GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

XXVIII.

IN GOEDE HANDEN.

Hoe lang nu Gilles op het hooi lag, heeft hij zelf nooit geweten. Toen hij uit zijn slaap ontwaakte was het morgenHcht reeds aangebroken. Hij wilde opstaan, maar tegelijk voer hem een huivering door de leden, als van een die de koorts heeft. Zijn tanden klapperden en 't was hem onmogelijk zich geheel op te richten. Hij bleef liggen, wel begrijpend dat hij ziek was. Dat was trouwens geen wonder.

’t Liep tegen tien uur in den morgen, toen Gilles bespeurde, dat een paar mannen in de wei kwamen, vergezeld van een kleinen jongen. Zij liepen den hooiberg voorbij zonder iets bijzonders te merken. Doch de zieke, die zich, even had verlegd, voelde daarbij zulk een pijn, dat hij een smartkreet niet kon weerhouden.

De knaap hoorde dat, hij zag om en bespeurde blijkbaar iets ongewoors in het hooi. Althans Gilles hoorde hoe het kind zei:

„o Vader, daar beweegt wat in den berg. Ik moet eens even kijken.”

Het drietal ging nu op den hooiberg toe, en het duurde niet lang of ze vonden onzen man. Nu was het niet zoo ongewoon — vooral in dien tijd — dat landloopers en zwerver? een hooiberg tot nachtverblijf kozen. De boeren echter waren daar minder op gesteld, niet zoozeer om het hooi, als wel omdat die ongebeden gasten vaak er op loerden om in den donker hun slag te slaan en wat weg te kapen. Vandaar dit dan ook dat de boer, min vriendelijk, zei:

„Zeg eens kerel, wat doet je daar. Kom er uit en pak je weg.”

Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, althans voor iemand die zich ziek en ellendig gevoelde. Gilles althans die merkte dat hij niet opstaan kon, antwoordde met smeekende stem:

„Och goede menschen, laat me hier liggen. Het zal niet zoo heel lang duren. Ik voel me doodziek. Jaagt me niet weg!”

De boer scheen uit den toon waarop dit gezegd werd, te begrijpen dat hij hier niet zulk een 'ruwen, onguren gast voor zich had, als er anders wel kwamen. Hij kreeg medelijden en vroeg:

„Wil je ook wat drinken? ”

„Och neen, ”

„Maar hoe kom je hier? Heb je geen huis? ”

Nu wende Gilles voor het eerst zich om, zoodat de anderen zijn gezicht te zien kregen. Maar nauwelijks was dit geschied of de boer zag den zieke scherp in 't gelaat, sloeg de handen vol verbazing ineen en riep: „Is 't mogelijk 1 zijt u mijnheer Schravers van Utrecht? Maar neen, dat kan toch niet."

„Ja man, ” sprak Gilles met doffe stem, „het is zoo. Ik ben Schravers uit Utrecht. Maar ik heb geen huis meer; ik ben door alle menschen verlaten. Laat mij nu hier maar sterven.”

„Hoor eens, " sprak de boer, „ik begrijp niet recht wat er met je gebeurd is, dat je hier zoo komt te liggen. Maar zoo op den hooiberg je laten, dat doe ik niet. We kennen malkaar te goed. Je moet in huis."

Een uur later lag Gilles in een goed bed in de bouwmanswoning. Doch hij wist er niet veel van, wijl hij al spoedig geheel bewusteloos werd. De boer, een man in wien de vreeze Gods woonde, zag met diep medelijden hoe vermagerd en jammerlijk Gilles er uitzag, die vroeger blozend en welgedaan en als een steedsch heer vaak bij hem was geweest om handel te drijven. Wel wist onze landrüan niet recht, wat er met Gilles was gebeurd, maar hij begreep er toch veel van, al kon zijn gast nu niets zeggen.

De dorpsheelmeester die gehaald werd, zei dadelijk dat hij „ge»n zinnigheid" in 't geval had, waarop de boer antwoordde: „Wat je mijn slacht". Twee volle weken zweefde de zieke, zonder het zelf te weten, tusschen leven en dood. „Ik vrees dat hst met Schravers anders dan rechtuit is geweest" zei de boer soms tot zijn vrouw, Schravers is misschien denverkeerden weg opgegaan en dat komt er nu van. Maar we zullen het in des Heeren hand stellen en doen wat we nog kunnen”.

Toen Gilles eindelijk weer tot bewustzijn kwam, was het hem als had hij lang gedroomd. Zijn trouwe verzorger vertelde hem, hoe hij hier kwam, hoe 'them gegaan was en toen kwam over Gilles een diep gevoel van schaamte dat hij door eigen schuld en door God te vergeten, zich zelf in zoo gioote ellende had gebracht. Als hij meende dat niemand hem zag, kon hij soms in bittere tranen uitbarsten.

„Vriend” zei de goede landman, toen hij dit eens bemerkte, „ik zou niet zoo droevig we? -en. Je ligt hier vrij goed en de meester (dokter) zegt, het gaat vooruit.”

Maar Gilles zag treurig voor zich en sprak niet.

„Weet je wel dat er tweeërlei droefheid is", ging de boer voort, „een droefheid naar God en een voor de wereld. Als je die eerste voelt, man, wees dan dankbaar, al weet je ook, dat alles nog anders moet worden. Kom, laat ik je eens wat voorlezen.”

De man nam zijn grooten Statenbijbel, lei die op de tafel, en las met lulde stem bet hoofdstuk uit Jesaja, waarin de Heere God zegt, dat Hij geen lust heeft in den dood des goddeloozen, maar daarin, dat die leve en zich bekeere.

Gilles luisterde met groote aandacht en sprak zacht vele der woorden na, die hem uit zijn jeugd nog bekend waren. Hij bedankte den boer, en vroeg hem, op een anderen keer weder iets te lezen. Dat deed de ander gaarne en zoo ontving Gilles nog andere en betere middelen dan de geneesheer kon meebrengen, middelen die vroeger waren versmaad, maar nu kostelijk bleken te zijn.

De Heere God had hem tot stilstaan gebracht op zijn verkeerden weg, hem nedergeworpen en van alles ontdaan, maar om hem weder op te richten en hem een duurzaam, eeuwig goed te schenken, kostelijker dan ook het beste van deze wereld.

Doch eer hij tot de kennis en de zekerheid daarvan kwam, moest nog veel gebeuren. Gilles had in het genot dezer wereld den Heere God vergeten, en nu was juist dat genot oorzaak geworden van zijn ongeluk. Maar thans werd hem de tijd en de gelegenheid gegeven om, als eens de verloren zoon, tot zich-zelven te komen. En hij deed ook gelijk die zoon en sprak in zijn hart: „Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, " Ën wanneer door Gods genade, iemand tot zulk een goed en vast besluit komt, dan gaat het hem straks ook als de zoon uit de gelijkenis, en de Heore geeft hem voor zijn lompen het nieuwe kleed van Christus' gerechtigheid, ja Hij ontvangt en kust den afgedwaalde die wederkeert. Dat zou ook Gilles ervaren, tot zijn onuitspreeklijke vreugd.

Allengs werd het beter met hem en kon hij ook den boer al veel van zijn vroeger wedervaren vertellen. Deze verbaasde zich niet weinig en zei ten slotte: „Je waart op den breeden weg, vriend, en we mogen den Heere danken dat Hij je staande hield. Want de smalle is wel soms niet aangenaam, maar het einde er van is heerlijkheid, en de breede leidt tot het verderf.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 maart 1906

De Heraut | 4 Pagina's