GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pres.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pres.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. Wielenga heeft in de Geldersche Kerkbode thans weer zijn beschouwingen over ons Avondmaalformulier hervat, die een tijdlang door anderen arbeid onderbroken zijn geweest. Mogen we als proeve van de degelijke wijze, waarop elk woord van ons Avondmaalformulier wordt uitgelegd, hier meêdeelen wat Dr. Wielenga over de inzettingswoorden schrijft?

Wanneer de Heere zegt: Dat is mijn lichaam, wordt door het wooordeke is niet aangeduid de synoniemiteit fvereenzelveging) van brood en lichaam.

Het wil niet zeggen: Dit brood is hetzelfde als mijn lichaam. Ken dergelijke eenswezensheid van twee verschillende bestanddeelen kan Jezus nooit hebben bedoeld, Zij is onredelijk en onmogelijk. Ook Rome spreekt niet van eenswezensheid. Wel van yie.jfi& -verandering. Rome gelooft dat door het uitspreken van de sacramenteele formule: Dat is mijn lichaam, — bet brood in het lichaam van Jezus veranderd wordt. Na deze verandering is dan echter het brood geen brood meer, maar tot een geheel andere substantie herschapen.

Indien echter het aankondigen van een wezensverandering in de bedoeling had gelegen, zou de Heere gezegd hebben: Dit brood worde of is ge worden mijn lichaam. Thans is de gedachte aan transsubstantiatie, reeds op uitlegkundige gronden, geheel uitgesloten.

Ook wordt do r het woordeke is niet aangeduid een comiinatie (samenvoeging), gelijk Luther leerde.

Naar de opvatting van dezen hervormer zou de Heere hebben te kennen gegeven, dat zijn lichaam het brood vergezelschapte (de z.g. consubstantiatie). Bij, met en onder het brood zou dan het wezenlijk lichaam des Heeren tegenwoordig zijn. Afgedacht nog van het feit dat Jezus' lichaam, toen het avondmaal ingesteld werd, nog niet verheerlijkt en dus ook niet (van Luthers standpunt uit be schouwd) veralomtegenwoordigd was, is deze opvatting om taalkundige redenen ongerijmd. Het werkwoord zijn drukt nooit de gedachte van combinatie uit.

Wil men den eenvoudigen zin van Jezus' woor den geen geweld aandoen, dan moet men tot de Gereformeerde zienswijze komen, dat hier een vergelijking wordt aangeduid, en wel van zóó innig karakter, dat beiden het beeld en het origineel als zaken van eenzelfde karakter worden genoemd. Het brood, dat Jezus aan de discipelen toereikt, heeft zoodanige eigenschappen en ontvangt thans door de sacramenteele handeling een zoodanige beteekenis, dat het afbeeldt, symboliseert, voorstelt het lichaam des Heeren. Gelijk men op een standbeeld van Prins Willem wijzend, uitgaande van de gedachte, dat het de bedoeling van den kunstenaar geweest is van dien vorst de beeltenis te geven en aanmerkend, dat ook inderdaad in uiterlijken vorm de gelijkenis getroffen is, zeggen kan: dat is Prins Willem — zoo kan ook hier de verhouding tusschen teeken en beteekende zaak door hetzelfde woordeke zijn uitgedrukt.

Dit spraakgebruik is aan de Schrift waarlijk niet vreemd.

In denzelfden brief aan de Corinthiers (hst. 10:4) zegt de apostel, handelend van de steenrots, waaruit de vaderen dronken: n de steenrots was Christus; waarbij de kantteekenaren opmerken: Dat is, was een teeken en voorbeeld van Christus; en dit is een wijze van spreken, gebruikelijk in de bondszegelen, gelijk het brood en de wijn in het avondmaal het lichaam en bloed van Christus worden genaamd, omdat zij daarvan een teekenen zegel zijn.»: e

Een teeken en zegel \ De kracht der vergelijking is niet uitgeput met te zeggen, dat er overeenkomst is tusschen teeken en beteekende zaak. Inderdaad, dan zou het avondmaal arm zijn aan geestelijke werking. Maar, als Jezus zegt: dat is mijn lichaam, — stelt hij het brood ook tot onder­ a pand, dat Hij, in den weg van het sacramenteele nuttigen van het brood, aan den dischgenoot zal schenken dezelfde genade, die in de gemeenschap aan zijn lichaam den zondaar toekomt. Wie het brood sacramenteel ontvangt, ontvangt daardoor niet slechts een geestelijke onderwijzing, een aanschouwelijke evangelieverkondiging, maar tevens een rechtstreeksch deelgenootschap aan het lichaam des Heeren, dat is aan Christus zelf. Dat deze verklaring eene wettige en schriftuurlijke is, blijkt uit hetgeen de apostel in het voorgaande hoofdstuk zegt: Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus (vs. 16) ?

De mannen der synoniemiteit en der combinatie hebben dus niet het recht minachtend op de Gereformeerde avondmaalsviering neer te zien, als een daad van enkel symboliek. Er is ook naar onze overtuiging een zijn van Christus zelf in en bij het teeken. Alleen, dit sijn is niet vleeschelijk tastbaar, maar geestelijk merkbaar. Dit geestelijk karakter van Jezus' gemeenschap met ons in het sacrament verzwakt het avondmaal niet tot eene ideëele, denkbeeldige gemeenscbapsoefening, maar duidt juist aan de hoogste, heerlijkste realiteit der gemeenschap met hem.

Als om alle misverstand aangaande dit geestelijk karakter der gemeenschap af te snijden, voegt de apostel nog de verklarende woorden toe: dat voor u gebroken wordt. De tekst dezer woorden schijnt niet absoluut vast te staan, daar in sommige voorname handschriften het woord gebroken niet voorkomt. Vandaar dat de nieuwere bijbeluitgaven hebben: dat voor it is. Onredelijk is deze lezing niet. Het is in het afgetrokkene denkbaar, dat Jezus dit gezegd zou hebben. Er schuilt hierin zelfs een zekere kracht van uitdrukking. Dat voor u is wil namelijk zeggen: dat voor u bestemd is, dat u toekomt, waarop gij geestelijk recht hebt, omdat ik het u geef.

Het valt echter niet te ontkennen, dat er in deze lezing iets hards is, en ook, dat zij niet zoo zuiver past in den toon van den tekst, die tevoren immers spreekt van een breken van het brood. Het is meer in den geest van de geheele sacramenteele handeling, wanneer hier gelezen wordt: dat voor u gebroken wordt.

Dit breken ziet op den offerdood van Christus aan het kruis. Het wil niet zeggen, dat Jezus' lichaam in eigenlijken zin gebroken is, want de glorie van Gcds trouw schittert juist in het feit, dat de profetie: geen been van Hem zal gebroken worden, in vervulling is gegaan, —maar wèl duidt het op de verbreking van het lichamtlijke leven door den dood. Het doelt op de zelfovergave, die Jezus het lichaam, het leven gekost heeft. Lukas heeft dan ook het recht tot de variatie; mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven, d.i. overgegeven wordt.

Zal nu het gebroken lichaam des Heeren in den sacramenteelen weg waarlijk den aanzittenden gasten tot geloofsverrijking strekken, dan is niet een direct gemeenschapoefenen met den levenden, triumfeerenden Zaligmaker genoeg. Wanneer straks de bloedige strijd volstreden en de loopbaan der smarten voleindigd is, moet juist door de herinnering aan het feit van dien ontzaglijken vloekdood de gemeente in haar geloofsleven worden gesterkt. Het is straks niet: de nacht van lijden is voorbij en vergeten, welkom dageraad van heerlijkheid! Neen, de lijdenshistorie moet Gods volk voor eeuwig in de ziel gegrift staan, en naarmate deze historie klaarder in haar bewustzijn opleeft, zal zij dichter bij den Heere en de Heere nader bij haar zijn.

Met het oog hierop laat Jezus op de reeds aangehaalde woorden onmiddellijk volgen: doet dat tot mijne gedachtenis.

De Heere bedoelt met deze woorden niet allereerst glorie en dank voor zichzelf bij zijn volk. Het bevel spruit voort uit de bedoeling, het avondmaal zoo rijk mogelijk voor zijn gemeente te doen zijn. Zonder Jezus' gedachtenis te vieren kan het brood geen teekeu en zegel zijn van zijn lichaam sdat voor u gebroken wordt». Zonder herinnering geen herleving I Van het gebeurde heilsfeit gaat de wonderbare kracht tot zielsverheffing uit.

Doet dat (n.l. de geheele handeling der avondsmaalsviering, dus het breken des broods, het geven, nemen en eten) tot mijne gedachtenis. Uit deze ordinantie, die alleen bij Lukas (Paulus' navolger waarschijnlijk) en niet bij Mattheus en Markus voorkomt, blijkt van hoe groote beteekenis de openbaring geweest is, die Paulus ontving. Want inzonderheid door dit bevel wordt het avondmaal tot een blijvende instelling, een kerkelijke traditie gestempeld. Niet met één daad van avondmaalsviering kan de gemeente volstaan. Zij moet voortdurend en telkens weer ditzelfde doen tot Jezus' gedachtenis.

Ook in dit opzicht is het avondmaal een herschepping van het oudtestamentisch Pascha. In het Pascha vierde Israël immers de herinnering aan het gebeurde in den wondernacht te Egypte. Het Paaschmaal was ook een gedachtenismaal. De Heere had gezegd (Ex 12:14): En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem vieren onder uwe geslachten tot eene eeuwige inzettingd.

Ook in den laatsten nacht van Jezus' lijden werd aan den Paaschdisch de heugenis aan het reddend wonder (en wel door het gebruik van het Paaschlam) gevierd. Maar nu leidt Jezus de aandacht der discipelen af van het Paaschlam op zijne eigene persoonlijkheid, zeggende: Doet dat tot mijne gedachtenis.

Zeker, de gedachtenis wordt door het teeken des broods allereerst naar het gebroken lichaam des Heeren heengevoerd, maar dit lichaam zelf brengt de ziel in contact met ds persoon des Heeren, De daad der verlossing roept in herinnering de persoon des verlossers. Van de gave klimt de ziel op tot den Goddelijken gever, en rust niet eerder vóór zij ruste vindt aan zijn Middelaarshart. Ja, het ware geloof grijpt intuïtief eerst den Christus Gods en krijgt dan door den Christus deel aan zijne schatten en zegeningen.

Zóó gezien is dus wel waarlijk de avondmaalsviering ook een huldigen van de persoon des Konings. Trouwens, lioe zou het anders kunnen ? Hoe zou Jezus, die zijn volk zoo onuitsprekelijk liefheeft, ongevoelig kunnen zijn voor de persoon­ ­lijke dankbaarheid van de zijnen ? En hoe zou dat volk kunnen vieren de gedachtenis aan den zoendood, zonder den Man van smarten zelf in het gezegend aangezicht te zien, en in den geest met een Rabouni aan zijn voeten neder te knielen 1 Het ware avondmaal verbindt uw hart aan Jezus' hart, het strengelt den band der mystieke unie tusschen het Hoofd en de lidmaten inniger, het voegt den Bruidegom daar boven en de bruid bier beneden in zalig voorgenieten van de bruiloft die komt, tot één leven tezamen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pres.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's