GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Kege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Kege.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Vierde gedeelte).

Christus Koningscbap en de Maatschappij.

VII.

In welke gij eertijds gewandeld hebt, naar de eeuw dezer wereld, naar den overste van de macht der lucht, van den geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Efeze 2:2.

Voor wat de reusachtige ontwikkeling der Maatschappij betreft, dient thans in de derde en laatste plaats de aandacht gevestigd op de uiteetting van het terrein, waarop zich het menschelijk leven almecr beweegf. De eerste uitzetting waarop we wezen, was de uitbreiding die voor de afzonderlijke saamleving in dorp of stad, de éene groote saamleving van alle land en volk in de plaats schoof. We noemden & td.^plaatselijke uitzetting. De tweede uitzetting kwam voort uit de sterke toeneming der bevolking en de steeds grootere massaliteit, waarmee men te rekenen had. Dit was de uitzetting in het cijfer, of de quantitatieve uitzetting. En nu komt hier in de derde plaats bij de uitzetting van het terrein, hierin bestaande, dat de Maatschappij, die zich aanvankelijk alleen met de eischen van het practische leven inliet, zich thans ook ging wagen op het heel andere, meer geestelijke terrein van de wereld der gedachte, der verbeelding, der overtuigingen en der beginselen. Dat men in de Maatschappij het middel zocht en vond, om in de nooden en behoeften van het gezin en de personen in het gezin te voorzien, was een practisch bieden van hulp. Dat men ia de Maatschappij het middel aaitrof, ooi aan de gevaren die 't leven bedreigden, te ontkomen, droeg evenzeer een practisch karakter. Evenzoo bleef men op practisch terrein, toen men de saamleving verruimde en in aanraking trad met andere naties en volken. En in den grond bleef men niet minder een practisch doel najagen, toen de Maat­ g schappij zich inrichtte op de massaliteit, waarin de bevolking zich schier in allelanden ontwikkelde. Maar een heel ander terrein begon betreden te worden, toen het maatschappelijk leven zich ook ging inlaten met wat in den geest des menschen omging en de wereld van zijn gedachten vervulde. Niet alsof ook de bezigheid in die gedachtenwereld niet tot zeer gewichtige resultaten kon leiden, maar dit was hier slechts gevolg, geen rechtstreeksch doel. Dichtkunst kan een volk veredelen, maar de dichter bij de gratie Gods zingt niet om zich als volksleeraar op te werpen, hij zingt omdat een hooger aandrift hem drijft en geen rust laat. Van de wetenschap kan hetzelfde gezegd. De practische en de ideale wereld zijn niet hetzelfde. Elk dier twee heeft haar eigen terrein, met dien verstande, dat het practisch terrein meest 't eerst den mensch opeischt, en dat hij daarna, en eerst dan, het tweede terrein gaat betreden. Zelfs kaa men zeggen, dat het practische leven reeds tot eenige vastheid en zekerheid moet gekomen z^n, zal de ideale ontwikkeling van een volk kunnen intreden. En zoo nu ging het ook met de Maatschappij. Het saamleven buiten het Gezin werd eerst uitgelokt door en dienstbaar gemaakt aan de bevrediging van de practische levenseischen, en eerst toen hierdoor een geordend en veilig saamleven mogelijk was geworden, kon ook het ideale leven aan het woord komen, en ook de Maatschappij aan de kweeking van dit leven bevorderlijk zrjn. Steeds echter met dit gevolg, dat er een breuke < n de eenheid der saamleving komt. Zoolang in behoeften te voorzien valt of een gevaar is af te wenden, zijn allen hetsaim eens; maar nauwelijks heeft men s& amden weg naar de ideale wereld ingeslagen, of i^e gedachte des éenen blijkt zich anders dan (^ie van zijn naaste te ontplooien, en in de éene gedachtenwereld komt allerlei zeer onderscheidene overtuiging, aspiratie en doelkeuze aan het woord. Juist dit prikkelt dan de geesten, en verhaast de rijke oi'tploojing van het maatschappelijk leven, ^> i welhaast wordt dan in de gedachtenwereld de Maatschappij, door wat men "oemt de publieke opinie, een macht die 2ich de heerschappij over heel het mensche-'ijk leven aanmatigt.

Nu moet men dit niet te scherp naar trjdswde indeelen. Men kan toch niet zeggen, dat er ooit een tijd is geweest waarin ons roenschelijk geslacht geheel in het practische leven opging, en dat er geen toon uit de ideale wereld te beluisteren viel. Reeds in de dagen van Lamech lezen *e» dat niet alleen Tubal Kain de me talen leerde hanteeren, en dat Jabal het leven in tenten ordende, maar dat tegelijk Lamech's derde zoon Jubal „de vader werd van allen die de harp en het orgel bespelen", terwijl Lamech zelf zijn overmoedigen trots in een gedicht uitspreekt. Gezongen, op hoe gebrekkige wijze dan ook, is er altoos bij alle volk. De liefde tusschen man en vrouw heeft zich steeds ook in het lied ontboezemd, J)e dans, die nimmer geheel ontbrak, kweekte gevoel voor maat, zocht toonen en stemde poëtisch. De krijgszang, in hoe gebrekkigers vorm ook, klinkt ons uit de vroegste oudheid tegen. In teekening en afbeelding zocht men van oudsher steun voor het geheugen en een middel om een afspraak of verband vast te leggen. In sieraad en opschik zocht de kunst, die de stof bewerkt, haar eerste uiting, en des menschen geest had er van meet af behagen in, om asn ai wat men schiep of bouwde, een vorm te geven, die iets uitdrukt. Zelfs moet er met bijzonderen nadruk op gewezen, dat het menschelijk leven in vroeger tijden in veel hoogeren zin dan thans poëtisch gestemd was. Tot in het spreken toe was de slag en de maat. De steeds rijker gekende Folklore toont ons nog, hoe zelfs bij de wildste volken dit poëtisch element, in wat onbeholpen vorm dan ook, doorwerkte. Maar dit alles bleef bij persoonlijke aandrift, het maakte geen school, het bracht de inspannirig der gedachten nog niet in werking, en vat op dit ideëel deel der volken kreeg de Maatschappij als zoodanig eerst, toen naast de poëtische stemming, ook de gedachtenwereld aan het woord kwam.

Die overgang had geleidelijk en vanzelf plaats. Eerst had zich in elke streek en in elk dorp een eigen practisch leven ook maatschappelijk ontwikkeld, waarin de gezinnen die zulk een dorp samenstelden, geheel opgingen. Ze kenden niet anders en dachten aan niets anders. Maar toen men van lieverlede met de bewoners van andere dorpen en andere streken in nauwere aanraking kwam, begon men vanzelf te verelijken. Waarom had men 't zelf zóó ingericht, en had het in dat andere dorp op een andere wijze verzonnen.? Eerst begint dit dan daarmede, dat men al het eigene prijst en al het vreemde afkeurt. Dit is het sociaal egoïsme, dat steeds in den droom van eigen voortreffelijkheid opgaat. Men looft en prijst iets, en blijit er bij, omdat het uit de eigen omgeving en uit het eigen leven is opgekomen. Zóó heeft men het eenmaal ingezet, zóó zal 't daarom goed zijn, en zóó moet het dan ook blijven. Heeft men het nu in een ander dorp of ia een andere streek op andere wijze verstaan en ingericht, en wel op een wijze die ia strijd komt met wat we zelf invoerden, dan kan dit nimmer goed zijn, dan moet dit afgekeurd, en moet er streng tegen gewaakt, dat dit niet ook op 't eigen erf binnendringe. Het is de periode waarin men nog scherp tegenover elkander staat, het eigen leven diep, maar voor een meer algemeen leven zoo goed als niets voelt. Men zweert dan bij alle costumiere recht, Tot in het kleinste toe zdi men zich, in eigen omgeving, ia eigenaardigen vorm vast. Niemand in den eigen kring mag daarvan afwijken. Juist het genot van het leven bestaat in een gemeenschappelijk goed, dat 't heele dorp tegenover de afwijkende bestaanswijze van een ander dorp heeft te handhaven. En zoolang dit sociale egoïsme stand houdt, kaa men natuurlijk niet tot ontwikkeling van een hoogere gedachtenwereld komen. Men gevoelt niet, dat men met die heel andere kringen toch ééne menschheid vormt. Men kan zich nog tot geen hoogeren levenskring opheffen. Sterk door zijn eigenaardigheid, heeft men alleen voor dit eigen karakter oog en hart. Verder denkt men nog niet. Hooger mikt men nog niet. In zijn zelfgenoegzaamheid is men gelukkig en tevreden, en het maatschappelijk saamleven blijft tot het practische en uitwendige beperkt, hoogstens door een afgodischen eeredienst in zekeren zin gewijd.

Maar op den duur houdt dit geen stand. Door huwelijk en door gevaren die van derden dreigen, komt men met een genabuurde streek in zekere aanraking, in steeds drukker verkeer, ten slotte in iiondgenootschappelijke verhouding. Dit ontsluit de genegenheid en opent den weg, om met de wijze waarop in andere kringen geleefd wordt, in meer welwillende gemeenschap te treden. Het oordeel over wat er van eigen levenswijs afwijkt, wordt verzacht. Over en weer neemt men deel aan feestelijke maaltijden en gezelschappen. Men leert elkander van meer nabij kennen. En zoo allengs komt een zekere waardeering op ook voor hetgeen in die andere kringen de geesten bezielt, £n dan gaat de vergelijking dieper. Men poogt zich rekenschap te gevea, waarom het aldus in eigen kring, en waarop het zoo anders in zulk een anderen kring is ingesteld. Denk u b.v. twee - '.ringen, in den éenen waarvan de veel wij verij en de sla vendienst heerscht, en den anderen waarin de monogamie en de vrije loondienst is ingevoerd en in stand gehouden. Dan kan het niet anders, of de twee groote sociale vraagstukken van het huwelijk en van den dienst van ondergeschikten beginnen de aandacht te trekken. Men gevoelt steeds duidelijker, hoe aan deze beide instellingen een gedachte ten grondslag ligt. Over wat in zulk een gedachte en in het beginsel van die gedachte schuilt, poogt men zich een steeds helderder denkbeeld te vormen. Men volstaat er niet meer mee, dat het zoo is, en het daarom alzoo meedoet, maar voelt de vraag van het waarom ? opkomen. Daar denkt men dan over na, en daar .spreekt men over. Eerst onder elkaar, en straks met hen die van ander beginsel uitgaan. Het voor en tegen wordt tegen elkaar opgewogen. Beiderzijds doet men al het mogelijke, om het eigen standpunt te verdedigen. Zoo schuift men vanzelf onder de practische wereld een wereld van gedachten. En wel begint dan de practische wereld met die gedachtenwereld geheel te beheerschen, en mag de laatste slechts dienst doen, om de eerste te rechtvaardigen. Maar stand houdt dit niet. Men kan zich op den duur niet onttrekken aan de overtuiging, dat de gedachtenwereld toch hooger staat, en zoo breekt allengs de tijd aan, dat men in eigen kring wijzigen gaat, wat men zelf ten slotte erkennen moet, dat in andere kringen wijzer en beter was ingericht.

Ook op lager gebied valt allengs eenzelfde wijziging waar Is nfimen. Maakt men steeds beter en nauwkeuriger kennis met wat in andere kringen geschiedt, dan komt men vanzelf hierdoor ook tot de ontdekking, dat op tal van punten in die andere kringen betere practische resultat, en worden verkregen. Gebruikt men in andere kringen een soort ploeg, die dieper in den bodem insnijdt, gemakkelijker te hanteeren is, en spoediger bet werk afdoet, dan kan men wel aanvankelijk, maar niet op den duur hiervoor het oog sluiten, en lang duurt het niet, of men zet zijn eigen ploeg aan kant, en neemt den ploeg van den buurman over. Evenzoo is het met de wapenen voor den krijg. Merkt men dat men met boog en pijl van zijn buurman beter schiet, dan gevoelt men zijn achterlijkheid, en komt er vanzelf toe, om het beter voorbeeld van zijn buurman te volgen. Van de behandeling en teeling van het vee, van de bereiding van melk, boter en kaas geldt hetzelfde. Kortom, op alle terrein van het practisch leven kan men zich aan de vergelijking tusschen wat elders bestaat en in eigen kring gebruikelijk is, niet onttrekken. Men ziet dan voor oogen, wat bij zichzelf en wat bij anderen beter is, en tegen alle sociale egoïsme in dringt de nood van het leven, om het betere uit andere kringen over te nemen. De vergelijking die hierbij aan de orde komt, brengt er dan vanzelf toe, om over zulk een practische aangelegenheid meer te gaan nadenken. Men vraagt zich af, waarom die andere wijze van doen tot beter resultaat leidde. Hierop ingaande, vindt men vanzelf den weg, om het gevondene nogmaals te verbeteren, en ook zonder hoogere techniek, gelijk wij die kennen, de practische inrichting van gereedschap en wapenen nogmaals te volmaken. Lang niet altoos slaagt men hierin. Vaak toch is in een anderen kring het betere gevonden, omdat de natuur in die streek er meer toe meewerkte, en omdat de aanleg van de bewoners er beter voor paste. Men erkende wel dat de Damascener kling beter was, dan het zwaard dat men zelf hanteerde, maar zag daarom toch geen kans om zulk een goede kling zelf te smeden en te scherpen. Maar dan kocht men van elkaar, en nam van elkaar over, en werkte zoodoende onbewust dooreenmenging van het gemeenschappelijk leven in de hand. Maar het zij het de instellingen van het leven, of dat het de, practische resultaten gold, het gaf altoos tot vergelijking aanleiding, en juist die vergelijking is het die de gedachte werkzaam maakt, en vanzelf een hooger leven ontwikkelt.

Zoo ontwikkelde zich de gedachte, zoo rijpt de gedachte, zoo werd de gedachte gemeengoed, en begon steeds meer de gedachte den mensch bezig te houden. Aanvankelijk echter ging dit alleen door het gesprek, door de aanspraak en door het lied, en bleef ze dus voor haar uitbreiding nog altoos tot zeer engen kring beperkt. Doch dit veranderde geheel, toen de mensch, eerst teekenend, toen grafisch, zijn gedachten wist vast te leggen in het schrift.'Ditiocla.hts.ch.t, den grooten omkeer tot stand, dat het verleden, door opgeschreven te zijn, naleefde; dat wat in één kring gedacht was, door het schrift in tal van andere kringen kon worden overgedragen; en ook dat men zijn gedachten in verband en saamhang uiteen leerde zetten. Anderen kwamen daartegen dan weer op. Dit gaf str^d en daardoor verscherping van gedachten. Het schrift trok den mensch uit zijn isolement uit, en droeg hem over in een veel breederen kring, waarin allerlei gedachten en beginselen met elkander worstelden, en zoo eerst kon de gedachtenwereld van ons menschelijk leven allengs de haar toekomende plaats gaan innemen. Natuurlijk heeft eerst de uitvinding van het t/ir^^^/^^; ; van het geschrevene aan dit alles zijn volle vlucht gegeven. Zoolang al het gedachte afgeschreven moest worden in het schrift, waren er slechts zeer enkelen die deze handschriften machtig konden worden, en bleef de groote massa aan deze wereld van het geschrevene zoo goed als vreemd. Zang en lied leerde men van buiten, en kon men zonder het schrift van eeuw op eeuw voortplanten, maar het dieper ingedachte proza bleef het erfdeel ran een zeer kleinen kring. Dit duurde dan ook, tot de drukpers kwam en voor bijna geen geld al het gedachte onder ieders bereik bracht. Eerst toen kon in het maatschappelijk leven de gedachtenwereld haar triomfantelrjken intocht houden en een geheel nieuw leven wekken. Iets waar dan weer vanzelf uit voortvloeide, dat de Maatschappij het opkomen v& n de school en van het onderwijsin de hand werkte.Waartoe toch zou de school dienen, zoolang men geen schrift heeft? Dan kan men slechts alles vertellen en mondeling meedeelen, en dat doen de ouders hun kinderen in het gezin. Zoodra er daarentegen een geschreven, en straks een gedrukte voorraad gereed lag, om te worden opgenomen, kon de drang niet uitblijven, om het opkomend geslacht daarin in te wijden. Daartoe nu was de school noodig, die daarom vanzelf buiten het gezin staat, omdat één gezin de kosten daarvan in den regel niet kan dragen. Reden waarom geheel de schoolquaestie, met al wat er aan vast zit, onder de groote sociale vraagstukken thuis hoort.

Maar juist dit op den voorgrond dringen in het maatschappelijk leven van de gedachtenwereld heeft dan ook vanzelf tot het noodlottig gevolg geleid, dat in deze Maatschappij zich een eigen geest heeft ingedrongen, die door haar den mensch, ja, heel ons menschelijk leven poogt te beheerschen. Van de gedachten moet men wel afdalen tot de beginselen, en zoodra die beginselen strijdig tegenover elkander komen te staan, ontwaart men allengs, dat die strijdige beginselen opkomen uit een algemeenen^^w^, die met eea anderen geest in den boezem der Maatschappij den kamp aanbond. Vandaar dat men gedurig spreekt van den tijdgeest, van den geest van een volk, van den geest van de i8e enden geest van de 20e eeuw. Ook wel spreekt men van een stroom, die meesleept, en waartegen men niet op kan, en 'tzij die geest, 'tzij die stroom, vindt dan veelal zijn uitdrukking in wat men noemt de publieke opinie, en aan die publieke opinie voelt men, dat men in haar te doen heeft met een wezenlijke macht, waarin een bepaalde geest werkt en drijft, en die 'al wie maatschappelijk meê wil leven, aan zijn wet poogt te onderwerpen. De wet van den heerschenden tijdgeest zet zich dan vast in alle gedragingen des levens. Ze bepaalt den vorm, waarin men zich kleeden, zich gedragen, zich aandienen en optreden zal. Tot in het kleinste bepaalt ze den gang van het maatschappelijk leven. En de druk van deze wet is zoo overweldigend, dat ze den vrijen mensch tot slaaf maakt. Maar al te velen kennen dan ook geen hooger ideaal, dan om deze wet van den tijdgeest tot in de kleinste bijzonderheden te kennen, en stipt te houden. Ja, niet weinigen zijn in zoo sterken zin van die wet de slaven en slavinnen geworden, dat ze er lichter toe overgaan om Gods wet te schenden, dan dat ze ook maar in de kleinste kleinigheden toonen zouden niet te weten hoe het hoort. Nu ligt hier ten deele iets goeds in. De omgangsvormen moeten zekere regelen kunnen volgen, en het is blinde wispelturigheid, zich hieraan niet te willen storen. Het kwaad schuilt slechts daarin, dat deze tijdgeest zijn wet steeds verder uitstrekt, en in de publieke opinie een rechtbank opwerpt, die op elk terrein vonnis wil slaan. Eerst ging dit in het Christenland nog, in zooverre althans op godsdienstig en zedelijk gebied de wet van Christus' Kerk en niet van de Maatschappij uitging, of althans de Maatschappij zich naar de Kerk van Christus voegde. Maar juist dit neemt spoedig een einde. De geest die zich in het maatschappelijk leven nestelt, wil geheel onafhankelijk zijn, eigen wegen voor het leven afbakenen, zelf een nieuwen toestand scheppen, en dan duurt het niet lang of hij komt in zijn wet met de wet Gods en met de levenswet van het Evangelie in openbare botsing. Vooral sinds de periodieke pers zoo hand over hand aan invloed won, is het aan dien tijdgeest dan ook gelukt, al meer de publieke opinie tegen de levenswet van het Evangelie over te stellen, In de dusgenaamde Spectatorliteratuur is dit begonnen. Van Effen, hoe gematigd ook, gaf ten onzent den stoot. En zoo is thans in de Maatschappij, die over zoo onnoemelijken invloed beschikt, een macht aan het woord, die in alle levensvraagstukken de wijsheid voor zich opeischt, op elk gebied den toon wil aangeven, en zich op het ge° stoelte van den oppersten wetgever heeft gezet, om geheel ons leven te beheerschen. In den apostolischen tijd geleek de toen heerschende toestand hier sterk op. In de Romeinsch-Grieksche wereld, waarin de apostel Faulus optrad, vond hij evenzoo een maatschappel^k leven, dat in alles den toon aangaf, nog lang niet zoo ontwikkeld als thans, maar toch het grootste deel des levens reeds omvattend. Vandaar dat de apostel ons s^tetktva, n den geest dezer eeuw, waarmee niet geheel 'tzelfde, maar toch ongeveer 'tzelfde bedoeld is, als met hetgeen wij tijdgeest noemen, een ongrijpbare, ongekende geestelijke macht, die ook destijds geheel de samenleving beheerschte. Het verschil is alleen, dat in Faulus' dagen het Christendom pas opkwam, en dus den strijd met den geest der eeuw aanbond, terwijl in onze toestanden het Christelijk beginsel eerst heerschte en nu door Aen geest des ty'ds wordt aangevallen, om het uit ons leven terug te dringen. Maar in wezen is het beide malen één, In de publieke opinie van den tijdgeest, die in de Maatschappij zijn kracht zoekt en vindt, spreekt de wil van de wet des menschen zich uit, om 't leven te beheerschen en te bepalen hoe 't alles hoort en zijn zal; en daartegenover worstelt in diezelfde Maatschappij de Geest van Christus, die zijn Evangelie tot levensstandaard instelt. En wat nu 't opmerkelijke is, de apostel zegt ons klaarlijk, dat in dezen geest der Maatschappij, in dezen tijdgeest, of hoe men dien geest ook noemen wil, de eigenlijke aandrijver is: „de Overste van de macht in de lucht, die werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid". Wie zich aan de Schrift houdt, kan noch mag het daarom anders verstaan, of in deze tyrannic der Maatschappij, die ons onvrij maken, van Gods wet aftrekken, en aan zichzelf onderwerpen wil, werkt satanische ingeving.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Kege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1909

De Heraut | 4 Pagina's