Voor Kinderen.

AAN VRAGERS.

In I Kon. 11'wordt gesi)roken van de tegenstanders van koning Salomo. Maar nu is mij niet duidelijk wat staat in vs. 24. Was Damaskus dan-niet onder' Salomo's macht (zio ook j VS. 25). Ook begrijp ik niet recht wat in v.s. 27 staat en in vs. 28 over het huis van Jozef.

Bedoeld hoofdstuk vermeldt hoe God, om Salomo te straffen voor zijn afgoderij, hem vijanden* verwekte die zijn rust verstoorden. Drie

worden genoemd:

worden genoemd: Hadad van Edom.

Rezon van Syrië.

Jerobeam uit Israel.

Over den tweeden en den derden, loopi de vraag.

Van Rezon kzcu we iu Kou. 11 : 23, '24 en 25 : .

„Ook verwekte hem God een en wederpartijder

Rezon, den zoon van E'ljada, die gevloden was van zijnen' heere Hadad-Ezer, den koning van Zóba.

Tegen welken hij ook mannen vergaderd had, en werd overste eener bende, als David die doodde; en getrokken zijnde naar Damascus, woonden zij aldaar, en regeerden in Damascus.

En hij was Israels tegenpartij der alle de dagen van Salomo, en dat benevens het kwaad, dat 'Hadad deed; want hij had eenen afkeer van Israel, en hij regeerde over Syrië".

Deze Rezon was vroeger een dienaar van den koning van Zoba, die tegen David streed. Na Davids dood vormde Rezon een bende en wilde met deze het Syrische rijk dat onder' Israel stond weder' vrij maken. Zij trokken naar Demaskus en Rezon wist zich aldaar het gezag te verzekeren, al was hij niet geheel onafhankelijk. Syrië bleef nog onder Israels heerschappij.

Wat Jerobeam betreft, van hem zegt hetzelfde hoofdstuk in vs. 26, 27 en 28:

„Daartoe Jerobeam, dè zoon van Nébat, een E'phrathiet van Zeréda, S< ilomo's knecht (wiens moeders naam was Zerüa, eene weduwvrouwe), hief ook de hand op tegen den koning.

Dit is nu de «lak, waarom hij de hand tegen den koning ophief, Salomo bouwde Milo, en sloot de breuke der stad van zijnen vader David toe.

En de man Jerobeam was een dapper held. Toen Salon\o dezen jongeling zag, dat hi arbeidzaam was, zoo stelde hij - hem over al den jast van het huis Jozefs."

Jerobeam was uit den stam van Efraïm, die altijd naijverig was op den koningsstam Juda. Salomo was toen bezig Millo te bouwen, een vestingwerk van den burg Zion. Dat hij de breuk der stad van zijn vader David toesloot, . wil zeggen dat hij Zion met Moria vereenigde door een verbindingsmuur te maken in de kloof die hen scheidde. De tempelberg kwam hierdoor binnen de stad.

Het huis van Jozef is de stam van Efraim die arbeiders leverde voor den vestingbouw over welke Jerobeam tot opziener gesteld werd.

Reinier is met zijn stramme leden Naar Akens baden heen gereden; Daar heeft hij geld en zaal en peerd In alle vroolijkheid verteerd. Ziet wat de wateren vermogen : Hij is te paard daar heen getogen En op zijn voeten v/êer gebetard.

De inzender vraagt welk verband er is tus schen het 'arm worden en het gaan naar Aken. Of kostte het gebruik der baden zooveel geld. De stad Aken vlak bij onze grens is reeds twee duizend jaar bekend om haar geneeskrachtige bronnen, die eeuwen lang elk jaar duizenden bezoekers trokken. Trouwens in vroeger eeuwen telde Europa op verre na niet zoo veel badplaatsen als thans, en onder deze stond Aken vooraan.

Nu kwamen er velen om van allerlei kwalen als jicht en rheumathiek genezen te worden. Natuurlijk konden alleen rijke lieden zich de weelde veroorloven'een tijdlang alleen voor hun gezondheid te leven. Den velen ledigen tijd kortten zij zich door allerlei vermakelijkheden en dit maakte dat anderen, hoevi'el volstrekt niet ziek of ook best t'huis te genezen, toch naar Aken gingen, louter voor hun genoegen. In allerlei genot en uitspanning werden dan de dagen doorgebracht o. a. ook aan de speelbank, en zoo kwam menigeen die rijk was heengegaan arm terug.

Hierop nu zinspeelt de dichter Huyghens in zijn puntdicht hierboven. Hij stelt iemand voor, die schijnbaar voor zijn gezondheid maar werkelijk voor zijn genot naar Aken rgdt, en daar in weelde en pleizicr zijn tijd doorbrengt. Eindelijk is hij zoo arm dat hij te voet weer moet keeren.

Nu zegt Huyghens spottend: Hoe krachtig zijn die Akehsche wateren. Zij .maken dat iemand die een paard noodig had om te Aken te komen, op zijn voeten terug kon gaan !

E. V. R. te N. vraagt: In 2 Sara. 14 wordt ons beschreven, hoe David, op aandrang van Joab, zijn zoon Absalom, terug liet halen uit Gesar. Was dit goed van David ?

Had David, als koning over Israël, het recht van gratie verleenen ?

David handelde zwak en onvoorzichtig — a IS het begrijpelijk —-gelijk het vervolg leest.

Het recht van gratie oefenden alle Oostersche vorsten.

BRIEFWISSELING.

Eenige vragen moeten wachten tot volgend nummer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen