzen. Maar verkeerd is het, gelijk soms zulke menschen doen, te meenen dat zij, van de zonde der dronkenschap verlost, nu ook zoo ongeveer alle kwaad overwonnen hebben. Dat leert ons des Heeren Woord niet, en gelukkig was het dan ook bij kapitein Pouwels niet bij die eene verandering gebleven. Of liever, er was een nog veel grootere aan vooraf gegaan, gelijk we gezien hebben. Hij was door Gods genade vernieuwd ter bekeering tot zaligheid, en van zelf haatte hij nu allen overdaad en ook zulk vermaak als het kaartspel. Hij kende thans wat beters.

Dat kon ook van zijn vronw Brechtje gezegd worden. De goedertieren leidingen des Heeren, hadden ook op haar, gelijk op haar man, een diepen indruk gemaakt. Zij gevoelde hoe volkomen onwaardig zij was, al de barmhartigheid haar bewezen, en dit dreef haar uit, om haar hart Hem te geven, die mild is, ook in het schuld vergeven, gelijk we met den psalmdichter zingen.

Zoo werd dan het huis van den kapitein e«n woning waar de Heere gevreesd werd. Dat bleef zoo, ook toen de oude moeder in vrede was ontslapen, nadat zij nog twee kleinkinderen had mogen zien. Haar woorden, haar gebed waren niet ijdel geweest.

Op zekeren dag, toen Pouwels met zijn vrouw door een straat liep, kwam hij voorbij een boekhandel. Hij bleef even staan om de platen te bezien.

Eensklaps viel zijn oog op de afbeelding van een man, die in kleur en trekken den neger vertoonde, maar het gewaad droeg van een predikant uit dien tijd.

„Zie eens, " sprak hij tot Brechtje, „wat staat dat vreemd. Maar ik geloof....

„Wel, " zei Brechtje, „zie je dan niet wie het is. 't Is die zwarte dominee, dien we eens in Den Haag gehoord hebben, en die een preek hield, die je niet kon vergeten."

„Je hebt waarlijk gelijk, " was 't antwoord, „hoe kon ik dat ook niet aanstonds zien! Ik moet dat afbeeldsel hebben."

Kort beraden stapte hij den winkel binnen en kocht de plaat. Onderaan stond, wat hij eerst niet had kunnen zien: Jacob Elisa Kapi-

tein, bedienaar des Goddelijken Woords tot Delmina in Guinee.

„Die jonge man is mij tot groote zegen ge weest, " zei Pouwels: „Ik zal zijn beeltenis in een lijst zetten, en in mijn kajuit ophangen. Dan heb ik een herinnering, die mij goed doet."

En zoo geschiedde.

Vijf jaar later wierp in den zomer het groote HoUandsche koopvaardijschip de „Maasstroom, " het anker op de kust van Guinea, en wel voor hetzelfde Delmina, dat we zooeven hebben hooren noemen.

Deze plaats, een stad met kasteel op de Goudkust, werd vóór ruim 400 jaar gesticht door de Portugeezen, en beet voluit St.George d'Elmina. Onze West Indische Compagnie veroverde haar in 1637. Nu een goede 30 jaar geleden, is de bezitting met nog andere op de kust, door ons aan de Engelschen afgestaan.

De bevelhebber van de „Maasstroom" was geen ander dan onze kapitein Pouwels. Door zijn ijver en trouw was hij zoozeer in de gunst en achting zijner reeders gestegen, dat ze hem het bevel toevertrouwden over een groot vaartuig, dat handel zou drijven op Afrika. Zijn nieuwe post bracht aan Pouwels heel wat meer op dan de vorige, maar vereischte ook veel meer, daar hij tegelijk schipper en koopman zijn moest. Deed echter zoo iemand goede zaken, dan kreeg hij ook nog wel boven zijn loon een deel in de winst.

Toen Pouwels de reis aanvaardde, had Brechtje tot hem gezegd:

„Nu je toch, zoo we hopen, te Delmina komt, moet je ook dien dominee Kapitein eens gaan spreken."

En haar man had lachend geantwoord:

„Welja, dan komt de eene kapitein bij den anderen. Wees maar niet bezorgd, dat ik 't vergeten zal zoo min als zijn preek, 'k Zal, als ik hem zien mag, hem even vertellen hoeveel goeds mij zijn woord heeft gedaan."

Te Delmina aangekomen, bracht onze kapitein allereerst een bezoek aan den bevelhebber van het fort, die vaak tot de beste klanten der schippers behoorde en nu ook weer van allerlei gebruiken kon. Aan een maaltijd waarbij hij de gast van dien bevelhebber was, maakte Pouwels kennis met een Hollandschen koop man, die al eenige jaren op de kust had gewoond, er rijk was geworden en nu weldra dacht terug te keeren naar het vaderland. Want aan de kust van Guinea bleef niemand, tenzij dan de inboorlingen, langer dan noodig was. 't Is daar namelijk door de hitte en andere oorzaken, voor Europeanen zeer ongezond.

Toen nu deze koopman eens voor zaken den kapitein kwam spreken, en even in de kajuit gezeten had, riep hij plotseling, voor zich uit ziende:

„Wat hebt u daar? Hoe komt die plaat hier? " „'t Is het beeld van een man, naar wien ik n juist vragen wou, " was het antwoord. „Kent u hier ook een neger als predikant, Jacob Kapitein? "

„Nog even heb ik hem gekend, " hernam de koopman, „hij lijkt goed op de plaat. Maar als u hem zien wilt, dat gaat niet: hij is weg."

„Weg, waar heen? "

„Dat weet niemand. Hij heeft hier een poos gewoond en zou de gemeente dienen, daar de dominee verplaatst werd. Maar eer 't zoo ver kwam, zocht Kapitein zijn oude stamgenooten •weer op. Hij schijnt zijn familie terug te hebben gevonden. Hij begon te drinken, liep weldra in havelooze kleeren, en als de dominee of anderen hem vermaanden, lachte hij hen uit. Ten slotte schijnt er van het Christendom niets bij hem te zijn overgebleven. Hij begon weer geheel op de ruwe, half-dierlijke wijs der negers te leven, en verdween eindelijk uit de stad. Hij werd ten volle een heiden. We hebben later nooit meer van hem gehoord."

De tranen kwamen Pouwels in de oogen. Zwijgend stond hij op, nam het portret van den wand en borg het weg. Daarna deed hij met den koopman de zaken af.

Doch toen hij een jaar later weer bij Brechtje was, en haar nog met ontroering mededeelde, waartoe de zwarte dofiainee gekomen was, zeide hij ten slotte:

„Wel mag men van hem zeggen; Hij heeft van het geloof schipbreuk geleden en de tegenwoordige wereld lief gekregen. Zoo kon het ook mij zijn gegaan. Moge de Heere ons bewaren, en moge Hij hem genadig zijn, die eens zulke goede woorden sprak, dat ze niet tegei» hem zelf getuigen."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's