GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE GOOCHELAARS.

I.

EEN VOORSTELLING.

Op een mooien Aprildag gingen twee personen de brug over, die toegang verschafte tot een groote stad, die er destijds nog eenigszins anders uitzag dan thans.

De een der twee was een man van middelbaren leeftijd. Hij was klein van gestalte en mager, doch zag er overigens gespierd uit. Zijn reisgenoot die maar weinig kleiner was dan hij kon hoogstens een jaar of veeitien tellen. Beiden waren tamelijk armoedig gekleed, en schenen op 't oogenblik vermoeid te zijn.

De oudste der twee, hoewel hij op zijn rug een groot pak droeg, liep echter nog met vrij stevigen tred, althans vrij wat sneller dan de knaap die telkens achter bleef, en blijkbaar moeite had voort te komen. Dan wendde dg man met een ontevreden trek op het gezicht het hoofd om en zei barsch:

„Maak toch voort, jongen; we moeten den kost nog verdienen."

Dan ging het weer iets vlugger maar dat duurde niet lang. En geen wonder, want sinds den vroegen morgen was het tweetal al op het pad geweest om nog bijtijds de groote stad te bereiken, en veel genuttigd hadden zij op den langen dag allerminst. Gelukkig was nu bijna het doel van de reis bereikt.

„Maak dan toch wat haast Kas", sprak de kleine man weer met forscher stem dan men bij hem zou verwacht hebben. „Straks is het donker en geeft het niets meer."

„Ja oom" zei Kas, terwijl hij hijgend voortstrompelde.

Voor de brug lag een lange, nauwe straat, waar het van menschen en kinderen wemelde. Met eenige moeite kwam het tweetal er tusschen door, en hield stil op een pleintje aan het eind der straat. Hier legde de man het pak van zijn schouders en opende het. Eer hij er echter iets uithaalde, trok hij zijn lange, gelapte reisjas uit, welk voorbeeld door den knaap gevolgd werd, die eveneens een tamelijk versleten mantel drotsg. Beiden zagen er nu in eens gansch anders uit, en vertoonden zich in een zoogenaamd kunstenaarspak van geel en gebloemd fiznel, dat nauw om de leden sloot en door een gordel met blinkende knoopen was bevestigd. De hoeden werden afgezet, en vervangen door breede, reeds tamelijk vuile roode linten, terwijl de lompe schoenen plaats maakten voor lichte pantoffels, die eens kleurrijk waren geweest, maar er nu al even cjovel uitzagen als al het andere. Toen het zoo ver was, begonnen beiden uit.het pak een en ander te voorschijn te halen.

Wat op het pleintje gebeurde, had intusschen de aandacht getrokken van de talrijke jongens en meisjes die er vroolijk speelden. Weldra had zich een groepje om het tweetal gevormd, 't welk dit ook zeer goed scheen te vinden. „De goochelaar", riepen nu de jongens elkan* der toe, en in een oogenblik was een schaar van kinderen en volwassenen op het pleintje bijeen, nieuwsgierig nzar wat volgen zou.

De oudste van de twee begon met eenige ruimte te maken, en vertelde toen met zijn zware stem dat hij was de beroemde goochelaar Dirk Banker, van wien ze zeker allen dikwijls gehoord hadden. Daar niemand hier ja op zeide ging hij voort met te vertellen hoe hij en zijn medewerker Kasper voornemens waren in deze stad een aantal voorstellingen te geven, waarvan de eerste zoo aanstonds zou plaats hebben. Dit bericht werd met gejuich ontvangen. Het getal nieuwsgierigen nam intusschen toe, en de vensters der naburige huizen gingen open.

Dirk Banker opende de voorstelling. Hij wist een drietal lange pijpen op zijn neus in evenwicht te houden, en goochelde Icnikkers te voorschijn uit een beker die toch eerst schoon ledig was. Hij liet de toeschouwers een zak zien waarin zij voelen konden, dat niets was, en waaruit toch eenige oogenblikken later ettelijke eieren te voorschijn kwamen. Straks zouden, zoo zei hij, nog eenige kunststukken volgen, doch nu was eerst de beurt aan zijn medewerker.

Deze laatste had tot nog toe lusteloos toegegezien. Hij was moe en uitgeput door den verren tocht, en zou liefst zich op den zak te slapen gelegd hebben in plaats van kunsten temaken. Meer dan een onder de toeschouwers voelde medelijden met den mageren, bleeken knaap.

Doch wtt bMtte dat? De vOontellbg mout doorgaan, het geld verdiend worden. £n toen Kasper niet'aanstonds klaar was, beet Banker hem grimmig toe:

„Geen koren nu. Maak wat voort. Anders sctiet ons avondeten er nog bij in. Begin met de ballen."

Hoewel Kasper nog niet zoo lang bij het ^oichelaarsvak was, toch had hij, door den nood gedrongen, zich reeds genoeg geoefend om de kunst met de ballen machtig te zijn. Hij. wierp er twee op, daarna een derden en nu was het zaak te torgen, dat er geen viel en hij ze allen opving. In gewone tijden kostte het hem reeds geen moeite meer dit te doen, tot zelfs met zes ballen toe. Maar dezen middag gevoelde hij zich door de inspanning en ontbering zoo mat, dat zijn handen trilden en het hem voor de oogen schemerde. Reeds toen er een| vierde bal bij kwam, was het hem bijna onmogelijk alle bijtijds op te vangen. Doch toen zijn medgezel ham nu ook nog een vijfden toewierp werd het te veel, en weldra lag een bol op den grosd.

„Lomperd", bulderde de man hem toe. „Is dat nu werken. Wat moeten de lui er van zeggen! Als het zoo gaat zullen wij straks met elkaar afrekenen; dat beloof ik je."

Dat de knaap veeleer medelijden verdiende dan Ijestraffiog, begreep de oudste der goochelaars volstrekt niet. Trouwens de kleine kunstenaars in hun mooie pakjes zijn wezenlijk niet te benijden. Als de jangens en meisjes, die naar het spel kijken eens wisten hoe droevig toms het leven is van de kinderen die als kermisreizigers en goochelaars of zoo iets in woonwagens of te voet het land doortrekken, ze zouden zeker hun lot niet benijden. Maar veeleer zouden zij den Heere danken, die hun een vriendelijk tehuis gegeven heeft.

De volwassen kunstenairs en kunstenaressen leiden evenmin een begeerlijk leven. Eiken dag weer moeten zij hun voorstellingen geven, zich in allerlei behelpen, en lijden in hun rusteloos leven dikwijls veel gebrek. De kinderen genieten gebrekkig onderwijs en van God en Zijn gebod hooren èn ouders ia kinderen doorgaans nooit. Zij leven als heidenen, zelden of nooit bemoeit zich iemand met hen. Daarom is het te meer te prijzen wat onlangs van een bij velen bekend predikant in ons vaderland werd meegedeeld, dat hij ook de kermisreizigers in hun woonwagens had opgeiocht om hun het Evangelie te brengen. Immers ook deze menschen hebben een ziel te verliezen, en hoe zullen zij hooren indien hun niet gepredikt wordt?

BRIEFWISSELING.

A. C. V. te B. Daar u blijkbaar haast maakt, bepalen we ons tot het volgende.

Wat den oorsprong betreft hebben beide woorden denzelfden stam. Doch de langste der twee namen duidt waarschijnlijk aan een volgster of vereerster van hem of haar die den kortsten naam draagt, welke evengoed door mannen als door vrouwen gevoerd wordt. De langfste der twee heeft echter ook zekere politieke beteekenis, en heeft als zoodanig zijn oorsprong uit Frankdjk. Daarop kunnen we hier echter niet nader ingaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's