GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ingezonden Stukken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ingezonden Stukken.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redatie.)

Den Hoogeerw. Hooggel. Heer Prof. Dr. H. H. Kuyper, Redacteur van De Heraut.

Hooggeachte Broeder,

Op uw onderschrift bij mijn gravamen in De Heraut van 23 Dec. j.l., dat van persoonlijke scherpte niet geheel vrij is, wil ik zoo kort en zakelijk mogelijk antwoorden.

U voert aan het slot van uw onderschrift tegen mijn gravamen aan, dat het geen Schriftbewijs geeft, maar alleen aanduidt, dat jk het in Gods Woord gegrond acht. Dit is zuiver een quaestie van vorm, waarin ik de indieners van het bekende gravamen tegen de 3e zinsnede van art. 36 gevolgd ben. In een door U mede onderteekend advies (Acta der Gen. Synode van Utrecht, bldz. 273—315), wordt hun daarvan niet het geringste verwijt gemaakt; en voorts gezegd, dat, wijl een rechtstreeksch bewijs niet te vinden is, acht gegeven moet worden op de beginselen., die Gods Woord in het Nieuwe Testament kennen doet aangaande den aard van Christus konitikrijk (blz. 295).

Dan beweert U verder, , dat ik snooit ernstige studie van dit Gereformeerde dogma" gemaakt heb, van de bedoeling dezer artt. »niets gevat" heb, niet »eerst een degelijk »onderzoek" heb ingesteld, en »op losse gronden" beschuldiging tegen de Belijdenis inbreng. Excusez du peu!

Over den ernst van mijn studie en de degelijkheid van mijn onderzoek kan ik natuurlijk niet spreken: hierover zullen U zonder twijfel de hoodige inlichtingen gegeven worden door de heeren C. Weeda, scriba van den Kerkeraad, en R. van der Welle, scriba van de Commissie van Advies omtrent het gravamen, respectievelijk directeur en leeraar aan de Christelijke Kweekschool alhier. Dezelfde scribae of de predikanten Bouma en Wielenga zullen U kunnen berichten, dat de Commissie, die mij tot nadere toelichting voor zich geroepen heeft, eenparig van oordeel as, dat in artt. 27—30 volstrekt niet gesproken ordt van de onzichtbare kerk in tegenstelling

van de zichtbare, geïnstitueerde. Hetzelfde heeft Ds. Doekes, een exegeet van erkende bekwaamheid, nadrukkelijk gezegd in De Wachter van 21 Sept. 1.1. Dit alles bewijst natuurlijk niet, dat ik gelijk heb, maar wel, dat mijn opvatting toch niet waard is om zonder nader onderzoek uwerzijds afgemaakt ie worden. Gaarne zal ik, indien U de noodige plaatsruimte daarvoor beschikbaar wilt stellen, de gronden uiteenzetten — met vergelijking ook van den Franschen text van 1561 —, waarop de in mijn gravamen gegeven uitlegging berust. Thans alleen dit: Tegenover uw niet onaanvechtbaar bewijs uit het ongerijmde staat een rechtstieeksch bewijs uit een zinsnede van art. 27, waar tot nog toe niemand, voorzoover ik weet, op gewezen heeft. Het gaat daar volgens U over de onzichibare Kerk. Hoe is het nu te vei klaren, dat er van een onzichtbare Kerk gezegd wordt: „hoewel zij somwijlen een tijd lang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn tn de oogen der menschen" ?

Ten slotte de publicatie, inzonderheid het feit, dat ik de Nieuwe Rotterdamtner daarin betrokken heb. Dit schijnt me voor U de ergernis geweest te zijn, en wel zóó, dat U zich niet ontzien hebt, mijn ernst in twijfel te trekken. Nu wil ik gaarne erkennen, dat ik niet gedacht heb aan de mogelijkheid, dat onze Geref. vaderen last van mijn gravamen zouden hebben ; ik dacht meer aan de Gereformeerden van nu. In De Rotterdammer van 13 Aug. 1.1. schreef ik reeds, dat »de gedachte aan de noodzakeüjkheid» van een gra, vamen bij mij »versterki« was, »doordat men van Hervormde zijde me .ironisch toevoegde: » > De Geref. Kerk moet maar blijven bij de belijdenis, dat zij de eenige ware Kerk is: dat is het cement, dat haar bijeenhoudtc «. In het Avondblad C. van de Nieuwe Rotterdammer van 25 - Sept. 1.1. werd met een soort van welgevallen aangehaald, wat Ds. Doekes in bovengenoemd No. van De Wachter schreef. Daaruit zou ivoldoende» blij ken, »dat er tusschen de onvervalschte orthodoxie in Protestantsch gewaad en de Roomsch-Kavholieke opvatting in dit opzicht geen verschil in beginsel bestaai«.

Als tegenwicht daartegen besloot ik mijn gravamen ook naar de N. Rott. te zenden, vooral toen ik een citaat van Dr. A. Kuyper Sr. (De Gemeene Gratie, III, bldz. 229, 230) had gevonden, dat in hoofdzaak hetzelfde zegt, en üus als typeering van de opvatting der Gereformeerden van nu wel opweegt tegen het citaat van den redacteur van De Wachter. Tot mijn spijt heb ik mijn doel misschien bij sommige lezers van de N. Rott. gemist, doordat het citaat van Dr. A. K. Sr., ofschoon tegelijk ingezonden, eerst een week later opgenomen is. Daardoor kan het hun aandacht ontgaan zijn, en zoo kan ik me uw twijfel aan mijn ernst ook eenigszins begrijpen. Maar vsraarom is De Heraut, na herhaald verzoek mijnerzijds, tot nog toe in gebreke gebleven dat citaat van Dr. A. K. Sr. met een enkel woord te noemen, laat staan het op te nemen, zooals ik het heb ingezonden? Dat getuigt m. i. niet van kracht.

Ook ben ik verder van mijn doel afgeraakt, doordat U, die het' in het materieele (wat de opvatting omtrent de Kerk^betreft) met mij eens zijt, over het-formeele (de uhlegging van de Belijdenis) me zoo scherp aanvaU, en publicatie op zichzelf reeds bevreemdend acht; en dat, terwijl U er overigens nog onlangs voor gepleit hebt, dat ook op kerkelijk gebied de publieke zaak publiek besproken moet worden. Door bloote vermelding toch van een gravamen op de agenda van een Classis of Synode wordt geen pubheke opinie van de leden onzer Kerken gevormd, en die behoort in zake de Belijdenis toch mee te spreken bij de eindbeslissing. Nu moet men, en niet alleen »in de kringen, die ons gram zijns, wel denken, dat er onder ons nog maar al Ie veel zijn, die meer of minder bewust uitgaan van de onderstelling, dat de zahgheid als regel beperkt is tot den kring der Geref. Kerken, en dat U uit het oogpunt van kerkelijke vredespolitiek mijn gravamen een knuppel in - het hoenderhok acht, en den vrede wekt te bewaren ten koste van de waarheid in het belijden.

U zou onze Kerken m. i. een dienst doen, en mij zeker een genoegen, wanneer U aan die onderstelling den grond wilt ontnemen door een wijze van behandeling, die meer overeenkomt met het formeele karakter, dat het geschilpunt voor U heeft.

Onder dank voor de verleende plaatsruimte

Met hoogachting.

Uw dienstw.

C. M. BUIZER.

Hoewel Dr. C. M. Buizer wat veel van onze plaatsruimte vraagt, willen we hem toch de gelegenheid niet onthouden, om zich te verdedigen. Ons antwoord zullen we een volgend maal geven.

K.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Ingezonden Stukken.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 januari 1918

De Heraut | 4 Pagina's