GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GELEERDE BOEREN.

DE GELEERDE BOEREN. 't Is wel bekend, hoe Huibert Corneliszoon Poot, te Abtswoudc bij Delft geboren, een eenvoudig landbouwer, het zoo ver bracht, dat hij een geliefd en vermaard dichter werd. Zulke knappe boeren heeft Nederland, inzonderheid Zuid Holland, meer gehad.

Nu bijna drie eeuwen geleden, woonde te Rhijnsburg een landbouwer, Willem Janszoon Van der Kodde geheeten. Hij had verscheiden zoons, van welke Jan, Adriaan, Gijsbrecht en Willem 't meest bekend zijn geworden.

Deze jongelui hadden een zeer grooten lust tot leeren. Allen brachten het mettertijd zoo ver, dat zij Latijn kenden, een taal, toen veel meer in gebruik dan nu. Eenige van hen leerden er ook nog Italiaansch, Fransch en Engelsch bij. Ja, één, Willem, studeerde zelfs zoo ijverig, dat hij hoogleeraar in de Oostersche talen te Leiden kon worden. Hij is bekend onder den verlatijnschten naam Guliemus Coddeus.

De overige broers, hoe geleerd ook, bleven in het boerenvak en werkten getrouw. Dikwijls echter kregen zij bezoek, vooral van Leidsche studenten, die gaarne zulke geleerde landbouwers wilden zien en met hen spreken.

Ook prins Maurits kende onze geleerde boertjes heel goed en Willem zelfs heel van nabij. Eens, in den tijd toen deze laatste nog landbouwer was, reed de prins uit, vergezeld van den Franschen gezant Aubéry.

Zij kwamen in de buurt van Rhijnsburg en moesten langs het land van den ouden Van der Kodde. Terwijl zij dat voorbijgingen, be speurde de prins, dat de broers, onder hen ook Willem, op het veld bezig waren.

Een grap willeisde hebben, zei Mautits toen tot de gezant:

„'t Is hier een merkwaardige streek. Zoudtgij wel willen gelooven, dat de boeren hier meer van letteren en taal weten, dan vele burgers in de steden? Of ge Hollandsch of Fransch met hen spreekt, zij verstaan u. En als ge hen in het Italiaansch wat vraagt, zullen ze ook in die taal antwoorden.”

„Uwe hoogheid .«cherst zeker, " zei de gezant.

„Nu dan wil ik u overtuigen, " antwoordde Maurits. „Ik zie daar juist een jraar boeren in het land. Laten we met hen de proef nemen.”

De heeren reden nu het land op, en Maurits begon tot Willem iels in het Latijn te zeggen, terwijl de gezant een anderen broeder in het Fransch aansprak. Tot zijn groote verbazing kre^g Aubéry in het Fransch ook antwoord, en hoorde straks ook onze landlieden Latijn en Italiaansch spreken. Hij begreep er riets van en moest erkennen, dat de boeren in Fran'nrijk lang zoo knap niet waren. Dat de prins schik had, begrijpt ge.

Nog moet ik er bijvoegen, dat Willem reeds op zijn 263te jaar tot hoogleeraar werd becoemd. Hoe oud hij geworden is, is niet bekend.

ÉÉN.

De kat ging eenmaal met den vos, Haar buur, op reis. Men liep door veld en bosch En had het druk met allerhande zaken. Vooral hoe aan den kost te raken, En hoe den jager te ontgaan, Dien kat en vos ongaarn zien op hun baan.

De vos zei eindlijk tot de kat: „Gij roemt zoo slim te zijn als rad. Maar weet gij wat ik weet ? 'k Heb duizend slimme ranken

Mijn gauwheid van vernuft te dauken." „Neen! sprak de kat 'k ben niet zoo leep; Om zoo veel kunstjes ooit te plegen; Maar ik versta slechts ééne greep. Die ik geloof dat al uw grepen op kan wegen." Dat bracht geschil: elk pochte lang en veel. Maar zie de hondentroep eens jagers deed 't krakeel

Haast eindigen, en onze vrinden Beproefden in de vlucht hun veiligheid te vinden. Toen zei de kat: „Vos! hier dient niet gesuft: Gebruik nu gauw uw rijk vernuft; Bedenk een list, die u den honden doet ontkomen; Ik weet mijn weg." Straks vliegt zij in de boomen. De vos deed kunst bij kunst in zijn gezwinde vlucht, EQ maakt door sprong en honderd vonden, De pogingen der snelle honden. Wel honderd malen zonder vrucht. Hij tracht zich in elk boscbje aan't doodsge­ vaar te ontrukken.

Maar ziet het telkens weer mislukken. In 't eind vindt hij een hol, waarin hij zich besluit, En waant den honden hier te ontkomen; Maar nu wordt rook ter hulp genomen, Die drijit hem haast ter schuilplaats uit. Straks wordt hij voor het hol door twee der snelste honden,

Als in één enklen hap, verslonden.

Te groot een vondrijkheid bederft somtijds een zaak.

Men spilt den tijd met overwegen: Met toetsen, en met raad te plegen, Men wikt en weegt maar weifelt al te vaak. üeez' goede raad dient niet vergeten, 't Is beter slechts één weg, maar dien ook goed te weten.

NIET BESCHAAMD.

In de laatste helft der vorige eeuw, waren tegen den avond eenige binnenscheepjes wegens windstdte en tegenstroom geankerd even beneden de Willemsstad, ten einde met den eerst volgenden vloed hun reis langs het Hollandschdiep en de Dordsche Kil te vervolgen. Een dezer scheepjes was bemand met vader en zoon, waarvan de laatste reeds op jeugdigen leeftijd des Heeren vreeze was toegedaan.

De vader had mét zijn zoon besproken, om tijdig uit den slaap bij het invallen van het vloedgetij, met de andere schepen de reis te vervolgen.

De zoon had vóór hij zich ter ruste begaf, zijn knieën gebogen, en hen allen opgedragen aan Gods hoede en bijstand, en tevens kinderlijk gevraagd, of de Heere hem op tijd wilde doen ontwaken. Wie na de rust het eerst ontwaakte is niet gemeld. Doch oogeuschijnlijk was het veel te laat, daar de vloed reeds ge ruimen tijd was ingetreden, en de windstilte nog steeds aanhield.

De overige scheepjes waren alle reeds ver­ trokken en zoover vooruit, dat zij niet meer te zien waren.

De vader, een vurig man voor zijn arbeid, was hierover zeer ontstemd, en gaf zijn misnoegen aan den zoon in woorden lucht.

De zoon antwoordde kalm: „Vadertje, ik heb den Heere gebeden ons op tijd te doen ontwaken, en dit zal nu zeker de rechte tijd wel zijn.”

Of de vader dit wel beaamde, vermeen ik te mogen betwijfelen.

Doch ziet wat gebeurde; nauwelijks was het anker gelicht, of een licht gunstig windje kwam opzetten, deed de zeilen bollen, en tamelijk vlug werd de reis vervolgd.

Dicht bij de spoorbrug te Dordrecht ontmoetten zij de vóór hen vertrokken scheepjes, welke met groote inspanning van roeien en boegseeren zoo ver waren gekomen en daar nu geankerd waren.

Juist werd de spoorbrug geopend, en door het gunstige koeltje gevolgd, voer het schip van vader en zoon het eerst door de brug.

De zoon sprak nu tot den vader: „Ziet gij" wel, vadertje, dat wij op den juisten tijd zijn ontwaakt!

Of de vader hierop antwoordde, is mij niet bekend, doch wel dat de zoon er den Heere voor dankte, en nog menigmaal het gebeurde met zegen herdacht,

P. P.

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1908

De Heraut | 4 Pagina's