GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wanneer in de pers geschil

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wanneer in de pers geschil

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 26 Maart 1909.

Wanneer in de pers geschil ontstaan is over een kerkelijk vraagstuk, en de Generale Synode, geroepen om over dit vraagstuk uitspraak te doen, op het principieele punt ons geheel in het gelijk stelt, dan zou het zeker niet van broederlijke liefde getuigen, terstond na afloop der Synode hierover victorie te kraaien.

Met opzet hebben we daarom over de belangrijke beslissing, die de jongste Synode nam inzake het recht van leden om van Kerk A naar Kerk B over te gaan, het stilzwijgen bewaard.

Nu echter een deel der pers met een zeker leedvermaak uitroept, dat De Heraut geheel 'm. het ongelijk gesteld is en de broeders, die met ons van gevoelen verschilden, op alle punten gelijk kregen, dient deze averechtsche voorstelling toch tegengesproken. Niet omdat er voor ons eenige schande in zou steken, wanneer de Synode over een dergelijk lastig en ingewikkeld vraagstuk een andere meening had geuit dan wij, maar omdat onze Kerken niet onjuist mogen worden voorgelicht.

Hoofdzaak was in dit geding, of een Kerkeraad beletten kon, dat een lidmaat van Kerk A naar B zou overgaan of omgekeerd. De vraag was niet, of zulke overgangen zonder gewichtige redenen wenschelijk waren. Ook onzerzijds was uitdrukkelijk uitgesproken, dat we zonder dringende redenen die overgangen ontrieden. Maar we hielden staande, dat de Kerkeraad, ouder wien deze leden behoorden, hen op den duur niet dwingen kon zich onder zijn hoede te stellen. Tegen dien dwang alleen kwamen. we op, omdat het lidmaatschap der Kerk op vrijwillige verbintenis berust. De broeders, die met ons van inzicht verschilden, hielden daartegenover staande, dat volgens de bepalingen der Synode van 1892 alle overgang •vznW.i.vsyaX'W. met wed zijdsche bewilliging der Kerkeraden geschieden moest, en waar deze wederzijdsche bewilliging ontbrak, de overgang dus niet kon. plaats vinden. Ze achtten bovendien, dat deze maatregel volkomen gewettigd was om onordelrjkheid in de Kerk te voorkomen.

Dat was de principieele vraag. Accidenteel kwam daarbij de vraag, of de Groninger Synode deze quaestie reeds uitgemaakt had of niet. Wij meenden, dat de beslissing van de Groninger Synode in een bepaald geval, genomen op grond van een rapport waarin dezelfde beginselen stonden uitgedrukt, die wij verdedigden, recht gaf om daaruit een algemeenen regel af te leiden. De broeders, die met ons van meening verschilden, hielden staande, dat de beslissing in dit speciale geval, zonder uitdrukkelijke goedkeuring door de Synode van de motieven m het rapport neergelegd, niet tot algemeenen hidraad kon strekken.

Nu heeft de jongste Synode over dit laatste punt geen uitspraak gedaan. Alleen de Commissie van advies heeft als haar gevoelen uitgesproken, dat „de Groninger Synode in haar besluit niet de overwegingen, maar alleen de conclusie der commissie had overgenomen, en daar de conclusie alleen van een bepaald geval sprak, oordeelde de commissie van praeadvies, dat het beroep op de Generale Synode te dezer zake geen beslissing bracht."

Men ziet, dat we geen oogenblik aarzelen de feiten aan onze lezers voor te leggen. Op dit ééne punt, heeft de Commissie een oordeel uitgesproken, dat lijnrecht tegenover ons gevoelen stond. Alleen, dit oordeel staat niet in de conclusies, maar alleen in de overwegingen, en de Synode heeft er geen uitspraak over gedaan.

Thans doet zich het eigenaardige geval voor, dat dezelfde broeders, die er tegen protesteerden, dat een overweging der Commissie te Groningen door ons was voor­ esteld als een synodaal besluit, zich recies aan hetzelfde euvel schuldig maken n zeggen: de Synode te Amsterdam heeft e Heraut in het ongelijk gesteld, terwijl iet de Synode maar alleen de Commissie eze uitspraak deed.

Toch is deze quaestie van zeer weinig elang; hoofdzaak is natuurlijk, hoe de ynode over de principieele quaestie zelve eoordeeld heeft.

Eerst geven we het rapport der Comissie :

De gedeeldheid eener plaatselijke Kerk is een abnormale, met Gods woord strijdige en mitsdien zondige toestand.

Voor abnormale toestanden kunnen natuurlijk geen normale regelen worden gesteld. lo 't algemeen oordeelt uwe commissie, dat overgang van het eene naar het andere deel, alleen dan behoort plaats te hebben, wanneer daarvoor gewichtige redenen aanwezig zijn, die men van weerszijden billijkt.

Zijn er zulke redecen niet aanwezig, dan is alle overgang te betreuren en af te keuren. Zonder voldoende redenen, zal het overgaan der leden van het eene naar het andere deel lichtelijk aanleiding geven tot minder goede verstandhouding en de zoo noodige samensmelting eer tegenhouden dan bevorderen.

De Kerkeraden bshooren derhalve, in het belaüg der kerk, door vermaan en raadgeving te arbeiden om het overgaan zonder gegronde redenen tegen te.gaan.

Wanneer echter een lid der Gemeente beslist wil overgaan, en trots alle raadgevingen daarbij volhardt, dan kan hem dit, als hij overigens getrouw is in belijdenis en wandel, niet worden belet.

De Kerkeraad van dat deel, waarbij zulk een lid zich voegen wil, heeft, naar het uwer com missie voorkomt, niet het recht een lid der kerk, dat zich onder zijn toezicht wil plaatsen, te weigeren.

Ea evenmin mag de Kerkeraad van dat deel, onder wiens opzicht dat lid stond, weigeren aan den Kerkeraad van het andere deel, op diens verzoek, getuigenis te geven betreffende belijdenis en wandel van het lid, dat wil overgaan.

Uwe commissie oordeelt derhalve, dat de Kerkeraden de leden, die, ondanks alle broederlijk vermaan, toch volharden bij hun wil cm zich bij het andere deel te voegen, ten slotte ter wille behooren te zijn, ook al is het, dat mee de redenen niet voldoende acht.

En opdat geen de minste twijfel kan over blij ven, waar de Synode weer over een bepaald geval te beslissen had, stelde de Commissie met opzet aan de Synode een reeks generale conclusies voor, die dan ook aangenomen werden met bijna algemeene stemmen.

De Synode is van oordeel, «. dat het overgaan van leden der Kerk van het eene naar het andere deel, ter plaatse, waar de Kerk nog gedeeld is, zooveel mogelijk behoort te worden tegengegaan, tenzij er billijke redenen zijn, die daartoe dringen, en dit met wederzijdsche bewilliging kan geschieden; b. dat echter de Ketkeradec als een lid der gemeente, gezond in het geloof en onbesproken in den wandei, beslist zijn wil uitspreekt, om over te gaan en daarbij volhardt, aan zulk een lid ten slotte ter wille behoorfn te zijn; c, dat hierbij evenwel nie'. van opvragen öf medegeven eener attestatie, in den zin van Art. 83 K. O., sprake behoort te wezen, wijl zulk een lid niet naar elders ver trekt.

De Synode heeft door deze conclusies over te nemen derhalve uitgesproken, dat 1^1? Kerkeraden, als een lid der gemeente beslist wil overgaan en bij dien wil volhardt, hem daarin ten slotte ter wille beheorden te sijn.

Daarom was 't ons te doen; en op dat punt, waarover heel de strijd liep, heeft de Synode ons beslist in het gelijk gesteld. Het tegenovergestelde gevoelen is op de Synode wel door enkele broeders verdedigd, maar de Synode heeft na ampele discussie zigh met de conclusies van het rapport vereenjgd.

Het eenige verschil, indien men zoo wil, raakt een bloot formeele quaestie, of bij zulk een overgang de Kerkeraad een attestatie heeft af te geven of niet. Tot dusverre was dit algemeen gebruik en de Synode van Groningen had dit uitdrukkelijk zelfs ervoorgeschreven. De jongste Synode oordeelde precies omgekeerd, dat dit niet noodig was, omdat Art. 80 D. K. O. alleen van attestaties spreekt bij personen, die naar een andere plaats vertrekken. Al schijnt deze interpretatie van Art. 80 D. K. O. ons meer sofistisch dan juistenalis Art. 80 door onze Gereformeerde Kerken in vroeger eeuw zeker niet zoo beperkt opgevat, toch doet dit aan het beginsel niet af of toe. Ds vraag was niet, Iwe de overgang geschieden zou, maar óf de overgang door den Kerkeraad belet kon worden of niet. En in dat opzicht heeft de jongste Synode een afdoende beslissing gebracht, die geheel met het door ons verdedigde standpunt overeenkomt.

Over die beslissing verheugen we ons, omdat, gelijk Dr. Wagenaar in de Zuider Kerkbode terecht opmerkt, die beslissing diep gereformeerd is. „Ons gereformeerd leven, zegt hij terecht, rust op het beginsel van vrijwillige gehoorzaamheid; in geen enkel opzicht dulden we dwang".

Men neme daarbij echter den uitnemenden raad ter harte, dien onze Zeeuwsche docter er aan toevoegt. „Toch raad ik aan om van 't Synodaal erkende recht geen noodeloos en onvoorzichtig gebruik te maken. In den regel komt men door zachten drang en vriendelijk vragen 't verst. De wijze kent tijd en wijze. Welwillendheid grijpt de hoogere eenheid van vrijheid en orde."

En nog liever zouden we den raad geven: laat zoo spoedig mogelijk de laatste A en B uit ons kerkelijk leven verdwijnen, dan komt geen enkele kerkeraad meer in moeite door zulke overgangen, die altoos een abnormaal karakter dragen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Wanneer in de pers geschil

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1909

De Heraut | 4 Pagina's