GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De rede, door Prof. I. J. de Bussy bij de overdracht van het Rectoraat aan de Stedelijke Universiteit uitgesproken, verdient niet alleen om haar schoonen vormen, baar geestige opmerkingen, maar ook om haar inhoud de aandacht.

Prof. De Bussy schildert den koopman uit een zedekundig oogpunt, en ons volk, dat door den koophandel rijk werd, heefc er zeker belang bij, dat de invloed van den koopmansstand op het karakter geteekend en gewogen wordt.

Het slot van deze oratie, waariii Prof. De Bussy wijst op den omkeer, die in de beoordeeling van den koopmansstand plaats vond, nemen we daarom hier over:

Gezien in het licht der geschiedenis van de zedelijke begrippen onzer beschavingswereld, is onze zedelijke schatting van den koopman van den nieuweren tijd. Tot vóór enkele eeuwen werd zijn bedrijf als onzedelijk veroordeeld, óf omdat het den mensch een hem onwaardig levensdoel stelt, öf omdat het hem onvermijdelijk voert tot overtreding van de voorschriften der zedeleer, öf omdat het op zijn karakter een verderfelijken invloed oefent. Deze bedenkingen vloeien evenwel ? oo in elkaar, dat men te vergeefs beproeven zou ze afzonderlijk te bespreken.

Bij de Grieken der oudheid was de koopman weinig in eere, indien wij althans mogen afg-.an op hetgeen door de meest bekende wijsgeeren wordt gezegd. Voor Plato is de handel een noodzakelijk kwaad. Noodzakelijk, omdat een staat, wier bevolking juisi voortbrengt wat zij behoeft, bij eenige beschaving niet mogelijk is; een kwaad omdat het handeldrijven voor de ziel een bedenkelijke zaak is. Want de menschen kunnen zich niet bepalen tot de middelmaat in het geld verdienen; de winzucht kan niet in evenwicht blijven met zieleadel: plaats ze beide op een weegschaal en een van beiden zal doorslaan. Zoo zal de koopman een geldman worden, bij wien ware beschaving en zucht naar eer minder wegen dan geldbezit; hij zal eerlijk zijn uit vrees voor verlies, maar niet te vertrouwen zijn als hij zonder ontdekking oneerlijke winst maken kan. In den staat, dien Mate's verbeelding ontwerpt, mogen onder de 5040 uitgelezenen geen kooplieden zijn; hun aantal moet beperkt blijven en hun winst bij de wet worden vastgesteld. Daarom zal dan ook voor dien staat die ligging de beste zijn, die nipt tot handeldrijven uitlokt; want veel handel maakt de geheele bevolking onbetrouwbaar en wuft. De kooplieden, die van buiten komen om handel te drijven, moeten buiten de stad worden gehuisvest, opdat zij geen nieuwigheden invoeren.

Nu zijn de beschouwingen en opvattingen van Plato niet gegrepen uit het zedelijk bewustzijn van het Griekscbe volk, en het laat zich op goede gronden betwisten, dat zij daarop veel invloed gehad hebben. Maar ook Aristoteles, wiens levensbeschouwing nader staat aan het Grieksche volksbewustzijn, ziet met geringachting op den koopman neer en beschouwt den handel als een bedrijf de& welopgevoeden Griek onwaardig. Zijn bewijsvoering is vaak herhaald: het geld is geen goed in zich zelf; het is slechts een middel om een goed te verwerven; wie zijn levensdoel stelt in het behalen van winst, zoekt dus niet het doel, waarvoor de mensch leeft; want de mensch leeft om te streven naar wat voor hem een goed is. Geld be staat niet om bezeten maar om uitgegeven te worden, en zoo kan een bedrijf, dat zich het verwerven van geld ten doel stelt, niet edel zijn.

In den Keizertijd, toen Rome het middelpunt was van het wereldverkeer en de markt van alle landen, van de kusten van de Oostzee tot Indië, toen eenheid van munt, maat en gewicht, en niet het minst van recht, den handel niet alleen bevorderde maar ook regelde, is met de macht van den koopman zijn aanzien gestegen, maar aan deze hoogere waardeering ging weldra evenwijdig de onvoorwaarlijke veroordeeling door het veldwinnend christendom. Hoe vaak is niet reeds aangehaald het woord van den kerkvader, die om den adel van zijn karakter niet minder beroemd was dan om zijn welsprekendheid: J)de koopman kan Godeniet of nauwlijks behagen ; daarom zal geen christen koopman zijn, of indien hij het wezen wil, zal hij uit Gods kerk worden uitgeworpen" ; en evenals hij, hebben de meest bekende kerkvaders den handel als een onchristelijk bedrijf gebrandmerkt. Niet door alle christenen van dien tijd zal zoo streng geoordeeld zijn, maar die schatting was toch gedurende eeuwen in de christelijke wereld de overheerschende; zonder voorbehoud hebben de middeleeuwen het hiBdeldrijven nooit als zedelijk geoorloofd beschouwd. Ik acht het overbodig u dit aan te toonen, want over dit onderwerp zijn wij in de laatste jaren meermalen ingelicht, maar de woorden, waarmede Fruin het ideaal van den koopman, 't welk men zich in die dagen vormde, en dat, 't welk wij ons vormen, nevens elkaar stelt, zijn zoo treffend teekenachtig, dat ik niet nalaten kan ze' u in herinnering te brengen: «Aan beide gemeen »zijn natuurlijk eerlijkheid en goede trouw, maar »dat is ook nagenoeg het eenige waarin zij overseenkomen. In onze schatting is die koopman de «voortreffelijkste, die met tijden en omstandigheden «zijn voordeel weet te doen, die koopt tegen de «laagste prijzen en tegen de hoogste weer verkoopt, «die zijn kapitaal het vaakst omzet, en eindigt «met het meeste voordeel te behalen. Mair de «middeneeuwsche zedeleer veroordeelde zoo iemand «als een boosdoener en roover, die zijn winst deed «met het verlies van anderen, die zich verrijkte «door zijn naaste te verarmen: kortom als een die «leefde en verdiende te sterven zooals de rijke man «in de gelijkenis”.

Een bedachtzame wetenschap zal er geen vrede mee hebben deze schatting van het koopmansbedrijf uit een enkele oorzaak te verklaren. Een zedelijke schatting is gewoonlijk de vrucht van een samenwerking van oorzaken, die van andersoortigen aard zijn. Dat het oordeel over den koopman van de middeleeuwen steunde op enkele voorschriften van het Nieuwe Testament, en over t geheel in overeenstemming was met de levensopvatting, die door het Evangelie in de wereld gebracht is, zal wel evenzeer waar zijn, als dat zij gesteund en bevorderd werd door de oeconomische inzichten over den eigendom, de productie, de beteekenis van het geld, de rente, welke inzichten voor een goed deel het gevolg waren van de oeconomische werkelijkheid, de toenmalige inrichting der maatschappij. Van deje dingen kan de staathu'shoudkundige u beter verhalen dan ik-, maar ik mag in uw herinnering te brengen, dat door de kruistochten en door de opkomst der steden in het maatschappelijk samenstel een nieuw beginsel van ontwikkeling-begon te werken, dat door velerhande gebeurtenissen versterkt, na eenige eeuwen van worsteling met het oude, de heerschappij veroverde, ten gevolge waarvan de oeconomische en politieke inzichten op gansch nieuwe banen werden geleid Tot dit laatste droeg de wereldbeschouwing van de Hervorming, die de oogen opende voor het natuurlijke en noodwendige van alle maatschappe-Igk gebeuren en handelen, niet weinig bij. I)

Met deze uiteenzetting was het mij voornamelijk te doen om u tot het inzicht te brengen van de waarheid, die zich er uit Iaat afleiden, namelijk dat de omkeer in de zedelijke schatting van den koopman niet alleen toe te schrijven is aan een verandering in den maatstat, die aangelegd werd, maar ook aan de verandering in het karakter van den koopman zelf. Men heeft in de middeleeuwen anders over den koopman geoordeeld dan wij, jnede omdat de koopman van dien tijd een ander karakter had dan de koopman in onze dagen; want de aard van den handel toen was anders dan die m den handel thans, nu toestanden en inzichten, wetten en zeden geheel anders zijn. Gij kunt het veilig in twijfel trekken, of naar onze schatting de koopman uit het hart der middeleeuwen veel eerbiedwaardigs had.

Alle soorten van koopmanschap van onzen tijd worden ook door ons niet over één kam ges-horen; en als gij een ongunstig oordeel over den handel verneemt, zij het u geraden te onderzoeken van welken aard de handel is, die veroordeeld wordt.

Ten slotte geeft Prof. De Bussy zijn eigen oordeel:

De vraag, of het koopmansbedrijf een ongeoorloofd bedrijf is, komt mij voor niet ontvankelijk te zijn. Het samenstel onzer maatschappij geeft het antwoord. De handel is noodwendig. 2ijn beteekenis voor onze samenleving is mij nooit aanschouwelijker gemaakt dan door de voorstelling, die haar vergelijkt met een horizontalen heirweg, over bergen en afgronden aangelegd. Wie kan de schade berekenen, die de welvaart en met haar de beschaving lijden zou, indien de kooplieden hun bedrijf staakten?

Intusschen, nog in onze dagen worden stemmen gehoord, die over alle koopmanschap, van welken aard zij zijn moge, het vonnis strijken. Niet alleen stelt een veelbesproken en veelsprekende staatkundige partij als einddoel van haar streven, en ziet zij als onafwendbare toekomst een ideale maatschappij, waarin geen handel meer zijn zal, en dus ook niet de ongerechtigheid, die hem aankleeft; maar ook wordt het koopmansbedrijf gewogen en te licht bevonden op de weegschaal der christelijke moraal. Kan een koopman, die zijn beroep naar den eisch vervult, een goed christen zijn ? — op die vraag wordt een ontkennend antwoord gegeven.

Inderdaad, indien men uitsluitend iet op de zedelijke voorschriften, die door het oorspronkelijk christendom op den voorgrond zijn gesteld, kan men den handel geen christelijk bedrijf noemen. Dat de opvatting, waaruit die schatting van den handel voortvloeide, eeuwen lang over ons werelddeel heeft geheerscht, betreur ik niet; daaraan danken wij geestelijke schatten, die anders zeker niet het eigendom onzer beschaving zouden zijn; wij zouden niet kennen de voorstellingen van de waarde van den enkelen mensch, van de barmhartigheid jegens den zwakke en den verdoolde, van de liefde die bergen verzet, van de teederheid des gewetens, van het lijden om der gerechtigheid wille; de wereld zou niet gewonnen zijn voor de levensopvatting, die haar beste uitdrukking vindt in het woord van Plato: het is beter onrecht te lijden dan onrecht te doen. Deze levensbeschouwing heeft in den koopman geen gestalte gekregen, en wordt niet door den handel gevoed. Maar dat in haar de levensbeschouwing van het christendom volledig wordt uitgedrukt, of dat door haar alleenheerschappij karakters gevormd worden, die beantwoorden aan wat ons als de volle ontplooiing van 's menschen veelzijdige natuur voor den geest staat, weiger ik te onderschrijven. Die levensbeschouwing is eenzijdig, en indien het christendom nevens haar geen andere voorstellingen had gebracht en gekweekt , dan zou zij reeds lang verwerkelijkt zijn tot een levensopvatting, die zich van de Boeddhistische niet meer onderscheiden liet. Als wij ons een toonbeeld maken van het menschelijk karakter, dan nemen wij daarin ook eigenschappen op, die, goddank, niet alleen bij den koopman te vinden zijn, maar toch vooral door zijn bedrijf worden bevorderd.

De volledig zedelijke invloed van een beroep is moeilijk te bepalen. Wij letten gewoonlijk meer op de eigenschappen, die het onderdrukt en tegenwerkt ; en zoowel de eerste als de tweede zijn goede en slechte. Bovendien zijn er weinig beroepen, die niet eenzijdig op het karakter werken. Indien wij van een beroep een type maken, is dat een teeken, dat wij het een eenzijdige werking toeschrijven; en in elk type zal tenminste evenveel zijn, dat ons afstoot als dat ons aantrekt. Wordt ons welgevallen opgewekt door het type van den boer, of van der schoolmeester, of van den advocaat?

Na zijn er beroepen, die wat den invloed op het karakter aangaat, onschuldiger zijn dan dat van den koopman, maar daarmee is waarlijk niet gezegd, dat er meer karaktervormende invloed van uitgaat. Zouden wij wenschen dat alle beroepen zoo onschuldig waren als b.v. dat van een professor ? De maatschappij zou er uit een zedelijk oogpunt slecht bij varen.

Welke gevaren ook op den weg van den koopman liggen, geen enkel beroep overtreft het zijne in de ontwikkeling van de eigenschappen, die wij bij voorkeur aan hel mannelijk karakter plegen toe te kennen: zelfbeheersching, wilskracht, vastberadenheid. — Gunstbejag, grootspraak, oogcndienst, gemaaktheid, kleinzieligheid, de koopman leert ze ons alleen kennen door tegenstelling.

Misschien is het portret van den koopman hier wel wat geflatteerd. Het ware goed geweest, wanneer van christelijk standpunt uit ook ge-

1) Over de juistheid van het pleidooi door Prof. Diepenhorst van de Vrije Universiteit gehouden, dat te dien aanzien onder de Hervormers aan Calvijn den voorrang moet worden toegekend, kan ik niet oordeelen; maar het valt ons niet moeielijk z^jn gevoelen aan te nemen, omdat het door de geschiedenis van onzen handel bevestigd wordt; in ons vaderland hebben de Calvinisten ruimschoots getoond, dat zij evenmin redelijken afkeer van den handel badden, als puriteinsch in den handel waren. wezen ware op de eigenaardige gevaren, die de koopmansstand meebrengt.

Maar in de hoofdzaak zijn wij het van harte met Prof. De Bussy eens. Geen stand of beroep is op zich zelf oneerlijk. En het is niet het minst aan de Calvinistische Reformatie te danken, dat deze waarheid weer is ingezien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's