GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Wereldzendingsconferentie te Edinburg.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Wereldzendingsconferentie te Edinburg.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 14 Juni j.l, kwam te Ëdinburg samen de groote zendingsconferentie, waarvan het plan verleden jaar in den breede in ons blad besproken werd, en waarvan we thans een zeer beknopte schets willen geven. Later komen we wellicht nog op eenige detailpunten terug.

De conferentie had, in tegenstelling met de conferenties van 1888 te Londen en van 1900 te New-York, gelijk die van 1902 te Madras voor Indië, een wetenschappelijk doel. Mannen van naam op het gebied der missie hebben langen tijd van te voren allerlei studiën gemaakt met betrekking tot tal van belangrijke zendingsvraagstukken. Negentien leiders, groote zendingscorporaties vertegenwoordigende, vormden een internationaal comité en stelden als zoodanig reeds twee jaar geleden hef plan der conferentie vast.

De arbeid werd verdeeld over acht commissies, elk bestaande uit twintig personen, meest ngelschen en Amerikanen, Niet willekeurig erden die commissies samengesteld, maar men voegde die mannen bijeen, die krachtens speciale kennis en ervaring bijeen hoorden, zoodat iedere commissie bestond uit de uitnemendste personen, die voor de door de commissie te behandelen onderwerpen te vinden waren. Bovendien kon elke commissie, gekozen zoowel uit mannen als uit vrouwen, zoowel uit gewone eden als uit geestelijken, zich zooveel leden toevoegen en zich 100 laten helpen en voorlichten als zij gewenscht achtte.

Elk der acht commissies moest minstens een maand vóór de conferentie de resultaten van haar arbeid aan alle leden der conferentie ter verweging aanbieden, opdat haar rapporten met vrucht op de conferentie zouden kunnen worden behandeld. De vruchten van de besprekingen op de conferentie zouden worden neergelegd in resolution, met dien verstande, dat als legel zou gelden, dat, geen resolutie zou worden toegelaten over zaken van leerenkerkegeering, waarover de ketken en genootschapen, die ter conferentie vertegenwoordigd zouen zijn, mcchten verschillen. Men kan tegen dezen regel bezwaar hebben, niet wel kan ontend worden, dat een andere regel in het kader van de conferentie, zooals zij gedacht was, niet el zou hebben gepast.

Het spreekt van zelf, dat niemand door de resouties gebonden geacht kon worden en dat ieder volkomen vrij moest worden gelaten om van etgeen in de resoluties zou worden neergelegd oover gebruik te maken, als hij met zijn beinselen, opvattingen, omstandigheden, en wat dies meer zij, bestaanbaar zou achten. Geen bindende, sltchts adviseerende beteekenis moesten de resoluties hebben.

De rapporten der acht commissies vormden en grondslag der te houden vergadeiingen van e eigenlijke conferentie, die aangevuld zou orden met opwekkingssamenkomsten.

De beteekenis dezer conferentie is uit den ard der zaak zeer groot. Wel is terecht opemerkt, dat te overdreven gewicht gehecht werd an de lessen der historie en dat helaas ontrak een commissie, die de zending had te beien in het licht der Heilige Schrift, in welk licht essen van de praktijk wel eens konden blijken e zijn lessen in strijd met het gebod van en e gehoorzaamheid aan God, maar dit kan niet verhinderen, dat algemeene deelname aan de onferentie, ook door positieve belijders van et gezag van Gods Woord, gewenscht en georloofd was, onder beding, maar dan ook lleen, dat men steeds in het oog bleef houden, at de autoriteit van God en Zijn Woord verre ad te gaan boven de autoriteit van historie n ervaring.

Ondel dat voorbehoud is de arbeid der conerentie niet licht te overschatten, te meer daar it de wijze van voorbereiden blijkt, dat de rbeid goed verdeeld was, zoodat verwarring, et name iu de discussies, voorkomen kon orden, Hoe breed de commissies haar. taak pvatten, kan men eenigszins beseffen, wanneer en de vragenlijsten inziet, die aan de arbeiers der verschillende missiën ter beantwoording erden toegezonden.

De vele deelnemers, die van alle oorden der ereld naar Edinburg waren gekomen, waren oor het bestuur van het Livingstone College bij Londen uitgenoodigd, de jaarvergadering ier zendmgsinrichting, welke bedoelt hun, die ter zending uitgaan, ook eenige kennis van de eneeskunde toe te brengen, bij te wonen, aan welke uitnoodiging vöór het begin der conferentie door vele leden werd gevolg gegeven.

Tijdens dit bezoek aan Livingstone College hadden veel deelnemers aan de conferentie, die op weg waren naar Edinburg, reeds gelegenheid, elkander min of meer te leeren kennen, zoódat velen niet meer vreemd tegenover elkander tonden, toen zij Maandag 13 Juni te Edinburg ankwamen en daar verschenen.op de receptie, ie te hunner eere gegeven werd door de steelijke autoriteiten. Bij die gelegenheid konden, vanwege het groote getal deelnemers alleen de fficieele afgevaardigden voor den Lord Provost n zijn echtgenoote verschijnen.

De ontvangst droeg een zeer waardig en ympathiek karakter, en bewees, hoezeer de stad dinburg prijs stelde op de eer, de conferentie binnen haar muren te mogen zien samenkomen. astvrijheid werd trouwens door dé Edinburers in zoo ruime mate aangeboden, dat zij uidelijk de sympathie der stad voor de conferentie aantoonde. De pers van Edinburg toonde ich ook 2eer ingenomen met de eer, die de tad te beurt viel.

„Het kan »jn" — zoo schreef The Scotsman, waaraan we ook verder het een en ander ontkenen — „dat Edinburg tot vergaderplaats verkozen werd, omdat Schotland in de groote onderneming der zending altijd vooropging. Het was Schotland, dat in de personen van Mungo, Park en Livingstone den weg baande tot in de meest afgelegen streken van bet zwarte werelddeel; het was Schotland, dat in den persoon van Mackay van Uganda daar een christelijken staat onder Britsch beschermheerschap grondvestte; het was Schotland, dat het eerst, in Lovedale en Blantyre, het bewijs geleverd heeft wat het Christendom voor de inboorlingen kon doen door iiverige zending; het was Schotland, dat door Paton de macht van het Christendom in de zuidelijke zeeën zeer uitbreidde en dat, in den persoon van Chalmers zulk een indruk maakte op Robert Louis Stevenson, dat hij schreef: „Zij, die zoo gekant zijn tegen de zending, hebben slechts één ding te doen: te komen en ze op de plaats zelve te zien, " Weder was Schotland de eerste, om scholen op te richten voor de hoogere opvoeding van Hindoes, scholen, die een grooten invloed hebben uitgeoefend op de volksscholen in Indië, Schotland heeft, in verhouding tot zijn bevolking, meer voor de zending gedaan, dan eenig land ter wereld. Het heeft van zijn beste mannen naar de verst verwijderde zendingsposten gezonden. Misschien zijn dese zendelingen te liever gegaan omdat een vrijere omgeving hen aantrok, In elk geval zond Schotland het beste wat het had naar Indië en naar Afrika en bij ondernemingen op het gebied van de zending stonden de Schotten vooraan. Om hen daarvoor te eeren, komt de Wereldzendingsconferentie heden juist in Edinburg bijeen".

De samenkomsten namen D.nsdag 14 Juni een aanvang, 's Middags om twaalf uur was er dienst in den dom St.-Jiles, terwijl om vijf uur in het universiteitsgebouw plaats had de verleening van den doctorstitel honoris causa aan enkele buitenlanders, waaronder zich de Japannees Rev. T. Herada bevond, en om acnt uur in de Assembly Hall door Lord Balfour of Burleigh de openingsrede werd uitgesproken, waarbij o.a, de brief van den Koning van Engeland voorgelezen werd, en waarin werd uiteengezet de beteekenis van de conferentie, die volgens den redenaar vooral bedoeld was tot versterking der eenheid van geest en der samenwetkicg. Verder sprak nog de aartsbisschop van Canterbury over de centrale plaats van de zending in het leven der kerk, terwijl de Amerikaan Mr. R. E. Speer handelde over „Christus als den Leider van het zendingswerk in de Kerk", betoogende, dat, als men Christus volgt, men zulks doen moet tot aan de einden der aarde.

Woensdag 15 Juni was de eerste eigenlijke werkdag der conferentie. Na een korte en plechtige godsdienstoefening te kwart voor tien, begon men onder voorzitterschap van John R. Mott aan de behandeling der onderwerpen, waarbij de statistieken omtrent de verspreiding van het evangelie over de geheele wereld het eerst aan de orde kwamen. Daarbij werd zoo gehandeld, dat een heele serie sprekers optrad, van welke ieder zeven minuten mocht spreken. Na zes minuten ging een waarschuwingsbel en dan waren de meestea vóór de tweede meedoogenlooze bel klaar. Op die wijze werden tal van toelichtingen op de conclusies omtrent het eerste punt of op onderdeelen ervan gegeven. Door deze methode bood de conferentie een groot veld aan voor onderzoeking naar de nationale karaktertrekken der volken, daar zij de menschen naar bun nationale eigenschappen deed kennen. De Engelschman en de Schot begint namelijk met te betoogen, dat hij niet veel kan zeggen in zeven minuten — en de Hollander doet, in nog veel sterker mate en nog veel tijdroovender als regel precies hetzelfde, gelijk men veelal kan waarnemen — en hij spreekt daarover zoo in den breede, zegt The Scotsman, dat de zeven minuten voorbij zijn eer hij nog iets gezegd heeft. Maar de Amerikaan met zijn karakteristieke praktische manier van doen en met zijn vlugheid begint ongeveer aldus: „In de eerste plaats wensch ik dit te zeggen ...." en dan werpt hij zich meteen ten volle op de zaak en raakt zoodoende het hart van de quaestie in zijn zeven minuten. Dat deze regel uitzonderingen kent, welke hem bevestigen, spreekt van zeif. Evenzoo van zelf spreekt bet echter, dat zelfs de Amerikaan in zeven minuten de zaken niet grondig zou hebben kunnen behandelen, indien deze conferentie zich niet daarin bad onderscheiden van andere, „that its thinking had be done", zoodat de overgelegde rapporten de meest gewichtige stukken van de conferentie vormden — en ook over het algemeen buitengewoon belangrijke stukken op het gebied der zendingslitteratuur — en de mondelinge debatten, zooals een opmerker het noemde, niets tot den werkelijken rijkdom dier rapporten toevoegden. Vandaar dat we op die rapporten te gelegener tijd nog eens nader terugkomen.

Tusschen morgen-en middagvergadering werd wederom een korte godsdienstoefening gehouden. Van deze godsdienstoefeningen, als bidstonden bedoelden, en die steeds eindigden met het Onze Vader, hardop gebeden door de ge heele vergadering, had lederen dag een andere bisschop de leiding. Van de zakelijke bijeenkomsten bad steeds de bovengenoemde voorzitter de leiding. lederen dag was de gang van zaken precies dezelfde. Wel stelde de heer Mott den vierden dag voor, den spreektijd van 7 tot 5 minuten terug te brengen, maar dat voorstel naaide niet de vereischte meerderheid, zoodat eder spreker zijn volle 7 minuten behield. Een zeer enkel maal gebeurde het, dat een spreker, heengaande na de tweede bel, teruggeroepen werd door de vergadering en dan nogmaals mocht spreken. Bij de voorbehandeling van het punt der eerste commissie was aan het licht ekomen, dat het aantal dergenen, die als heidenen of mohammedanen nog nimmer de blijde boodschap gehoord hebben, veel grooter is dan hec aantal van hen, aan wie die boodschap wel reeds gebracht is. Dat resultaat van de studie der commissie was door velen niet verwacht en maakte grooten indruk. Men achtte in verband met die conclusie vooral strijd tegen den Islam noodig en wilde dien valschen godsdienst tot in het hart van zijn gebied raken. Men sprak van Noord-Afrika, zelfs van Mekka. Intusschen meenden anderen, dat China eerst aan de beurt moest komen voor versterking van arbeidskrachten, daar in China de nood der tijden dringt, Hoe het zij, algemeen was dp iadtuk, dat men zich met inspanning van alle krachten moet geven aan bet zendingswerk, zoo met het oog op nieuwe nog onbezette terreinen, als met opzicht tot gebieden, waar de bezetting versterkt moet worden. In dit verband werd ook Britsch-Indië genoemd, waarheen denlaatsten tijd een versterking van 1000 man is gezonden, maar waar men eenige duizenden arbeiders meer noodig heeft.

De voornaamste spreker van dezen dag was Professor W, P, Paterson van de universiteit van Edinburg. Hij sprak over „Het christendom, de eenig afdoende en universeele religie, beschouwd als verlossing" in een rede, die meer dan eenig ander betoog indruk maakte. Met helderheid van gedachte, duidelijkheid van taal, en juistheid van onderscheiding, betoogde hij, dat het Christendom beantwoordt aan zijn pretentie, de eenig genoegzame religie te zijn, I, door den zegen, dien bet brengt; 2. door het ideaal van God, dat het voorstelt; 3. door de leer der redding, die het predikt. Hij deed uitkomen, hoe het christendom in tegenstelling met het Hindoeisme, dat slechts outkoming zoekt aan een moeitevolle en ondoelmatige wereld, de weelde brengt van goddelijke vergeving en heiligheid en eeuwig leven; hoe het christendom — waar de Hindoe zich zijn God niet inbeeldt met een oog om te zien en een arm om te redden, en waar de aanhanger van den Islam zich zijn God denkt met de grillen enslimmigheden van een oosterschen despoot — God voorstelt met alle verheven eigenschappen van wil en macht om te belpen en te redden; hoe het christendom, tegenover de leer van het ethische ideaal van de nadering tot God, welke leer den regel opstelt: houd de zedewet en ge zult God welgevallig zijn, beginf met vergeving en de religie laat wortelen niet in de zwakke pogingen van den mensch maar in de onveranderlijkheid van God.

Donderdag 16 Juni kwam punt II aan de orde: de kerken der inlanders en haar arbeiders, Bij de behandeling van dat punt werd voorlezing gedaan van een brief van oud-president Roosevelt, waarin deze als zijn meening onder meer uitsprak, dat in het zendingswerk zeer bijzonderlijk eenheid noodig is. De voorlezing van dien brief lokte groot applaus uit. Dr, Campbell Gibson was inleider van de aan de orde gestelde quaestie, bij welker bespreking de kerk werd beschouwd als een levend organisme, en iedere ziel, ook uit de heidenwereld, als een levend orgaan daarvan. Voorts werd er zeer de nadruk op gelegd, dat der inlandsche bevolking het goed-recht toekomt, oorspronkelijke keiken te organiseeren. Men meende trouwens, dat aan ieder volk vrijheid gelaten moest worden om de evangelische waarheden op zijn eigen wijze uit te drukken, wat ieder zal kunnen toegeven, mits men daaronder maar niet versta, dat ieder volk de vrijheid hebben moet om het evangelie zelf naar tijden en omstandigheden te fatsoeneeren.

Een van de grootste bezwaren, die de zending ontmoet, werd ter sprake gebracht toen de vraag gesteld werd, of het de bedoeling van de zending moet zijn, de natiën zelf te evangeliseeren of wel de inlanders tot evangelisten op te leiden, Zekere Bisschop Brooks bepleitte het laatste Er waren, zoo deelde hij mede, aan de universiteit van Peking 500 jeugdige studenten, die begeerden, in hun eigen land het evangelie te prediken. Men meende trouwens vrij algemeen, dat het Oosten het evangelie moet hooren van oosterlingen, mede daarom dat het daarop is aangewezen door de grOote moeilijkheden, die men er op taalgebied te overwinnen heeft, wanneer men de evangelisatie door westerlingen wil laten volbrengen, Een andere vraag was het intusschen, of de oostersche arbeiders niet moeten steunen op de westersche zending. Ter ontkennende beantwoording dier vraag voerde men aan, dat oosterlingen, die in dienst der vreemde zending het evangelie prediken, zoo licht worden aangezien voor door vreemde naties betaalde spionnen en verraders. Maar Dr, Ross stelde daartegenover, dat in Mandsjoerije in de laatste jaren 30000 zielen tot de christelijke kerk waren gebracht en dat slechts 100 daarvan de directe resultaten te zien gaven van het missiewerk der vreemdelingen en alle overigen de resultaten van het werk der inlandsche arbeiders, maar dat deze laatsten allen hun steun vonden in de westersche zending.

De derde dag van de beraadslagingen, Vrijdag 17 Juni, was bestemd voor het onderwerp van de derde commissie, de quaestie van onderwijs en opvoeding der arbeiders in den dienst der missie. De inleider van dit onderwerp was de bisschop van Birmingham, die de stelling verdedigde, dat, zal de volheid van Christus, de volheid der heidenen, bereikt worden, ieder volk de gelegenheid zal moeten hebben, door middel der zending daartoe mede te werken.

Zaterdag 18 Juni werd, nadat voorgelezen en vastgesteld was een antwoord op den brief van dea Engelschen koning, punt IV van de reeks behandeld: hetvEvangelie tegenover de valsche godsdiensten, ingeleid door Prof. Ciir van Aberdeen, die den toestand van thans vergeleek bij dien van Israël in den tijd van de opkomst der machtige wereldrijken, toen de profeten opstonden om in Gods naam te getuigen, te profeteeren, te bestraffen. De inleider vroeg, of de Christelijke Kerk niet staat voor een dergelijk vraagstuk, of er geen wereldrijken op geestelijk gebied te overwinnen zijn en of de Kerk bereid is, op de daartoe tot haar uitgaande roepstem gehoor te geven. Een voorname plaats nam in de discussies van dezen dag het animisme en de zeriding onder de animistische volken in. Redenaars uit vele deelen der wereld namen aan de bespreking daarvan deel, o.a. ook Dr. J. R. Callenbach van Rotterdam, die het animisme in Midden-Celebes besprak en aan de hand van een beschrijving van den heer A. C. Kruyt aantoonde, dat dit animisme eenigszins verschilt van het in bet rapport der commissie beschrevene. Het spreekt overigens van zelf, dat het van zeer veel belang was, door mannen uit verschillende oorden der wereld te hooren vertellen van de ervaringen, die onder de nietchristelijke volken met de zending worden opgedaan.

Des Zondags, 19 Juni, was er slechts een avondbijeenkomst m de Assembly Hall, waar de aartsbisschop van York eenige aanrakingspunten tusschen christelijke en niet-christelijke volken besprak.

Van bijzonder groot belang was de zaak, die Maandag 20 Juni werd behandeld: regeeringen zending. Men bepleitte dringend eenheid in de verhouding tusschen die beide, maar waarschuwde tegen vermenging van politiek en zending. Dit laatste deed o.a. Prof. Dr. Van Nes uit Leiden, die opkwam tegen een motie om de conferentie bij de mogendheden, die het tractaat van Berlijn hebben onderteekend, te laten protesteeren naar aanleiding van de wreedheden, die geschiedden in Belgisch Congo, waar de zending groote moeilijkheden ondervindt, o. m. omdat het slechts voor een gering deel voor de zending is geopend. Tegen die motie gingen vele ernstige stemmen op en het mag betwijfeld worden, of de conferentie met zoodanige motie zou zijn gebleven op den goeden weg. Het is niet in zoodanige motie, dat eenheid aan het licht moet komen. Ook daarin niet moet eenheid uitkomen, dat men regels vaststelt voor de verhouding van zending en regeering, naar welke regels zich dan de zending allerwege zou hebben te gedragen. Men heeft te doen met algemeene beginselen, die naar gelang van tijd, plaats en omsiandigheid op uiteenloopende wijzen moeten worden toegepast.

Wel kan men natuurlijk met recht aandringen op eenheid in een geval, als waarvan zendeling W, B. Slaan van de China Island Mission verhaalde, dat het Ëngelsche gouvernement naar aanleiding van den moord op Europeanen den dood van een der hoofdschuldigen eischte en bovendien als straf een som van tienduizend pond sterling, welk bedrag het gouvernement aan de zending aanbood. Twee zendingslichamen weigerden de som, maar andere corporaties dachten er anders over en aanvaardden het geld.

Bij deze bespreking kwam ook aan het lich dat niet alleen in ons Insulinde van Regeerjngswege menigmaal te veel ten gunste van den Islam is opgetreden, want men deed uitkomen, dat wel de regeeringen der christelijke zending goedgezind zijn, maar dat ambtenaren veelal zoo optreden, dat de Islam en zijn verbreiding er door in de hand gewerkt wordt. Onder de niet-christelijke landen is Japan het eenige, dat volkomen godsdienstvrijheid kent.

Den volgenden dag. Dinsdag 21 Juni, kwam in behandeling een voorstel om uit de conferentie een permanent comité te vormen, dat zou bestaan uit 10 leden uit Brittannië, 10 van het continent van Europa, 10 uit Amerika en 5 uit andere oorden der wereld en dat ten doel zou hebben, blijvend voeling te doen bestaan tusschen zandingsvelden en zendingsbesturen en te bevorderen eenheid in de groote beginselen, welke eenheid b.v. uitdrukking zou kunnen vinden, zoo noodig, in een gezamenlijk request aan het adres van de regeeringen. Men begeerde namelijk zeer, tot meer eenheid te geraken. Immers, al erkende men ook dankbaar, dat in vele landen samenwerking tusschen de zendingen der verschillende Kerken en Kerkgenootschappen bestaat, men wilde verder op dien weg van eenheid en samenwerking, Gevraagd mag echter worden, of de AngÜkanen niet tè ver wilden gaan op dien weg door te verlangen, dat op een volgende conferentie ook de Roomsch-Katholieke en de Grieksche Kerk vertegenwoordigd zouden zijn. Het komt ons voor, dat aan zoo vergaande saamwerking onoverkomelijke bezwaren verbonden zouden zijn en dat men bij bet zoeken naar eenheid in de groote beginselen, die beginselen wel eens te zeer naar den achgrond kon schuiven.

Woensdag 22 Juni waren de besprekingen gewijd aan de opleiding van het zendingspersoneel. Men erkende allerwegen, dat niet, gelijk men vroeger veelal meende, godvreezendheid, bijbelkennis enz. voldoende zijn om een mannelijken of vrouwelijken zendeling voor de opgelegde taak bekwaam te maken, maar dat de zending eischt de allerbeste krachten, mannen en vrouwen, die veel algemeene ontwikkeling bezitten, maar bovendien nog met veel speciale kennis zijn toegerust. Wat intusschen niet weg neemt, dat het als vroeger bij den zendeling blijft aankomen op karakter, op godsvrucht enz. Voorbij is intusschen de tijd, dat men de zending als iets minderwaardigs beschouwt, als iets, waarvoor menigeen zich te goed mag rekenen, want allerwegen zijn de oogen opengegaan voor de groote beteekenis der zending niet alleen op godsdienstig, maar ook op maatschappelijk gebied. Hoe langer hoe meer zijn de oogen ook opengegaan voor de beteekenis, die de genees-en heelkunde in den dienst der zending heeft. Over dat hulpmiddel in den dienst der zending, en over de taaistudie, die bij de zending uit den aard der zaak een groote rol speelt, werd uitvoerig gesproken op de conferentie. Daarbij werd opgemerkt, dat de opleiding voor die hulp-en nevendiensten niet eenzijdig mag zijn en den betrokken zendeling niet buiten bet eigenlijke werk mag plaatsen. Men wilde de opleiding zoo doen plaats vinden, dat de zendeling voor alles zendeling blijft, hoewel belast met een specialen dienst, en met name van den zendeling-medicus eischte men, dat bij tegenover de geestelijke behoeften zijner patiënten niet vreemd zou staan, zoo goed als men b.v. van den eigenlijken zendeling vroeg, dat bij met onderwijszaken bekend zou zijn, als anderszins.

Den laatsten dag der conferentie. Donderdag 23 Juni, kwam in behandeling het rapport van de commissie voor het werk in het vaderland ten behoeve der zending. Bij die bespreking werd er door mannen uit Amerika, met een beroep op de praktijk in de Vereenigde Staten en Canada, de nadruk op gelegd, dat het ook bij de zending voor een goed deel aankomt op juiste arbeidsverdeeling. Men had daar den omvang van het zendingsveld overzien, de benoodigde arbeidskrachten geteld en de kosten geschat, en had toen een verdeeling gemaakt, waarbij iedere kerk een deel van de grooite taak op zich nam om dat deel geheel opeigen kosten te vervullen. Men wees er ook op, d4t opwekking van geestelijk leven en liefde voor en belangstelling in de zending hand in hand gaan. Het laatste, zoo betoogde men, volgt het eerste steeds onmiddellijk. De moeilijkheden, bij den arbeid in het vaderland ondervonden, bleken trouwens, in de verschillende landen vrijwel met elkaar overeen te stemmen, gelijk in zooveel andere opzichten de bezwaren, die de zending te overwinnen heeft, allerwegen en ten allen tijde gelijksoortig zijn. Ware dit niet zoo, dan zou ook de conferentie niet het nut kunnen hebben, dat thans van haar kan uitgaan. Wat overigens die vele bezwaren Detreft, die de zending ondervindt en die haar tot een lang niet lichten last maken, een lid van de commissie, daarover sprekende, wees er op, dat het werk van de zending het werk van den Heiland zelf is, dat de last ervan Zijn last is, een last, dien Hij ons oplegt, en dat, indien we als trouwe dienstknechten in dien last deelen, wij ook eenmaal in Zijn blijdschap en vreugde zullen mogen deelen, als we, gelijk de Schrift het noemt, zullen ingaan in de vreugde onzes Heeren.

Op den avond van den 23en Juni werd de conferentie gesloten met een afscheidsbijeenkomst in de Assembly Hall, welke op alle deelnemers ongetwijfeld een onvergetelijken indruk zal hebben gemaakt, en die uitdrukking gaf aan de geestdrift, welke alle deelnemers der conferentie bezielde, en aan het gevoel van eenheid, hetwelk trots alle verschillen op detailpunten bij allen zeer levendig was. Als vrucht van de conferentie mag men met The Scotsman dan ook wel allereerst dit noemen, dat een groote stap gedaan is op den weg naar de eenheid tusschen de verschillende protestantsche kerken op het gebied der zending.

In het algemeen mag inderdaad gezegd worden, dat door de conferentie de zaak der zending, meer dan tot dusver ooit bet geval was, gemaakt is tot gemeengoed van het gewone volk. Het schouwspel, dat de conferentie bood met haar dag aan dag grooter wordende bijeenkomsten, die drie groote zalen van Edinburg des avonds geheel vulden, was indruk «rekkend. Schoon was het, te zien en te hooren, hoe mannen, die tot de knapste en bekwaamste in de wereld gerekend moeten worden, zich opmaakten om, voor zooveel aan hen lag, den strijd om het christelijk ideaal door de geheele wereld te doen ontbranden. Schoon was bet ook, te zien, hoe de pers ginds haar best deed, een weerspiegeling te geven van de opgewekte belangstelling. Dat alles heeft in Edinburg, maar ook ver daarbuiten, „the man in the

street" het besef gegeven, dat de christelijke zendiog het grootste werk van beschaving en verheffing is, voor de geheele wereld. Handel en nationale expansie staan in het teeken van de lelfiucht, waaraan de niet-christelijke landen worden dienstbaar gemaakt, maar de zending eischt het hoogste wat in den mensch is, zij vraagt zelfopoffering, liefde en toewijding, en zij brengt, uit naam van den grooten Zender, de grootste en beste gaven, die de mensch deelachtig kan worden.

Als „the man in the street" ook in ons land de groote waarde en beteekenis, die de zending, allereerst uit godsdienstig, maar daarnaast ook uit maatschappelijk en zedelijk oogpunt heeft, — ja, uit welk oogpunt beschouwd zou zij geen hooge waardij bezitten? — eens leerde beseffen, dan zou dat onder Gods zegen zeer aan onzen Nederlacdschen zendingsarbeid ten goede kunnen komen, met name aan den arbeid, die een echt nationaal karakter draagt, den zendingsarbeid in Indie, die betrekkelijk nog van geringen omvang is. Dat zal zijn oorzaak wel niet alleen hierin vinden, dat bij ons „the man in the streef' dat besef niet heeft, tenzij men onder dien verzamelnaam verstaan wil den vrijzinnigen man in het algemeen, zelfs den meer ontwikkelden liberaal b.v, , die bij ons als regel geen voorstander van de zending is, terwijl in het Vereenigd Koninkrijk zich ter gelegenheid van de conferentie het verschijnsel voordeed, waarop De Nederlander zeer terecht wees, dat steun en voorlichting verleend werd door onderscheidene mannen, die ten onzent tot de liberalen gerekend zouden worden, maar die geen onverschilligheid betoonden voor de prediking van het Evangelie onder de niet-christelijke volken, doch integendeel de hooge waarde en beteekenis dierprediwing toonden te bessffen.

Helaas moet gezegd korden, dat het zeer de vraag geweest zon zijn, of ten onzent, ware de conferentie eens hier gehouden, zulk een nationale belangstelling en geestdrift voor haar arbeid aan den dag gelegd zouden zijn als door onze overzeesche naburen tot uiting sijn gebracht. Daarvoor staat het christelijk Nederland in dit opricht nog te zeer bij de volken van Groot-Brittannie achter. Laat men hopen en bidden, dat die toestand nog eens anders moge worden, maar laten inmiddels zij, die gehoorzaam willen zijn aan het bevel van den Goidelijken Zender om heen te gaan en allen creaturen het Evangelie des Koninkrijks te verkondigen, door de groote en grootsche conferentie van Edinburg aangemoedigd en aangevuurd worden om met meer ijver, meer zelfopoffering, meer toewqding, meer geldelijke offervaardigheid ook, dan tot dusver, den last te volvoeren, waarvan ter conferentie terecht gezegd werd, dat hij is de last van onzen Heiland.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1910

De Heraut | 4 Pagina's

De Wereldzendingsconferentie te Edinburg.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1910

De Heraut | 4 Pagina's