GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Nederwaarts wortelen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Nederwaarts wortelen”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want het ontkomene, dat overgebleven is van den huize Juda, zal wederom nederwaarts wortelen, en zal opwaarts vrucht dragen. 2 Kon. 19 : 30.

De diepgaande gedachte, dat we, om voor den hemel vrucht te dragen, juist nederwaarts ons te buigen hebben en in te wortelen in den levensbodem, dien God ons biedt, vindt haar nog inniger bevestiging in wat Jezus ons op 't harte bindt, om toch God lief te hebben met, heel ons verstand, met heel ons hart, met heel onze ziel, met al onze krachten.

Het grijpt zoo aan, als Jezus als met één handslag alle geboden van Sinaï wegneemt, en ze alle opsmelt en oplost in dat ééne alomvattende gebod, dat de liefde van ons zal uitgaan, en dat deze van ons uitgaande liefde zich voor alle dingen richten zal op de Fontein van ons leven, op de springader onzer levenskracht, op den Heere onzen God.

De wet van Sinaï stelde den toestand, gelijk die in den zondigen mensch van menschelijke zijde zich aandient. Wel moest ook van dit standpunt God geëerd, maar die eere zou Gode toekomen doordien de mensch Gode iets toebracht, het ééne om Gods wil liet en het andere om Gods wil deed, en zoo in de toewijding en in de overgifte van heel zijn leven, zijn God verheerlijkte.

Altoos de zoo verleidende gedachte, alsof de zondige mensch, hoe weinig dan ook, maar dan toch iets, Gode toe kon brengen, wat zijn naam verheerlijkte.

Vandaar de tegenslag dien het Oude Verbond aan Israel bracht. Ja, als Israel Gode de volkomen wetsvolbrenging dis offerande had kunnen opdragen, zoo zou 't zalige voor de ziel er vanzelf als vrucht uit zijn voortgekomen. Maar dit juist kon niet, en gebeurde ook niet. Zooals de apostel het uit den Psalm overneemt: > Er was er niet één, van wien gezegd kon worden, dat hij goed deed.< Allen struikelden. Allen zondigden nogmaals. En het heil bleef uit. En dit enkel, omdat Israël zich bleef-inbeelden, dat het dan toch in zichzelf iets goeds had, dat Gode op 't altaar kon worden toegewijd, en nog altoos in den waan leefde, alsof er in ons iets was, dat van ons uit zou gaan, en Gode zou toekomen, zijn naam tot heerlijkheid.

En dit nu juist werpt Jezus om, door allen eisch en alle gebod in dit ééne grondgebod saam te vatten, dat we God zullen liefhebben, kortaf gezegd met heel ons wezen, met elke levensuiting, in alle zucht en bede die van ons uitgaat.

Nu is de liefde die Gode gewijd moet worden, niet iets wat wij Gode onzerzijds geven, om onzen God daardoor gelukkig te maken. Een moeder mint haar lieveling, omdat ze niet anders kan. En zoo ook moet het met ons wezen. Onze liefde moet naar God uitgaan, omdat onze ziel naar God dorst, gelijk het hert, dat moegejaagd ontkwam, dorst naar de waterstroomen. Wie van dorst vergaat, snelt, ' waar hij 't glanzen ziet, op 't water toe. Alles wat in hem is trekt, neigt, hunkert er naar. Bij heeten dorst is 't water dat den dorst lesschen zal, het één en al, waar de neiging van onze tong naar uitgaat, en alles in den dorstige voegt zich met dit trekken van 't verhemelte saam, om toch maar den beker > koud water" zich te zien toegewezen.

En zoo nu ook moet 't met onze ziel voor God staan. In God den Heere moet voor ons 't éénig begeerlijke, het éénig aanbiddelijke, het éénig onmisbare zijn. Van God gescheiden, ontzinken we aan ons zelf. We verhongeren en verdorsten, en komen zedelijk om. Dit kan niet anders, omdat we op God zijn aangelegd; omdat we met het oog op onzen God geschapen zijn; en omdat alles in ons zoo naar Gods beeld geschapen werd, dat alleen de genade Gods ons den drang van het leven bevredigen kan. Al wat we noodig hebben is niet in ons zelf, noch ook is 't in de wereld, het is alleen in God. Raakt onze ziel van God af, dan wordt ze innerlijk ledig, dan verteert zich doelloos haar beste levenskracht, dan zinkt ze in en komt ze om. Dan hijgt ze, maar kan geen levenslucht inademen. Alles in haar verdort.

En zooals nu de verdorrende stengel zich keert naar de zon, en het hert zich keert naar den waterstroom, zoo ook moet onze ziel, om weer op te leven, om weer levenslucht in te ademen, zich vanzelf naar haar God toekeeten. En dan is Hij de Fontein waaruit het levenswater haar toevloeit. En zoo ook is Hij dan de levensbodem, waarin haar wortelen moeten indringen, om uit dien levensbodem in God zich haar levenssappen in te zuigen.

Vandaar dat de ziel, die zich van haar eigen leegte en van Gods on uitputbare volheid bewust wordt, van zich zelve afziet, zich zelve varen laat, zelve nederwaarts zich buigt, en nu wortelt, inwortelt in den Goddelijken levensbodem, om daaruit het leven naar zich toe te trekken.

Hierin nu is de liefde.

Het is de belijdenis en erkentenis, dat in God alleen het eenig begeerlijke is, en dat de ziel ledig en verdord in zich zelve, alleen in God vinden kan wat haar vervullen en verrijken en tot zalig leven brengen kan.

Wie nu zoo door heilige liefde gedreven wordt, weet en voelt, dat alles alleen in God is, en alleen van God uitgaat wat haar vrede, vreugde en zaligheid verpanden kan. En dit nu leidt tot het nederwaarts. In mij zelven niets, dan wat te verzaken is, en alleen in God wat begeerlijk en te zoeken is. Te zoeken niet door een uitwendig aangrijpen, maar door een innerlijken levensdrang die naar God uitgaat. En dit is dan 't wortelen. Zooals de plant niet buiten den aardbodem, en de vlinder niet buiten de lucht, en de visch niet buiten het water kan, zoo ook moet onze ziel geen dag en geen uur buiten God kunnen. God zoeken, omdat alleen in God het heilige, het heerlijke, het de ~^^ziel verrijkende is. Naar God uitgaan met een liefde die niet aflaat, met een liefde dié niet bij ons leven bijkomt, maar waar ons leven in opgaat. Liefhebben, God liefhebben met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand, met alle krachten, zoodat de wortelen zelve van ons leven in 't leven Gods beklemd en bevangen liggen.

Altoos weer de twee heilige saam. aandriften

Onze hoogmoed, de inbeelding van ons eigen ik, het uit ons zelf iets willen, moet er onder. Opnieuw moet ons ik telkens weer nederwaarts, tot er niets van onzen eigenwaan overblijft, en dan eerst zullen we volop leven, en rijk en volzalig leven indrinken, door diep en breed de wortelen zelf van ons aanzijn in den bodem van de Genade Gods uit te slaan. Uit nood, uit drang, uit zielsbehoefte, maar dan ook omdat we 't zelf ten slotte niet anders willen. God zoeken door de wortelen zelf van ons leven, omdat onze ziel, op 't diepst opgevat. God en God alleen zoekt en lief heeft.

Dr. A. K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 september 1915

De Heraut | 2 Pagina's

„Nederwaarts wortelen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 september 1915

De Heraut | 2 Pagina's