GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschland. Opheffing van het vrij religieuse religie-onderwijsin Beieren.

In de ïKammer der Reichsrates van Beieren werd den 17en Juh gehandeld over het onderwijs in de religie door \ rij-religieusen. De president van het protestantsche Oberkonsistorium, Dr. von Rezzel, sprak hierbij het volgende: »Wie gelegenheid gehad heeft zekere leerboeken in te zien, die op den grondslag van het z.g. sKonfessionslose Moralunterricht" geschreven zijn, moet zich verbazen over twee dingen: Ten eerste bemerkt men gemis aan paedagogischen tact. Voor de kinderziel worden een aantal voorstellingen gebracht, zonder dat er hulplijnen getrokken zijn. Bovendien worden een menigte gedachten aan het kind voorgehouden, die ver buiten de gedachtenwereld van het kind liggen, maar die aan de kinderziel een diep wantrouwen in alles wat goddelijk is, moeten geven. Ten andere wordt in die boeken niet alleen de leer van het Christendom op ironische wijze besproken, maar ook nog op zeer goedkoope manier bespot. Ik zeg niet, dat dit met opzet gedaan wordt, maar het wordt gedaan. Wanneer bijv. gezegd wordt: »dat hij die een bank gemaakt heeft, een timmerman is, rtiaakt het kind zich een bepaalde voorstelling te naeer eigen, wanneer men het een timmerman kan laten zien. Maar wanneer het kind vraagt: Wie heeft de wereld geschapen? en er wordt op geantwoord: de Almachtige God, zoo wordt daarbij aan het kind eene gedachte bijgebracht die het eenvoudig niet vatten kan; niemand kan het God toonen en het kindergemoed wordt hier ellendig gemaakt." Door zulke gedachtenreeksen, die ook den persoon van Jezus Christus niet ontzien, wordt het kind tegen eene openbaring die de wereld bijna 2000 jaar gezegend heeft, opgezet en van haar afkeerig gemaakt. De vraag, wat uit een rechtskundig oogpunt hiertegen geschieden moet, heeft de minister van eeredienst al beantwoord. Over de inwendige zijde der zaak heb ik mij in het kort in den naam mijner kerk uit te spreken. Dat een gedoopt Christen, een kind dat door den doop in het verbond met Jezus is opgenomen, recht op godsdienstonderwijs heeft, ligt in het wezen van den doop opgesloten. Hij die den doop instelde, heeft er bijgevoegd: smaakt door onderricht de volken tot Mijn jongeren, " en Hij verwacht van hen die den doop bedienen, dat zij dit hun aanbevolen kind in het geloof aan datgene waarop het gedoopt is, verder zullen onderwijzen." Dr. von Rezzel betoogde voorts, dat hij er niet aan dacht om door den staat in deze dwang te laten uitoefenen, en eindigt met deze woorden : »Zal werkelijk in het midden eener Christelijke bevolking een geslacht opgroeien, dat van hetgeen het Christendom verworven heeft, vervreenjel .wgrdt; zal waarlijk, zoo lang de staat nog de zegeningen van het Christendom erkent, het gaarne beschermt en zich er van bedient, een menigte kinderen, enkel omdat de ouders het zoo wenschen en hun formeel opvoedingsrecht uitoefenen, van de kennis der groote feiten der heilige geschiedenis vervreemd blijven ? Onze kinderen leeren wellicht dikwijls te veel van de profane geschiedenis. Zij worden met de mythologie van Griekenland en Rome bekend gemaakt; zij leeren al het groote kennen, w-at door de wereldgeschiedenis gegaan is, ook al het moeilijke, en zou dan een gansche reeks kinderen de grootste persoonlijkheid der wereldgeschiedeni, het Middelpunt der wereldgeschiedenis, achteloos voorbijgaan, of Uever met opzet verborgen blijven? Dit mogen wij om den wille van het opkomend geslacht niet laten gebeuren; het nageslacht zou ons te recht daarom aanklagen. Daarom meen ik dat het specifiek religieuse, ik bedoel het leerstellig uitlegkundig onderricht, aan de Kerk moet blijven. Daarentegen moet de staat gelegenheid geven, dat in de openbare scholen onderwijs gegeven wordt in de geschiedenis, en dat deze geschiedenis onderwezen worde door hen die haar van harte gelooven, waardoor den kinderen ten minste de gelegenheid gegeven wordt, de groeten die uit de navolging van Jezus ontstaan zijn, en den Heere en Meester zelven te leeren kennen. Dat is niet een inbreuk op de vrijheid van menschen, maar het is een factor voor de beschaving, die nifet onthouden mag worden”.

De minister heeft in de Beiersche staatscourant bekend gemaakt, dat het vrij-religieuseimo ral-ünterricht", niet meer op de openbare scholen zou mogen onderwezen worden. In het besluit wordt eerst een historische terugblik gegeven op de ontwikkeling van het vraagstuk. Daarna wordt ingegaan op de adviezen der professoren van de Universiteit.

Die adviezen loopen wel uiteen, maar zij hebben aan het ministerie zooveel feiten aan de hand gedaan, dat het zelfstandig kon beoordeelen of het vrijreligieus onderwijs mocht voortgezet worden. Ook bleek het uit de professorale adviezen dat het zoogenaamde ondogmatische onderwijs in de moraal geen zedeleer, maar wel godsdienstgeschiedenis, kosmologie en wereldbeschouwingsleer" geeft. De meeste adviseurs hadden de schriften der z. g. vrijreligieusen doorgelezen en deelden mede, dat daarin woorden voorkomen als: »Het geloof aan God was het grootste ongeluk der menschheid". »De boodschap des heils was een onheilsboodschap." Wij moeten God geheel afschudden, daardoor maken wij den mensch eerst tot mensch." »De persoonlijke God was een voortdurende kwelling voor de menschen". «Wanneer gij aan openbaring gelooft; als gij een onvrije, een gebondene zijt; wanneer gij de ketenen wilt, de vaste greep om de geesten, dan noem ik u van lage afkomst. Gij zijt een remschoen voor uw volk en ik erger mij aan u. Gij zijt onschuldig en geen misdadiger, maar het ware voor uw volk beter dat gij nooit geboren waart geweest". Men kan getroost roepen: Dood aan de Kerk, dood aan de gemeente." «Wie aan God gelooft, kaïi evengoed aan reuzen, spoken, dwergen. Feeën, Nimfen en Elfen gelooven. Want deze zijn evenals gene uit de verbeelding der menschheid geboren. Wij daarentegen^gelooven aan de menschen.”

Hieruit blijkt, dat door de vrij-religieusen het onderwijs in de moraal niet gegeven kan worden op den grondslag van het geloof aan een rechtvaardig God en aan een toekomstige ver-

gelding. De vrij-religieuse litteratuur doet zien dat het pantheïsme, atheïsme en materialisme gehuldigd wordt, terwijl het daarin niet ontbreekt aan uitingen van haat tegen het Christendom, ten minste tegen de kerk en hare aanhangers, zoodat deze litteratuur het geloof aan een persoonlijk God bestrijdt, tot het Atheïsme leidt, onzekere wetenschappelijke onderstellingen voor zekere resultaten der wetenschap uitgeeft; waarom het z. g. sConfessionslose" onderwijs in de zedenleer atheïstisch en antichristelijk kan genoemd worden.

In het derde deel van het besluit wordt aangetoond, dat op grond der constitutie zulk onderwijs op de openbare school te recht verboden kan worden, terwijl in het vierde uitdrukkelijk het verlof om dit onderwijs te geven, wordt ingetrokken, schoon het den ouders blijft vrijstaan het in de huisgezinnen te laten geven.

— Een vreugdekreet uit Hamburg.

„Een groote dag in de geschiedenis onzer Kapellen», — onder dit opschrift geeft de Ham burger sAnscharbote" een verslag van de bevestiging van den predikant Isenberg door den predikant Dr. von Bröcker en van de plechtigheid , jwaarbij den oudsten Kapellenpastor Hoeck het eeredoctoraat in de godgeleerdheid werd verleend. Het blad schrijft daarbij: »Wie had vooreen jaar, toen de golven van onzen kapel lenstrijd zoo hoog sloegen, op zulk een uitkomst, zulk een schoone en rijpe vrucht des vredes, durven hopen? Wij hebben den vurig begeerden kapellenpastor voor Hammerbroock Zonder eenig bezwaar is de approbatie van zijn beroep door den Kircherat en door den Senaat verleend. Zijn bevestiging heeft plaats gehad volgens de vormen der iandskerk in tegenwoordigheid van het Patronaat door den sHauptpastór" von Bröcker, die met ons op hetzelfde standpunt staat, terwijl de arbeid der »Kapellenpastoren" nog op een bijzondere manier door het verleenen van een doctorstitel gewaardeerd is. De finantieele grondslag voor den nieuwen arbeid is tèn minste aanvankelijk verzekerd, en door een nauwe aansluiting aan de Stiftskirche en aan de Johanniskapelle is een stille brug geslagen, waardoor men het groote Hambroocker arbeidsveld bereiken kan. Dit is van denHeere geschied, en het is wonderlijk in onze oogen De watergolven in de zee waren groot en bruisten geweldig; maar de Heere in den hooge was nog grooter. Zoo is het geweest en zoo zal het verder zijn.”

Wij deelden meermalen het een en ander mede omtrent de Hamburgsche Kapellengemeenten. Deze gemeenten maken een deel uit van de Hamburgsche Iandskerk, maar hare predikanten werden niet door den Staat bezoldigd. Toen bijna twee jaar geleden de moderne predikant Heydorn als predikant in de Hamburgsche Iandskerk, in weerwil van de protesten van rechtzinnige zijde, bevestigd werd, hebben de predikanten der vijf kapellen-gemeenten uitgesproken, dat zij, al bleven zij bij de lands kerk, geen ambtelijke handelingen voor de predikanten buiten de kapellengemeenten zouden verrichten, zich »renitent« verklarend. Men had verwacht, dat deze predikanten daarom zouden afgezet worden, althans, dat hunne ambtelijke handelingen, als doopen enz., niet in de boeken van de Landskerk zouden vermeld worden Doch dit is niet geschied. De Kapellengemeenten bleven deel uitmaken van de Hamburgsche landskerk; hunne predikanten werden niet afgezet; en toen zij een nieuwen herder en leeraar beriepen om een deel der sjad te bearbeiden, dat van geestelijke verzorging verstoken was, heeft het kerkbestuur op dat beroep zijn zegel gezet. Dit was waarlijk niet te voorzien toen de strijd begon. Wij meenen dat het bestuur der landskerk aldus handelde uit vrees dat anders een vrije Evangelisch-Luthersche kerk zou gesticht worden.

— Conflict van de Regeering meteen bisschop in Lotharingen Deensehgezindheid in Sleeswijk-Holstein.

De Duitsche autoriteiten waren vóór het uitbreken van den oorlog met Frankrijk, in conflict met Bisschop Benzier van Metz in Lotharingen. Het was bij de Regeering aangebracht, dat de Roomsche pastoor van Moyenvic in Duitsch Lotharingen, in Juli van het voorgaande jaar met zijn Jongelingsvereeniging een tochtje naar Luneville in Frankrijk gemaakt had, om daar een Fransch nationaal feest bij te wonen. Bij deze gelegenheid hadden de pastoor en zijn jongelingen Fransche uniformen aangetrokken en zich zoo laten fotografeeren. De pastoor staat op die fotografie in Fransche huzarenuniform met de muts op en zijn jongelingen eveneens in uniform rriet sabels. Dit gaf den Bezirkpresident aanleiding om zich tot bisschop Benzier te wenden met verzoek, den pastoor van Moyenvic daarvoor te straffen. Doch deze weigerde onder de opmerking, dat de pastoor onder de Fransche uniform zijn soutane aangehouden had. Bij het bezoek van den Keizer in Mei 1.1. werd de bisschop niet bij het diner van den Districtspresident verzocht, en de Keizer bezocht niet, gelijk het voornemen was, de kathedraal van Metz, waaraan men veel verbouwd had. Dat de zaak hiermede niet uit is, begrijpt ieder.

Wanneer men weet, dat in Frankrijk de Roomsche Kerk door de Regeering op allerlei manieren gedwarsboomd en vleugellam geslagen wordt, terwijl zij in Duitschland bij toeneming vrijheid van beweging en bescherming van de zijde der Regeering geniet, dan beseft men, hoe diep het verlangen moet zijn om weer tot Frankrijk te behooren, dat dit alles over het hoofd wordt gezien.

Ook in Slees wij k-Holstein kan men niet vergeten, dat Pruissen dit land een halve eeuw geleden aan Denemarken heeft ontrukt. In het Pruissische Heerenhuis liet Hertog Ernst Giinther tot Sleeswijk-Holstein de klacht hooren, dat de »hoofdfactor« voor den teruggang van den Duitschen geest en het wederopkomen van den Deenschen geest in Noord-Sleeswijk, de Duitsche predikanten zijn, welke de anti-Duitsche beweging begunstigen. De Hertog sprak: sde schuld Ugt bij het hoofd en de leiding van ons Sleeswijksch kerkbestuur, en ik zou gaarne de Koninklijke Staatsregeering er op wijzen, dat hier een sterke hand noodig is." Dat onder de «leiding" Dr. Kaftan bedoeld is, wordt algemeen aangenomen, en deze is blijkens een schrijven in no. 30 van het Schlesw.-Holst. Kirchen-und Schulblatt van 23 Juli van hetzelfde oordeel.

Het is niet te ontkennen dat in Sleeswijk-Holstein de Deensche geest weder is ontwaakt of liever zich op nieuw ging uiten, doch dat Dr. Kaftan daaraan schuld zou hebben, wordt door de feiten weersproken. Immers is Dr. Kaftan niet alleen in merg en been Duitscher, maar hij wordt ook door d* Deenschgezinde pers van Noord-Sleeswijk gedurig aangevallen en in de oogen van de Deenschsprekende bevolking in miscrediet gebracht. Maar Kaftan is in de eerste plaats dienaar van de kerk. Als zoodanig kon hij het Godsdienstig leven der Deenschsprekenden geen schade laten lijden, maar hij zocht het te bevorderen. Doch zoodra hij bemerkte, dat men het kerkelijke met het staatkundige vermengde en men zich in vrije gemeenten vereenigde, die in den naam van een sDeensch Christendom" tegen de sStaatspredikanten" woelden, was hij de eerste die zich beijverde om de landskerk te verdedigen. Doch men liet hem in den steek. Dit verhinderde Kaftan echter niet, in zijn qualiteit van General-superintendant de predikanten te waarschuwen, om toch niet deel te nemen aan vergaderingen, die in den reuk stonden een anti-Duitsch streven te begunstigen, hen allen opwekkend getrouw te zijn aan de Duitsche regeering. Zijn ijver is slecht beloond.

Uit alles blijkt echter, dat men èn in Elzas-Lotharingen èn in Denemarken niet vergeten is, wat er 46 èn 50 jaren geleden gebeurde.

Conferentie der Metho-Kerk. Engeland. distische

Dezer dagen werd eene conferentie gehouden der Methodistische kerk in Engeland. Op die vergadering is de klacht geuit, dat vele predikanten der kerk — als schrijvers van boeken, die de belijdenis der gemeente bestrijden, en als redacteurs van bladen waarin de waarheid en betrouwbaarheid der Goddellijke openbaring geofferd wordt op het altaar der svrije discussies — groote ergernis geven aan zwakke en wankele leden der kerk. In den loop der bespreking werd nog te kennen gegeven, dat dezelfde getrouwheid die van den predikant geëischt wordt op den kansel, ook bij hem moet zijn wanneer hij een boek of een artikel voor een blad schrijft. Daartegen werd aangevoerd, dat toch de «moderne quaesties« moesten besproken worden en dat de kerk sterk genoeg was om de moeilijk heden, die door bespreking dier quaesties ontstonden, te overwinnen.

Men zou kunnen vragen: moeten de dingen, die de vijanden van Gods Woord aldoor opwerpen om dat Woord tot een leugen te maken den volke worden medegedeeld? Behoort men in populaire bladen, wier lezers niet in staat zijn de betoogen van de hedendaagsche Schriftcritici te volgen, al de kronkelingen en bochten waarin de Schriftbestrijders zich wringen, voor te stellen? Moest men zich niet beijveren om hetgeen de Kerk des Heeren beUjdt, voor de gemeenteleden heerlijker te ontwikkelen, in plaats dat men haar ophoudt met al de ontkenningen der Schriftbestrijders? Wanneer die Schriftbestrijders in de rijen der predikanten gevonden worden, is dit dubbel treurig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 augustus 1914

De Heraut | 2 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 augustus 1914

De Heraut | 2 Pagina's