GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op hem.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op hem.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is hij verbrijzeld: de straffe, die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zijne striemen is ons genezing geworden. Jesaja 53 : 5

Voor het geloof gaat weer gunstiger stroom, waait weer beter wind, daagt weer blijdermorgen. Niet doordien de wereld op het Kruis haar eeuwigen dank drukt. Dat kan ze niet, en zal ze nooit, en waar ze het deed, deed ze het als Judas. Neen, maar juist omdat ze het masker afneemt van haar gelaat, en steeds openlijker aan het Kruis van Messias alle hoogere waarde betwist.

Heerlijk, kerngezond en machtig stond het Christendom, zoolang het vervolgd werd. Toen een ieder het begon te eeren, slonk het in kracht, en nooit heeft het meer zijn hemelschen glans ingeboet, dan toen de Koninkrijken der aarde het met hunaardschen luister omstraalden.

Nog leven de ouden van dagen, die de tijden gekend hebben, toen aan geen openlijken aanval op het Christendom nog gedacht werd. Toen men \ an Strauss en de Tübingsche school hoorde, schrok niet alleen het vrome volk, maar heel Nederland op. Maar in dien schrik school geen kracht tot verzet. Men pruttelde, men spartelde tegen, maar om slag op slag terrein te verliezen. Een verweer waarbij men al terugtrok. Eerst liet men toen het Oude Testament los. Wat zou men voor Gideon en Elia den strijd aanbinden; ongeschonden bleef ons immers het Evangelie. Tot men ook dat schenden liet, om weer achteruit te keeren onder het roepen van: „Ons is het noch om Markus noch om Johannes te doen, wij strijden alleen voor den Christus. Tot men ook Hem, den Heilige, liet aanranden. Om wat hij sprak. Immers, dat wisten we niet zeker. Om wat hij deed. Immers, aan zijn wonderen rees twijfel. Om wat hij doorworstelde. Immers, zijn opstanding werd vergeestelijkt. En toen, om wat hij was. Niet langer Gods eengeboorne. Zone Gods, en zelf ook God, maar kind van God als wij. Tot men tenslotte zelfs zijn heilig karakter aantastte. Gansch zondeloos immers kon niemand zijn, en alle bewijs schoot hier te kort.

Veel lieve, warme Christenen poogden dan telkens een vergelijk met wie aanviel te treffen. Half gaven ze toe, om de halve belijdenis te beter vast te klemmen. De stille orthodoxen waren de eigenlijk schuldigen. Oader de modernen ontkiemde een nieuwe geloofsvezel. En zoo meende men voor de toekomst vaster te staan. Tot het uitglijden en afglijden kwam en men ten slotte niets dan de kern overhield' een kern, o, zoo microscopisch klein.

Niet wij oordeelen wie zoo gewaagd spel speelden. Hun oordeel ligt in de uukomst, waartoe ze geraakten. Tot stuiting van den afval kwam het niet. Eer dreef de wind des daags hen meê voort op het heilloos pad.

Maar nu waait frisscher morgen wind.

De aanval gaat nu niet meer tegen een Bijbelboek, noch tegen een wonderverhaal, noch tegen een dogma als van de erfzonde. De aanval gaat nu driest en overmoedig door, rechtstreeks tegen den Christus, onverholen tegen heel het Christendom.

Nietzsche gaf 't sein in zijn Zarathustra.

Weg met het Christendom is thans de leuze geworden! En bij duizenden vindt ge ze reeds, die den Islam o, zooveel redelijker, het Buddhisme o, zooveel diepzinniger, Kong-fut-su' leer o, zooveel practischer, ja, zelfs het Spiriualisme o, zooveel reëeler keurden.

En dit juist zuivert de lucht.

De banieren gaan thans, over en weer, met onvermengde kleuren omhoog.

Het wordt nu vóór of tegen.

En wie voor roept, roept 't uit het hart, en meent 't geheel.

En daarom mag men van een heerlijken tijd spreken. Niet, alsof de afval niet bang en bitter was. Maar omdat de halfheid, omdat het loven en bieden uit heefi. En ook omdat, nu de heelen de halven weer verdringen, de liefde en de aaneensluiting onder de getrouwen zienderoogen toeneemt.

Voor wie esn getrouwe dienstknecht of dienstmaagd van onzen Heiland wil zijn, komen heerlijke tijden.

Maar dan ook terug naar de fundamenten, naar den hoeksteen van het fundament bovenal, en die hoeksteen lag nooit anders en kan ncoit anders liggen dan in het Kruis, en in het zoenoffer dat aan dat Kruis is gebracht.

Nog in den nacht vèór zijn sterven trok daarom Jezus het geloof zijner jongeren saam op dat ééne, op zijn bloed dat vergoten stond te worden tot vergeving van veler zonden. De apostelen, en vooral de apostel die het Evangelie de wereld indroeg, hebben daarom steeds dat zoenoffer op den voorgrond gesteld. Onze Hervormers deden het nogmaals in hun prediking van de recht vaardigmaking door het geloof. En nog spreken de beste kenners het uit, ook zij die zelve van verre staan, dat het Christendom daarin zich juist van al 't andere onderscheidt, dat het noch in wetsvolbrenging, noch in goede werken, noch in diepzinnige over peinzingen, maar in het groote Verlossingswerk, in de Verzoening van zonden, in de genezing der breuke tusschen God en menschen zijn geheel eenig karakter bezit.

Het „Lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt, " was daarom van oudsher Christelijk symbool.

Daarom is het „lijden van Christus" alle eeuwen door hst machtig motief van alle Christelijke bezieling geweest.

Onder de banier des Kruises stond het Christendom van meet af tegenover alle Heidensche religies.

En toen de Islam opkwam en het Christendom benauwde, was het weer tegenover de Halve Maan niets dan het Kruis.

Maar juist dit verflauwde.

Hoe talloos waren zelfs onder de bijnaorthodoxen zij niet, die u telkens toeriepen: o. Ja, gewisselijk, ook de rechtvaardigmaking, maar hoofdzaak blijft toch de heiliging van onze persoon en oas karakter, liefde, vrede en barmhartigheid.

En, versta wel, dit lag niet enkel aan hun eigen onbeslistheid; maar het lag ook en niet 't minst aan de slordigheid des levens, aan de ongeestelijke letterdienerij, aan het valschelijk meepraten van wie nooit het zaad der wedergeboorte hadden gekend.

Op het breede veld der orthodoxie was het toch veelszins een leven als in de graven. Geen hooger toon, geen heilige geestdrift, geen dieper levensernst, geen warme toewijding. Van een leven in eeuwige dankbaarheid voor de verworven verlossing vaak geen spoor.

Dat heeft geërgerd, dat heeft vervieemd. En inplaats van toen de schuld hiervan in de lauwheid der belijders te zoeken, is men de oorzaak gaan vinden in het leerstuk der Verlossing zelf, en vanzelf gleed men toen af.

De één stond toen met zijn woitellooze ethiek, en de ander met zijn spruitloozen wortel.

En heet het bij Jesaja (62 : 5) dat „de Heere vroolijk over zijn volk kan zijn, gelijk een bruidegom vroolijk is over de bruid", zoo kan niet anders dan met droefenisse beleden, dat er van geen vroolijk-zija diarboven over onze geestelijke toestanden deze vele lange jaren sprake is geweest.

Is niet daarom de banger vijandschap tegen ons opgekomen?

Het was zóó onder Israël, waarom zou het anders onder ons zijn?

Maar ook nu is evenals toen de uitkomst, dat de drukking der melk de boter voortbrengt.

Het driegt nu alles op den hoeksteen van het fundament aan, en het Kruis begint zijn glans te hernemen.

Niet meer de martelaar, niet enkel de man van smarten, en ook niet alleen het voorbeeld, maar vóór alles en boven alles het Lam Gods dat de zonde der wereld wegdraagt.

Bij dat Kruis kan het gevoel, het sentiment, elke andere gewaarwording terug willen dringen. En dat is stellig verkeerd. Het gevoel alleen leidt altoos weer naar den martelaar, en vervreemdt van het zoenoffer.

Maar leg hierom nooit aan het gevoel het zwijgen op. Er is een offer geweest. Er is bitterlijk, zooals nooit, in de diepste zelfwegwerping op het Kruis geleden. Het lijden van uw Heiland in al de klimming zijner gradaties, zijn sterven zelf moet mee doorworsteld en mee doorleefd, en dus ook mee gevoeld worden. Niet uit deernis, maar uit bewondering, in stille aanbidding, in eeuwigen dank.

Alleen maar, bij die gevoelsaandoening, bij die werking van het sentiment mag en kan het niet blijven; aan dat Kruis moet ge zelf sterven. Het moet een daad, een daad des geloofs, van heel uw persoon worden. Het is niet: gij voor het Kruis geknield, en Christus aan het Kruis stervende. Zoolang het blijft Christus aan het Kruis, en gij ginds van verre staande, blijven het twee, en het moet éen zijn. Gij in Hem en Hij in u. De levens band moet werken gaan, die u als levend lid van het lichaam met Hem als uw Hoofd tot één saamverbindt. Zoo eerst is het een sterven ook voor uw zonden, een bezwijken ook voor uw schuld. Gij met uw zonde in Hem, en Hij voor u met uw zonden stervende, en zóo op standing voor Hem in heerlijkheid en opstan ding voor u in heiligheid, zóo zeer als hadt ge nooit zonde gedaan, of zonde in u voelen op komen.

Al wat daar beneden blijft verlaagt het zoenoffer, of maakt het werkeloos voor u.

Van het gevoel moet 't daarom tot tiw con scientie doordringen.

Niet tot uw conscientie bij uw eigen zoek licht. Och, wat weet ge van uw eigen zonde meer dan een stukske? Neen, maar tot uw conscientie bij het zoeklicht, dat God daarin stralen doet. Het zoenoffer, de Verlossing, de Rechtvaardigmaking is een Goddelijk werk. God zag u zwart, en God wilde u wit als sneeuw maken. En daarvan moet het besef in uzelven doordringen. Om 't zondig wezen, om de zon dige kern, om den zondigen wortel met al zijn uitspruitselen gaat hel. En dat alles radicaal opeens weg. En daarvoor het reine wezen in de [plaats. Niet in u buiten Christus, maar in dat leven, dat wel het uwe is, maar nu nog verborgen in Christus.

Hier^is een mysterie, een mysterie, dat totl in het paradijs teruggaat, dat heel uw zijn, uw existentie, uw bestaan, en al uw doen omvat. En dan van u op Christus. In uzelven zijt ge nooit verzoend. Maar in Christus, rank in den wijnstok. Hij uw hoofd, gij, in het machtige lichaam der heiligen, een kleine, nietige vezel, maar zuiver als glas, rein als het water dat uit de bron welt, wit als verschgevallen sneeuw. Om den dood, om uw dood is de dood van Christus.

Voor dat alles nu is maar éen woord, en dat woord heet geloof.

In het geloof ligt dat alles saamgevat. In het geloof ligt dat alles vereenigd. Gevoel, aanbidding, wegsterving, opstanding, éenzijn met en inzijn in Ciiristus.

En daarom is het dat geloof, en dat alleen, dat de wereld overwint.

Dat geloof, en dat alleen, dat u verlost en vrijmaakt.

Betaling van uw schuld is dat zoenoffr ge noemd, en ook die vorm moet vastgeliouden. Maar die vo. m is uiterlijk. Het is de vorm van een rekening. Een vorm dien gij noodig hebt, omdat ge anders uw schuld niet laat opleven.

Maar het is slechts éen van de vele vormen, die het geloof saambindt tot de zenuw, die, ge prikkeld, u uw zaligheid in het Kruis doet gewaar worden.

En dan komt de dankbaarheid er niet bij, maar ze is de wortel van het geloof, en spruit uit dien wortel van het geloof op.

Wie niet Gode dank bewijst in een heilig leven, heeft nooit bij het Ktuis genoten, noch ervaren, wat het is in Christus verlost te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op hem.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's