GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

I.

DE BROEDERS.

Ruim twee eeuwen geleden stond er, wie weet hoe lang reeds, niet ver van de stad Utrecht een huis, dat de „Uytkijk" heette, een naam dien het wel verdiende, daar het aan de vier zijden een wijd uitzicht over weilanden had.

De juiste plek noemen waar het lag, zou ik niet kunnen. Want de „Uytkyk" is al lang verdwenen, en op de plekaats waar hij stond en daar om heen, vindt men thans de straten der nieuwe stad. Maar toen had men nog niet dan het oude Utrecht met poorten en grendelen, tusschen de bolwerken besloten.

In dien tijd werd het huis bewoond door iemand die Gijs Schraver heette, en „koopman in verekens" was. Misschien was hij wel zoo afgezonderd gaan wonen, om dat vak te knnnen uitoefenen, zonder den buren lastig te zijn. Gijs Schraver was destijds een man van over de zestig, en in de buurt bekend als „op den penning." Dat dit laatste waar was, zullen we zien als ik u verteld heb wat van Gijs mij bekend is. Dat is niet veel, doch dit schaadt ons niet, wijl we niet over hem maar over andere personen vooral wat zullen hocjren. Doch ik vrees dat zijn geldgierigheid hem geschaad heeft, en wel zoo, dat de schade nooit weer was in te halen.

’t Was een mooje warme zomer geweest. Doch tegen zijn gewoonte was Gijs weinig uit gegaan. Dat kwam doordat hij, die altijd een krachtig man was geweest, zich „wat qualyck" voelde, zoödat de meid — hij had geen vrouw of kinderen — al eens gezegd had, dat de baas den dokter moest laten komen. Maar de baas had daar geen zinnigheid in, ten eerste wijl de dokter betaald moest worden, en ten tweede, omdat hij niet voor ziek wou doorgaan.

Toch was hij dit laatste wezenlijk. En zoo moest wel eindelijk de dokter komen. Deze nu zei, dat Schravers vooreerst aan geen uitgaan kon denken, en zich ook met den handel zoo min mogelijk moest bemoeien — twee dingen die onzen man al heel weinig vleiden. Doch er was niet aan te doen, en zoo zond hij dan een boodschap aan zijn broer Steven, die in de stad woonde, om eens bij hem te komen.

Steven was niet weinig verbaasd, toen de meid met de uitnoodiging kwam. Al jaren lang leefden de twee broeders met elkaar in onmin, en zag, men elkaar niet dan in 't vooibijloopen.

De oorzaak daarvan was bij beiden waarschijnlijk gelegen in hun liefdeloosheid, zoodat de een dacht den ander best te kunnen missen, of misschien wel vreesde dat men hem noodig zou hebben. Want Steven was, helaas, al even geldgierig als zijn broer, en daarbij afgunstig, dat het Gijs in de wereld beter ging dan hem, die daarbij voor vrouw en twee jongens had te zorgen. Elk leefde voor zich en de beide knapen wisten nauwelijks hoe hun oom er uitzag.

Heel goed begreep Steven dan ook, dat zijn broer hem niet uit liefde, maar uit nood roepen liet, en dit bleek nu ook zoo te wezen. Broer Gijs, die er heel slecht uitzag, deelde aan Steven mee, wat de dokter gezegd had, en zei toen:

„Nu heb ik geen mensch om met de kooplui te handelen. Jij hebt verstand van varkens en van de markt. Als je dat nu woudt doen, zou ik je alle weken vier gulden geven, 't Kost je natuurlijk maar een uur of wat daags."

„Hoor eens Gijs, " zei Steven, „je mag we! bedenken, dat ik geen schatten verdien, zoo alü jij aan je varkens. Verf en lak brengen mij zooveel niet op."

„Je vergeet dat je ook geen risico hebt, " was 't antwoord, „zoo als ik mat mijn beesten. Dat weet je zelf wel uit den tijd toen je in varkens deedt. Ik zeg maar met den boer:

Groot het zwijn. Winst maar klein.

„Heel mooi, broer, maar ik kan daar niet van eten. Je moet er minstens zes vin maken.

Gijs keek niet vriendelijk. Hij dacht even na. Als Steven eens „neen" zei, ging het toch niet. Hij zei dus:

„Laten we het verschil deelen, vijf dan."

„Goed. Morgen kom ik."

Zoo dreef dan nu voortaan de eene broeder handel voor den anderen, helaas niet uit liefde, maar uit winzucht of om eigen voordeel. Vijf gulden in de week was destijds vrij wat meer dan nu, en Steven wist heel goed dat bij, terwijl zijn vrouw en zijn jongens best den verfwinkel konden waarnemen, aan zijn broer een goed duitje verdiende.-Gijs op zijn beurt dacht: beter dat ik mijn broer in' de zaken haal dan een vreemde. Want hij zal denken: komt Gijs te sterven, dan erf ik toch alles; ik zal dus goed op de zaken passen. Beet hebben kan hij mij niet, want ik houd boek en zie alles na.

Kwamen er echter menschen die zich verwonderden dat de twee broeders, die al jaren elkaar hadden ontweken, nu op eens weer vrienden waren geworden, dan zei Gijs: „Ja, ik dacht, 't is toch beter niet zoo onverschillig en liefdeloos te schijnen. Dat past ons Christenen niet." Steven op zijn beurt verklaarde, als iemand hem inlichting vroeg: „Wel, ik .mag mijn broer die alleen is, toch niet nu hij niet voort kas, onverzorgd laten. Ik weet mijn plicht ook wel."

Maar de ware redenen kenden de twee broers alleen.

Tegen den winter werd de zieke erger. De dokter die eerst, toem 't iets beterde, vas weggezonden, moest, nu de Haarlemmerolie niet meer hielp, weer terugkomen, en vond onzen Schraver veel verminderd. Hij zeide hem dat ook ronduit, doch de zieke wilde niet gelooven, dat het zoo ernstig met hem stond. Hij zou met het voorjaar wel weer opknappen. De dokter zei toen alleen:

„Als u dat beleeft, is 't wel mogelijk." Veertien dagen later kon Gijs niet meer opstaan, en was zoo zwak, dat hij zelfs zijn boek niet meer kon bijhouden. Zijn broer moest bij hem komen en opschrijven wat hij voorzei: Doch na eenige dagen ging ook dit niet meer, en Steven kon niet nalaten te zeggen:

„Gijs, het ziet er niet goed uit. Ik zou nu niet meer aan de varkens denken, dat komt wel terecht. Je tijd kon er wel eens wezen en daarom "

„Och wat, " sprak de zieke knorrig. „Wil je me soms weg hebben. Ik leef wel weer op. Denk er om, morgen moeten er drie varkens naar Jansen in Lopik."

Steven schudde het hoofd. Hij was zelf geen man die leefde in de vreeze Gods. Maar toch voelde hij, dat het niet goed zou wezen, als zijn broer zoo de eeuwigheid in ging, aan niets denkend dan aan geld verdienen.

„Ik zal eens vragen of de dominee bij Gijs komen wil, ", sprak hij 'savonds tot zijn vrouw.

„Die weet beter te spreken dan ik."

En reeds den volgenden dag hield hij woord.

CORRESPONDENTIE.

J. S. Pzn. te O. W. S. Uw schrijven ontvangen.

HOOGINBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juli 1905

De Heraut | 4 Pagina's