GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een dogmatisch geschil?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een dogmatisch geschil?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Niet genoeg kan gewaardeerd worden, dat er in onze Kerk nog altoos wachters op Sions muren gevonden worden, die met scherp spiedend oog toezien op elke afwijking van de belijdenis en terstond de bazuin aan den mond zetten, wanneer ook maar een zweem van onraad wordt bespeurd.

Vooral in onzen tqd is dat dubbel noodig.

Ontkend kan toch niet, dat de algemeene richting der geesten veel meer is om de scherpe kanten van de eigen belijdenis af te slijpen en kracht te zoeken in de geloofsbelijdenis, die aan alle Kerken gemeen is, dan dat men met beslistheid en overtuiging zou opkomen voor die geloofsstukken, waarin juist de eigenaardigheid van de Gereformeerde confessie uitkomt. Ongetwijfeld werkt daartoe mee, dat de strijd tegeii het al driester wordend ongeloof al wat nog I n Christus 'belijdt, dringt de onderlinge ntrovers te laten rusten en het zwaard zamenlijk uit de scheede te trekken tot ndhaving van ons „algemeen ea onge ijfeid christelijk geloof." Vergeleken met n afstand, die ons scheidt van de« marialist onzer dagen, is het verschil, dat ereformeerd en Lutheraan scheidt, zoo ering, en voelen we, hoe we zelfs in de oomsche Kerk nog een bondgenocte hebea te begroeten, waar de strijd gaat om e grondwaarheden der Christelijke religie.

Toch mag dit zoo versterkt gemeenschapsevoel, dat alle Christenen than? saambindt ooit oorzaak worden, dat we het kostelijk and, door God den Heere ons in onze bejdenis bewaard, niet zuiver zouden bewaren. e hebben op te trekken als verbonden egers tegen den gemeenschappelijken vijand aar elk onder or.zs eigen baaier. Coalitie ag nooit ia fusie ontaarden. Anders ECU erwijl aller aandacht gevestigd was opdea ijand van buiten, de kracht der bezetting erzwakken, straks langs een achterdeur de etterij de vesting binnensluipen, onverhoeds e zorgeloozs manschappen overvallen en e schade, door de ketterij aangericht, ia nze Kerken nog erger zrjn dan de veroesting van het ongeloof. Aan de zuierheid der belijdenis toch hangt in de erste plaats de welstand en het leven der Kerk.

Nu heeft de les der historie geleerd, dat de ketterij schier nooit begint met rechtstreeks en openlijk de hoofdpunten der belijdenis aan te vallen, maar dat ze gewoonlijk onder schijnbaar onschuldige gestalte op eea betrekkelijk ondergeschikt puöt den aanval waagt, om, als ze eenmaal vasten voet heeft gekregen, den aanval straks door te zetten en de hartader der confessie aan te tasten. Zoo deed een Arius, zoo handelde een Pelagius, zoo was bij ons de tactiek der Remonstranten. Arius noemde Christus ook wel God en wilde Hem de eere der aanbidding wel gunnen; alleen gelijkwezend met den Vader was Hij niet. Pelagius meende nog met beide voeten te staan op de belijdenis der Christelijke Kerk; van de genade Gods sprak ook hij even goed als Augustinus; alleen aan de vrijheid van den measchelijken wil hield hij tevens vast. En Arminius verklaarde zich volkomen bereid om de Confessie onzer Kerk te onderteekenen; aan de eeuwige uitverkiezing geloofde hij even vast als de volgelingen van Calvtjn; alleen die uitverkiezing rustte niet op het welbehagen Gods, maar op het voorgeziene geloof vaa van den mensch.

Juist daarom kan de Kerk niet genoeg e wacht houden bij de eerste beginselen er afwijking van haar belijdenis. Ze heeft oodig mannen, die met speurzin toegerust, lke contrabande op de grenzen ontdekken n afwijzen. Soms kan het geschil over een nkel woord, ja over een enkele letter looen, en toch aan dat microscopische verschil eei de verdere ontwikkeling der Kerk hanen. En niet het minste heeft de Kerk die acht te betrekken btj de examens, die oegang verkenen tot het kerkelijk ambt. en afwijking van de belijdenis bij een geoon gemeentelid kan uit onkunde vooromen en heeft in elk geval nooit de vereikende gevolgen voor het levea der Kerk, Vandaar dat onze vaderea in een gewoon lid der Kerk zulk een afwijking desnoods dragen wilden, mits die afwijking niet de fundamenteele stukken des geloofs betrof en er geen propaganda voor gemaakt werd. Maar een Dienaar des Woords moest gezond zijn in de leer. Aan de zuiverheid zijner belijdenis mocht niets ontbreken. En waar ook hier geldt sero medicina paratur, als de ziekte eenmaal uitgebroken is, komt het geneesmiddel meestal te laat, eischten ze daarom, dat bij het praeparatoir en peremptoir examen, dat den toegang tot de Bediening des Woords ontsluit, in de eerste plaats gelet zou worden op de orthodoxie van den candidaat. Een predikant, die reeds lacgeren tijd in de gemeente optrad en door catechisatie en prediking aan invloed won, wegens ketterij af te zetten, is veel moeilijker dan een candidaat bij het examen af te wijzen.

Maar hoezeer we dezen ijver voor de zuiverheid der belijdenis, voorzoover hij ook in onze Kerken gevonden wordt, waardeeren en prijzen, toch mag ook hier geen overdrijving plaats vinden en niet eenafwping van de belijdenis gezocht worden, waar geen dogmatisch geschil is. De tijd ligt nog niet zoover achter ons, dat heel onze kerkelijke wereld in rep en roer werd gebracht door het stof, dat men opjoeg over de zoogenaamde vier artikelen, het supralapsarisme, de eeuwige rechtvaardigmaking, de onmiddellijke wedergeboorte en de onderstelde wedergeboorte ~bij den doop. Toen onze Kerken echter ten slotte geroepen werden op de Synode te Utrecht om over deze geschilpunten uitspraak te doen, vereenigde allen zich met de voorgestelde conclusies, en sinds werd over dit geschil in onze kerkelijke wereld nauwelijks een woord meer gerept. Men had voor een confessioneel geschil aangezien, wat geheel binnen de grens der confessie viel.

Zoo schijnt ook thans weer eenige moeilijkheid gerezen te zijn over het artikel onzer geloofsbelijdenis, dat handelt van de nederdaling ter helle. Een uitlegging van dit geloofsartikel, die eenigermate afwijkt van de uitlegging door onzen Heidelberger Catechismus gegeven, deed de vraag rijzen, of hierin geen bedenkeli)ke afwijking school van de belijdenis onzef Kerken. Zelfs hoorde men, dat op kerkelijke examens de candidaten, die deze meenmg voorstonden, hierover lastig werden gevalle»'. Nu deze quaestie eenmaal opgekomen is, is het zeker beter, dat ze ook rond en open besproken worde. Hebben we mer werkelijk te doen met een dogmatiscn geschilpunt, dan mag het niet verzwegen worden, maar dient klare wijn te worden opdat onze Kerken weten,

waarin dit geschil bestaat en zij er uitspraak over kunnen doen. Maar ook omgekeerd, is er geen dogmatisch geschil, maar alleen een quaestie van historische exegese, dan behoort men ook over en weer elkander daarin niet te bemoeilijken. Niet alleen omdat de vrede en rust der Kerken een te kostbaar goed is, om ter wille van onbeteekenende geschilpunten in gevaar gebracht te worden, maar ook omdat een overdreven confessionalisme^ den band aan de confessie iiiet versterkt, maar juist verzwakt. Alle overdrijving schaadt aan de goede zaak, die men dient. Waar nu naar onze overtuiging in het onderhavige geval van een dogmatisch geschil geen sprake is, maar alleen van een zuiver wetenschappelijk vraagstuk, waarover onder de beste Gereformeerde theologen steeds verschillend is gedacht, meenen we niet spoedig genoeg onze Kerken te kunnen geruststellen. Wantrouwen is een plant, die maar al te welig tiert, wanneer ze eenmaal in de harten wortel heeft geschoten. En het is voor een jeugdig Dienaar des Woords verre van aangenaam, wanneer hij het kerkelijk examen verlaat met het kwade gerucht, dat men, nu, ja hem wel doorliet, maar de zuiverheid zijner belijdenis toch te wenschen overliet. Is dit metterdaad zoo, dan mag de Kerk hem niet toelaten tot het ambt van de Bediening des Woords; maar ook omgekeerd, is er hier geen zweem van ketterij, dan mag op de rechtzinnigheid zijner belijdenis ook geen schijn van verdenking blijven rusten. We pleiten dus allerminst voor zekere toegeeflijkheid tegenover afwijkende leerstellingen. Tolerantie tegenover de heterorthodoxtie is altoos verzwakking van het levensbeginsel der Kerk. Den band aan de confessie onzer Kerken willen we zoo sterk en krachtig mogelijk handhaven en bewaren. Maar waar alleen schijn en geen werkelijke afwijking bestaat, mag ook niet noodeloos oorzaak tot ongerustheid worden gegeven. Onze Gereformeerde Kerk heeft nooit een enghartig en bekrompen standpunt ingenomen; bij al de vastheid van haar dogmatische belijdenis liet ze ruimte voor verschil van inzicht op ondergeschikte punten. Een enkel voorbeeld moge dit afdoende aantoonen. In Art. IV onzer Confessie, waar de Canonieken boeken des Bijbels worden opgenoemd, wordt de brief aan de Hebreen uitdrukkelijk aan den Apostel Paulus toegekend; er staat toch: de veertien brieven van den Apostel Paulus, te weten, aan de Romeinen enz. en aan de Hebreen. De opstellers onzer Geloofsbelijdenis zijn dus metterdaad van de gedachte uitgegaan, dat de Apostel Pauius de schrijver van den brief aan de Hebreen is. Toch heeft niemand minder danCalvijn uitdrukkelijk bestreden, dat deze brief van den Apostel Paulus afkomstig zou wezen; erkennen onze Statenoverzetters, dat over den auteur van dezen brief verschillend is gedacht, en zal zeker niemand zoo dwaas zijn een dienaar des Woords, die dezen brief niet aan Paulus maar aan een anderen schrijver toekent, mits hij aan de goddelijke inspiratie van dezen brief onverzwakt vasthoudt, daarom van onrechtzinnigheid te beschuldigen. Art. IV onzer belijdenis heeft geen ander doel dan om vast te stel • len, welke boeken in de Kerke Gods als canoniek worden aangenomen, maar niet om uitspraak te doen over critische quaesties, die tot het gebied der wetenschap en niet des geloofs behooren. Het duidelijkst blijkt dit daaruit, dat in de Belijdenisschriften der andere Gereformeerde Kerken, zooals met name in de Confessie der Fransche Kerken, de brief aan de Hebreen blijkbaar niet aan den Apostel Paulus wordt toegekend, en deze Confessie toch ook door de Gereformeerde Kerken in Nederland steeds als volkomen orthodox is erkend geworden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Een dogmatisch geschil?

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's