GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitscbland. De zaak van Dr. Pfann kuche in Hannover.

In de vergadering van het Pruissische Huis van Afgevaardigden van 19 Februari 1, 1. nam een „vrijzinnig" volksvertegenwoordiger het op voor den predikant Dr, Pfannkuche te Osnabiück, terwijl de houding van het Consistorium tegenover dezen predikant werd afgekeurd. De Minister van eeredienst zeide eerst, dat hem van die zaak niets bekend was; in eene latere zitting verklaarde hij echter, dat hij de beslis sing van het Consistorium goedkeurde.

De zaak is als volgt gelegen. In den herfat van het voorgaande jaar stelde Dr. Pfannkuche aan de vereeniging van onderwijzers voor, in haar vergadering een voordracht te houden over „de resultaten van de nieuwe critiek (Forschung) omtrent het Oude Testament en hunne toepassing bij het Godsdienstonderwijs". Deze voordracht werd gehouden. De referent zeide daarbij o. a. dat „de Bijbelsche oorspronkelijke sagen (Ursagen) in de laagste klasse op de manier moeten verhaald worden, waarop men sprookjes vertelt, boven alles uitgaande van de quaesties die aan die verhalen ten grondslag liggen, zoo mogelijk met vermelding van de sagen die niet in den Bijbel staan". De vereeniging besloot hierop eenstemmig een voorstel bij het bevoegde Kerkbestuur te doen omtrent de „reform" van het Godsdienstonderwijs. Ook Dr. Pfannkuche meende toen een daad te moeten doen. In het ministerie van predikanten stelde hij voor, dat de leeraars der Luthersche Kerk onder leiding van den superintendent van de stad Osnabiück, het hun toekomende recht om toezicht uit te oefenen op het Godsdienstonderwijs in de volksscholen, zouden gaan uitoefenen, en daartoe het toezicht op de onderscheidene scholen onder de predikanten te verdeelen. Hij zelf verklaarde zich bereid een school voor zijn rekening te nemen en wendde zich daarom tot het hoofd met het verzoek hem het leerplan voor het Godsdienstonderwijs en de verdeeling van de aren mede te deelen. De supeiintendent Weidner met nog een predikant, die beide tot de moderne richting behooren, wendden zich met gelijk verzoek tot de hoofden van scholen, terwijl de andere predikanten geen stap in deze richting deden.

De zaak kwam daardoor voor de Koninklijke regeering, Aan den superintendent werd toegestaan, de uren waarop Godsdienstonderwijs ge geven werd, aanwezig te 'zijn, maar dit recht werd niet aan de andere predikanten gegeven; de regeering stelde zich in verbinding met het Koninklijk Consistorium om deze zaak te regelen. Zij kon niet toestaan dat het Godsdienstonderwijs aan ééne school (de verschillende scholen van Osnabück vormen één organisme met eenzelfde leerplan) door verschillende predikanten van verschillende Theologische richting in verschillenden geest zou gegeven worden; allerminst kon zij toegeven dat een school tot proefveld voor de eiscben van Ds. Pfannkuche, om namelijk het Godsdienstonderwijs in den geest van de uitkomsten der moderne kritiek te laten geven, gebruikt werd. Men moet daarbij wel in het oog houden, dat het niet bij de kritiek op het Oude Testament blijven zou; weldra kaü men verwachten dat ook het onderwijs in het Nieuwe Testament in den geest der moderne kritiek zal gegeven worden. Volgens de beoefenaars der hedendaagsche schriftkritiek is immers de geboortegeschiedenis van Jezus met sagen doorweven en de opstanding en hemelvaart van Christus vallen als historische feiten geheel weg. Wat blijft dan van de Nieuw-Testamentische geschiedenis over? Dien weg wilde de regeering niet op.

Ook, het Koninklijk Consistorium, een kerkbestuur waaronder de predikanten der Evangelische landskerk staan, gelijk ongeveer ten onzent de predikanten der Hervormde kerk onder het Classicaal bestuur of het Provinciaal kerkbestuur, meende in dezen een woord te moeten spreken. Op 22 Nov. 1.1. werd door dit bestuur een schrijven tot Dr. Pfannkuche ge* richt, waarin kennis gegeven werd, dat het bestuur te weten kwam, dat hij zich vrijwillig aangeboden had in de onderwijzersvereeniging een voordracht te houden, en dat daaruit het streven bleek om zijne meening op Godgeleerd gebied over te brengen in de school. „Volgens een kennisgeving der Koninklijke regeering te Osnabrück, is de bedoelde voordracht geschikt geweest, groote verwarring onder de onderwijzeressen en de ernstigste onrust bij de ouders in het leven te roepen. Wij m'oeten daarom wenschen, dat gij in de toekomst, om het alge meen belang, vermijden zult, door zulk optreden aanstoot te geven".

De predikant Pfannkuche zocht toen het Landsconsistorium te bewegen deze vermaning in te trekken, of hem te beschuldigen van onrechtzinnigheid in de leer. Het Landsconsistorium, een kerkbestuur dat boven het Koninklijk consistorium staat, antwoordde hierop, dat het niet kon ingaan op het verzoek van Ds. Pfannkuche; in de uitspraak van het Koninklijk consistorium was alleen een wensch te kennen gegeven, met welken wensch het Landsconsistorium zich vereenigde. Genoemd bestuur meende bovendien, dat de zaak hem niet geschikt scheen om daaruit een proces over de leer te laten beginnen.

Het komt ons voor, dat deze zaak den toestand waarin de Evangelische Landskerk van Pruisen verkeert, getrouw schetst. Het is te bejammeren dat een kerkbestuur slechts handelend optreedt, als de Koninklijke regeering te Osnabrück daartoe drijft, en dat het bestuur der kerk geen woord van afkeuring doet hooren over het op treden van. Dr. Pfannkuche, maar alleen den „wensch" uitspreekt, dat deze in de toekomst niet meer in de richting, waarin hij zich thans bewogen heeft, aanstoot zal geven I

Frankrijk. Bourget over de traditie.

De bekende Fransche dichter Paul Bourget is een ijverig voorstander van het Christendom in Roomschen vorm. Hij werd de opvolger van den talentvoUen Brunetière, in leven hoofdredacteur van het beroemde tijdschrift de .^«^«^ des deux Mondes, als president van de algemeene ligue der Roomsche studenten te Parijs. In een van zijn redevoeringen 'voor de studeerende jongelingsschap sprak hij dezer dagen: „Het is de gevaarlijkste dwaling van onzen tijd, te meenen, dat alles, ook de meest fundamenteele waarheden, aan evolutie onderworpen zijn." Ook wat hij daarbij van traditie en traditionalisme sprak, is juist opgemerkt. „Wij moeten de kerk niet vergeten. En hier behoef ik slechts de woorden van den Bijbel aan te halen: „Heere, tot. wien zouden wij heengaan ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens, " Geloof in die dingen is het, wat wij meenen te verkondigen, wanneer wij onszelven traditionalisten noemen. Dit woord is niet hetzelfde als retrogressionalisten. Niemand gaat achteruit wanneer hij de gelijk-en gelijkvormigheid van twee driehoeken op dezelfde manier bewijst, die men ook in de dagen der oudheid volgde. Niemand gaat achteruit, wanneer hij zegt, 3at tweemaal twee vier is, gelijk de eerste mensch, die rekenen leerde, het deed. Maar als iemand verklaart, dat de rechte lijn niet de kortste weg is tusschen twee punten en dat tweemaal twee vijf is, dan moet hij inderdaad onder hen die achteruitgaan, gesteld worden".

Dit is alles zoo klaar als de dag. Maar Paul Bourget weet zeer wel, dat niet alles wat de Boomsche kerk leert, berust op datgene wat ons door Gods Woord is overgeleverd. Alskenbron der waarheid neemt Rome ook datgene aan, wat aan de Roomsche kerk is overgeleverd, de traditie. Laat ons er aan toevoegen, dat tot onze vreugde vooral in Frankrijk datgene wat volgens de traditie der kerk geleerd wordt, op den achtergrond wordt geplaatst, en daardoor meer op den voorgrond komt dat, wat gemeenschappelijk door alle kerken op grond van Gods Woerd beleden wordt.

N, Amerika. Vroeger werd in N. Amerika de kerkleer op dit of dat punt aangevallen. Wanneer de kerken niet genegen waren de belijdenis of de kerkenordening te veranderen, stichtte men eene nieuwe kerk. Daaruit is te verklaren, dat er zulk eene menigte van kerken of secten in de nieuwe wereld bestaat.

De modernen van den tegenwoordigen tijd houden echter niet van nieuwe kerkformaties. Zij willen in de kerken waarin zij zijn, blijven. Slechts enkele predikanten, die geheel met het geloof hunner kerk braken, verlieten haar, het Christendom als iets dat afgedaan was, beschouwende. De modernen zoeken gedaan te krijgen dat de organisatie der kerken zoo gewijzigd wordt, dat ieder zich daarin vrij kan bewegen. Men wil vrijheid, geen gebondenheid aan een geloofsbelijdenis of aan den Bijbel als het Woord van God.

Vraagt men hun wat zij dan toch voor waarheid houden, dan antwoorden zij, dat dit eene zaak is, die hun alleen aangaat. Vrijheid willen zij bebben en daarom weg met dé belijdenisschriften, en met de onderteekening daarvan door proponenten, predikanten en hoogleeraren. Weg met het oud begrip van de inspiratie van den Bijbel.

Het komt ons voor, dat de modernen in de nieuwe wereld geen kans zien met hunne afwijkende leer nieuwe kerken of secten te stichten, en dat zij daarom zoeken de kerk waarin zij thans zijn, om te zetten, zoodat zij daarin kunnen blijven. Al gelukt hun die toeleg, hetgeen wij betwijfelen, dan zullen zij zich toch niet kunnen handhaven. In N.-Amerika moeten de kerken uitsluitend van de bijdragen der leden leven, en niemand geeft op den duur geld voor de propageering van leeringen, die niet anderszijn dan ontkenningen.

Cbina. De Chineesche volksgeest en de belijdenis des Heeren.

Er is willicht geen land ter wereld, waar de zending zooveel moeilijkheden heeft te overwinnen als in China. Dat spruit niet hieruit voort, dat zij die voor de belijdenis van den Christus uitkomen, rechtstreeks vervolgd worden; dat komt betrekkelijk niet veel voor; maar 't heeft zijn oorsprong in het feit, dat de Chineesche maatschappelijke samenleving geheel op Heidensche leest geschoeid is. Daar komt bijvoorbeeld een zendeling in een dorp en predikt er het Evangelie. Na eenigen tijd wordt het hart van een der dorpelingen geopend, zoodat hij acht neemt op het woord van den gezant van Christus we^e. Nu zullen we aannemen dat niemand hen daarover lastig valt en dat hij niet zonder bezwaar laat doopen. Maar als men nu meent dat hij voortaan ongestoord zijn Heiland zal kunnen belijden, dan vergist men zich echter zeer.

Elk jaar worden toch in het dorp algemeene collecten gehouden voor het onderhoud van afgodstempels, schouwburgen, enz. Wie daarvoor niet wenscht te offeren, wordt voor een gierigaard gescholden en op allerlei wijzen gekweld. Moet nu de Christen eenig geld geven om zich daarvoor rust en vrede te koopen?

Niet lang daarna moet er belasting betaald worden voor het onderhoud en vereering van den veldgodj wie die niet betaalt kan er op rekenen, dat de vruchten van zijn velden een prooi worden van roovers en moed willigen. Nu kan hij dit wel doen in de gedachte, dat hij belasting voor de veiligheid van zijn goed betaalt, doch zijn conscientie zal hem zeggen, dat hij geen geld geven mag om afgoden in stand te houden. Wanneer de belijder van den Christus werkman is, dan moet hij betalen voor de priesters van den handwerksgod, die tevens zorgen dat de huizen en werkplaatsen beschermd worden. Als hij daarvoor niet Wenscht bij te dragen, dan meent ieder recht te hebben zijn huis of werkplaats in brand te steken.

En bestaat in China de overtuiging, dat er veel aan gelegen is op welken dag men een huis begint te bouwen; die dag moet door den dorpspriester aangegeven worden. Let men in deze niet op het voorschrift van den afgodspriester, dan gelooft men algemeen dat booze geesten het dorp met ziekten zullen komen kwellen. Wanneer nu een Christen bouwt zonder goedkeuring van den priester, dan zal het geheele dorp tegen hem in het harnas worden gejaagd, zoodra er een bewoner van het dorp ziek wordt of sterft, en loopt hij groot gevaar dat men zijn huis verwoest of hem het dorp uitdrijft. In elk geval kan men hem gerechtelijk dwingen, de familie de schade van de ziekte of de begrafeniskosten van een doode te vergoeden. Mengt hij daarentegen den priester in zijn zaak, dan zal deze allerlei bijgeloovige plechtigheden ter eere der afgoden ondernemen, en daartoe mag hij immers niet medewerken.

Wil hij in het huwelijk treden, dan moet hij al weder een goeden dag kiezen en bovendien de gedenktafels zijner voorouders met oflfers vereeren. Weigert hij dit, dan laadt hij de scherpste verwijten zijner familie op zich, want allen leven in de overtuiging, dat de geesten der voorouders de geheele familie voor dit verzuim zullen straffen, indien ze het maar gewillig laten doorgaan.

Heeft een belijder van den Christus nog een vader en moeder, en komt deze te sterven, dan doet zich weer een dergelijk bezwaar voor. Vooral wanneer hij de oudste zoon is, want dan moet hij voor de begrafenis zorgen, en voor den overledexie een gedenktafel oprichten, waarop men de offers aan de geesten brengt. Laat hij dat na, dan doet hij volgens de overtuiging der Chineezen zijn vader of moeder de grootst mogelijke beieediging aan, die een Chinees zijn ouders kan aandoen. Zijn geringste straf is, dat hij geheel en al onterfd wordt; erger is het, dat hij prijs gegeven wordt aan de diepst mogelijke verachting, die een Chinees over zich brengen kan. Men houdt hem voor een erger misdadiger dan een dief of moordenaar. Dit alles treft den belijder des Heeren, wanneer hij een gegoed man is, die een onafhankelijk bestaan heeft; veel erger wordt zijn lot, als hij tot de armen des lands behoort.

Bij de meeste dorpen is een stuk bouwgrond, , dat gemeenschappelijk aan alle dorpsbewoners behoort, en waarvan de opbrengst jaarlijks onder hen verdeeld wordt. Bij gelegenheid der uitdeeling nu wordt de Christen dikwijls uitgesloten, en als hij al iets krijgt, dan is het altijd het minste en slechtste, met veel vloeken en beschimpingen er bij. Als hij met den een of anderen handel een schamel stuk brood zoekt te verdienen, dan verliest hij al zijn klanten omdat hij de afgodische gebruiken verzuimt, die zijne waren voor de koopers bruikbaar moeten maken. Moet hij met handenarbeid zijn brood verdienen, dan komt het elk oogenblik voor, dat zijn meester hem belast met het aansteken van kaarsen en wierook voor den afgod des rijkdoms, of dat hij op Zondag tot eenig werk geroepen wordt. Weigert hij te gehoorzamen, dan wordt hij weggezonden.

Nu wordt hij wegens zijn belijdenis van den Christus wel niet vervolgd, niemand belet hem zich te laten doopen, maar het wordt hem zoo goed als onmogelijk gemaakt om als Christen te leven. In dien toestand verkeeren duizenden Christenen die over de dorpen van China verstrooid zijn. Moet het ons niet verwonderen, dat er nog menschen gevonden worden, die al deze bezwaren trotseeren ? Is het niet een bewijs voor, de kracht van het Evangelie? Het komt ons voor dat het gemakkelijker is slagen en gevangenis te dragen, dan het verdragen van kwellingen die eiken dag nieuw zijn. Er zijn voorbeelden van lijdzaamheid, welke ons, die in ^onze omgeving zoo weinig van de smaadheid van Christus hebben te lijden, tot beschaming zijn.

Gelukkig dat de Chineesche regeering en een groot deel van het Chineesche volk tot het inzicht kwamen, dat de opium een vreeselijke vijand van het volk is. Dat er zoo energiek tegen den opium gestreden wordt, komt mede de zaak van het Evangelie ten goede.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's