GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kinderen des Verbonds.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De rijke belofte Gods in het Genade verbond ons geschonken, dat Hij niet alleen onze God, maar ook de God van ons zaad wil wezen en dus ook onze kinderen in dit Genadeverbond begrepen zijn, is door niet een Christelijke Kerk zoo diep ge grepen, zoo klaar beleden en voor de practijk van het leven zoo consequent toe gepast, als door de Gereformeerde Kerk.

Met nadruk mag hierop wel gewezen worden, omdat nog zoo telkens de voorstelling gevonden wordt, en dat niet alleen bij onze tegenstanders, alsof het ken merkende en karakteristieke van de Gereformeerde leer uitsluitend en alleen zou liggen in het leerstuk van de uitverkiezing. En al is het nu zeker waar, dat de Gereformeerde Kerk in dit leerstuk der uitverkiezing het cor ecclesiae, het hart der Kerk voelt kloppen, toch mag nooit vergeten worden, dat even beslist als onze Gereformeerde vaderen het souvereine welbehagen Gods als den eenige.i grond van de zaligheid der uitverkorenen hebben gehandhaafd, om daarmede allen roem bij den mensch af te snijden, deze zelfde vaderen even beslist den rijkdom der barmhartigheid Gods hebben doen uitkomen in de leer van het Genadeverbond, dat God de Heere met ons en onze kinderen heeft opgericht. Genadeverbond en uitverkiezing mogen voor ons denken moeilijk te vereenigen zijn, en menschelijke bekrompenheid moge daarom telkens er toe neigen de uitverkiezing aan het genadeverbond of het genadeverbond aan de uitverkiezing op te offeren, maar beide, het genadeverbond èn de uitverkiezing, zijn even duidelijk in Gods Woord ons geopenbaard, ze moeten dus beiden in de prediking des Woords tot hun recht komen, en wie eenzijdig een van deze beiden op den voorgrond schuift, verarmt het geestelijke leven der gemeente, doet te kort aan den vollen schat der waarheid Gods en rooft ons den troost onzer zielen. En het is juist de uitnemendheid van onze Gereformeerde belijdenis, zooals die ook in onze liturgische geschriften zoo heerlijk tot uiting komt, dat ze beide onverzwakt heeft gehandhaafd.

Zelfs mag geen oogenblik voet worden gegeven aan de voorstelling, die het eerst door Mensinga in zijn overigens zeer belangrijke studie over de liturgische geschriften onzer Kerk is gepropageerd en daarna vooral door Prof Gooszen is voorgestaan, alsof we hier te doen zouden hebben met twee richtingen in onze Gereformeerde Kerken, die van meetaf naast elkander zouden hebben geloopen en eigenlijk min of meer vijandig tegenover elkander zouden hebben gestaan: de stroeve en harde praedestinatieleer van Calvijn met zijn decretum horribile en de milde, ruime en EvangeHsche verbondsleer van BuUinger, den opvolger van Zwingli te Zurich. Die milde en ruime verbondsleer van BuUinger zou dan in onzen Heidelberger Catechismus en in onze liturgische .geschriften, vooral in ons-Doopsformulier, tot uiting zijn gekomen, terwijl de harde praedestinatieleer van Calvijn zou overheerschen in onze Geloofsbelijdenis en in de Leerregelen van Dordt'. Toch berust heel deze voorstelling alleen daarop, dat men Calvijn niet kende, van zijn geschriften niet genoegzaam studie maakte en zich aldus een voorstelling van Calvijn's denkbeelden vormde, die aan dezen grooten Reformator al zeer weinig recht liet wedervaren. Calvijn heeft niet minder beslist dan BuUinger op het Genadeverbond gewezen, en op de belofte van het Genadeverbond zelfs hoofdzakelijk het goed recht van den kinderdoop gegrond. En onze Gereformeerde Kerk heeft door beide, uitverkiezing en genadeverbond, in haar belijdensschriften op te nemen, niet tvi^ee onverzoenbare richtingen willen vereenigen, maar alleen deze beide, door Gods Woord ons geopenbaarde waarheden, tot haar volle recht willen doen toekomen, gelijk ook Calvijn dit steeds heeft gewild.

, , Het kan daarom niet genoeg betreurd, dat deze verbondsleer van onze Gereformeerde vaderen bij sommige kringen van ons Gereformeerde volk, niet alleen in Nederland maar ook in Amerika, nog steeds met zooveel argwaan wordt begroet, op zooveel tegenstand stuit en zelfs hier en daar tot zeer pijnlijke conflicten op kerkelijk gebied aanleiding geeft. De oorzaken hiervan uiteen te zetten, zou te ver voeren. Het zij genoeg er hier op te wijzen, dat voor een deel de schuld daarvan zeker ligt in de ontaarding van de Gereformeerde Kerk in een volkskerk, waar van tucht geen sprake meer was, de doop ontheiligd werd en de zoogenaamde «verbondsbeschouwing* van het zaad der gemeente daarom wel als • een onwaarheid moest worden gevoeld. In plaats echter van, gelijk reeds Voetius en zijn kring het eischte, daarom tot een nadere reformatie der Kerk te komen, de ontheiliging van den doop tegen te gaan en de tucht weer met kracht te handhaven, ontnam men liever alle geestelijke beteekenis aan het Sacrament van den Doop, rekende men niet meer met de belofte Gods aan het zaad der gemeente, liet men de vastigheid van het Genadeverbond, dat God met ons en onze kinderen had opgericht, los en werd nu alle nadruk gelegd op het subjectieve geloofsleven, op de persoonlijke bekeering, en op het werk des HeiHgen Geestes, zooals het in ons eigen hart werd gevoeld en doorleefd. Voeg hier nog bij den invloed, die van het Pietisme in Duitschland en van het Methodisme in Engeland ook op onze KerJcen in Nederland is uitgegaan, en de oorzaken van deze geestelijke krankheid zijn daarmede voldoende aangegeven.

Toch is het niet voldoende het ziektebeeld zelf te teekenen; wat onze Gereformeerde Kerken vooral noodig hebben is, dat de middelen ter genezing van deze krankheid haar worden aangewezen. Dat geneesmiddel nu is geen ander dan het Woord Gods. Zelfs de kostelijke belijdenis onzer vaderen, zelfs de heerlijke taal van ons Doopsformulier kan de conscientie niet overtuigen. Wat de conscientie alleen bindt is Gods Woord. Voor de uitspraak van dat Woord heeft elke tegenspraak te zwichten. Maar dan moet ook de rijke onderwijzing, die in dat Woord Hgt, telkens weer tot de gemeente gebracht worden. Een Dienaar des Woords, die dit niet doet, die uit vrees voor moeilijkheden met de gemeente, dit stuk van Gods Woord verzwijgt of achterwege houdt, staat niet alleen schuldig tegenover God den Heere, omdat hij den vollen last Gods niet brengt tot de gemeente, maar is oorzaak, dat de geestelijke krankheid verergert in plaats van te genezen. Zeker, ook bij het toedienen van deze geestelijke medicijn zal de réchte zielenarts met voorzichtigheid en wijsheid te werk gaan. Dwaalbegrippen, die zoo diep ingeroest zitten, roeit men niet in één dag dag uit. De Apostel zelf leert onï, dat men degenen die de vaste spijze nog niet verdragen kunnen, aanvankelijk met melk voeden moet. Maar dit voeden met melk mag toch geen blijvende toestand worden, anders gaat de gemeente aan bloedarmoe te gronde. En bovenal, dit voeden met de redelijke en onvervalschte melk van Gods Woord is iets geheel anders, dan door toegeven aan verkeerde opvattingen der gemeente het kwaad stijven in plaats van het tegen te gaan. Het is daarom, dat we begonnen zijn met in ons eerste artikel met nadruk er op te wijzen, hoe God de Heere in zijn Woord ons leert, dat we de kinderen des verbonds te beschouwen hebben. Onze vaderen hebben in hun schoone belijdenis het uitgesproken, dat ze niet anders wilden zijn dan « tegan te gaan.

Het is daarom niet de vraag hoe we zelf over de kinderen des Verbonds denken en wat wij van het werk des Heiligen Geestes bij hen waarnemen, maar wat God de Heere ons aangaande deze kinderen des Verbonds beloofd heeft en hoe Hij dus wil, dat we hen zullen beschouwen. Gaan we af op ons eigen oordeel, dan spreekt het wel vanzelf, dat we aangaande deze kinderen der geloovigen, niets weten, want zoolang ze nog zoo jong zijn, kunnen ze ons niets openbaren aangaande het werk Gods in hun ziel. Dan moeten we wachten totdat ze volwassen zijn geworden. En alleen wanneer dan naderhand blijkt uit hun belijdenis en wandel, dat ze geloovigen zijn, kunnen en mogen wij ze voor kinderen Gods houden. Houden we ons daarentegen aan Gods Woord, dan hebben we niet te wachten, totdat het genadewerk Gods voor ons zichtbaar wordt in onze kinderen, maar staat de belofte Gods vast, dat Hij de God van ons zaad wil zijn, en hebben we op grond van die belofte onze kinderen te beschouwen als «kinderen Gods", als f «erfgenamen van het Koninkrijk der heme-, | len", als «geheiligd in Christus Jezus".; Zelfs aarzelden onze vaderen geen oogenblik, deze zekerheid, die men aldus uit de belofte Gods kreeg, voor nog veel vaster te verklaren, dan die men kreeg, doordat de volwassenen van hun geloof belijdenis doen. Immers, waar de vraag gedaan werd in den Catechismus van den vromen Maarten Micron: «waarom wordt het geloof en'de mondelinge belijdenis (die voor den doop der volwassenen vereischt is) niet desgelijks van de kinderen der gemeente vereischt, eer zij' gedoopt worden", luidde het antwoord: J i> aangezien de gemeente van hunne zaligheidX veel zekerder getuigenis heeft uit het Woord \ Gods, dan me^i uit de belijdenis der vol-' wassenen hebben kan".

Dat is dan ook de eenige grond, waarop het goed recht van den kinderdoop rust., Een rechtstreeksch en uitdrukkelijk bevel om kinderen *te doopen, hebben we in heti Nieuwe Testament niet. Hoe dat komt, zal: later besproken worden. Maar degenen, diei.i van den doop der kinderen niets weten '-willen, omdat noch Christus noch de Apos-« telen den kinderdoop gelast hebben, zoudenj volkomen gelijk hebben, wanneer onzekinderen niet krachtens de belofte Gods, als kinderen Gods waren te beschouwen.; De doop is niet een uiterlijk waterbadi: alleen, niet maar een symbolische hande-j, ling, zelfs niet alleen een teeken, waardoorj; dit kind wordt ingelijfd in de Christelijke! Kerk. Wie den doop alleen als zulk een 1 uiterlijk teeken beschouwt, kan natuurlijk; wel zijn kinderen laten doopen, ook al; zou de vraag kunnen gesteld worden, * wat zijn kind dan aan zulk een sym-- bolische handeling heeft, waarvan het niets begrijpt en die geen het minste nut voor dat kind afwerpt, maar zulk een beschouwing van den doop strijdt lijnrecht met Gods Woord en met de belijdenis onzer Kerken. Een Mennoni^ of Baptist, dié met den doop althans ernst maakt, , omdat hij in den doop een Goddelijksacrament, een teeken en zegel van de genade Gods ziet, staat dan ook veel hooger dan zulk een zoogenaamde Gereformeerde, die den kinderdoop nog handhaaft, maar alleen doordat hij den doop tot een uiterlijk waterbad, tot een kerkelijke plechtigheid verlaagt. Als we gedoopt worden, zegt oris Doopsformulier, in den naam des Vaders, zoo betuigt en verzegelt ons daarmede God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, en ons tot zijne kinderen en erfgenamen aanneemt. Als wij gedoopt worden in den naam des Zoons, zoo verzegelt ons daarmede de Zoon, zegt ons formulier, dat Hij ons zvascht in zijn bloed van al onze zonden. En als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes, zoo verzekert ons daarmede de Heilige Geest, gaal ons formulier voort, dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil. En indien dit alles ligt opgesloten in het «Ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes", dan is, wanneer dit alles niet geldt voor onze kinderen, omdat ze daara'an nog geen deel kunnen hebben, heel deze doopsbediening een leugen en mogen onze kinderen niet gedoopt worden, óf wel, wanneer deze doop geen leugen maar waarheid is, dan hebben we ook te gelooven en aan te nemen, dat God de Heere ons daarmede betuigt en verzegelt-, dat Hij ook onze kinderen heeft aangenomen tot Zijn kinderen en erfgenamen, dat Christus ze gewasschen heeft in Zijn bloed van al hunne zonden, en dat de Heilige Geest in hen wonen en tot lidmaten van Christus hen heiligen wil. Het is daarom, dat ons Doopsformulier zegt, dat we onze kinderen als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond hebben te doopen en dat, voordat de doop zelf bediend wordt, nogmaals uitdrukkelijk aan de ouders gevraagd wordt, of ze bekennen en belijden, dat «onze kinderen in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten zijner gemeente behooren gedoopt te worden." Daarom moeten ze gedoopt worden, omdat ze in Christus geheiligd zijn. Dat is dus de grond van den doop. En wie dan toch weigert deze kinderen krachtens de belofte Gods, als kinderen en erfgenamen Gods, en als in Christus geheiligd te beschouwen, neemt den grond van den kinderdoop weg en kan zijn kind niet laten doopen. 1).

DR. H. H. K,

') Een lezer deelt ons mede, dat toen hij met een bestrijder van de yerbondsleer sprak over onze aanhaling uit het gebed voor het Doopsformulier, waar gezegd werd: dit uw kind, hem daarop geantwoord werd, dat we moedwillig den tekst vervalscht hadden, door dit woord iiw er in te voegen, want dat in geen enkele uitgave dit woord uw stond. Hij vraagt ons nu, hoe deze zaak zit. Ons antwoord op deze vraag is, dat zeker in de meeste uitgaven dit woord tiw ontbreekt, maar d^t dit natuurlijk niets bewijst, omdat deze uitgaven van boekdrukkers afkomstig zijn, die voor een juisten tekst niet altoos hebben gezorgd. In den oorspronkelijken tekst van het gebed vóór den Doop, zooals die voorkomt in de liturgie van de Paltz van 1563, waaraan ons Doopsformulier ontleend is, staat wel degelijk: «du wöllest disz dein Kind gnediglich ansehen». Vandaar dat de Classis Walcheren in de officieele uitgave van de liturgie, die ze in 1611 uitgaf, dit - uw kind weer herstelde. En daar de Synode van Dordt in 1618/ 1619 deze Walchersche editie der liturgie voor authentiek verklaren liet, heeft alleen deze tekst gezag. We hebben ons dus op den echten en oo7-spronkelijken tekst van onze liturgie beroepen en van een vervalschen van den tekst om daarin ons eigen gevoelen te leggen, was geen sprake.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De Kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's