GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Komt, laat ons elkanders aangezicht zien”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Komt, laat ons elkanders aangezicht zien”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zond Amazia boden tot Jóas, den zoon van Jóahaz, den zoon van Jehu, den koning van Israël, zeggende: om, laat ons malkanders aangezicht zien. > ' ' 1 Kon. XIV : 8.

Mijden of zoeken drukt maar ol te vaak de verhouding uit, waarin we tot onzen naaste staan.

Niet met eefi ieder kunnen we ons even nauw en vertrouweliik verbinden, en zelfs geldt als regel, dat de meesten onzer slechts met een uiterst gering deel van hun naasten in aanraking komen. Der menschen aantal, gelijk het over de geheele wereld verspreid woont, is zoo schier oneindig groot, dat er geen sprake van kan zijn, dat we aj onze naasten ook maar van aangezicht kennen zouden. Verreweg de meesten kennen zelfs van aangezicht niet veel meer dan hun aanverwanten, hun dorpsgenooten, en hun nadere vrienden. Wie zeggen kan met één enkel duizend van zijn medemenschen in aanraking te zijn geweest, was reeds zeer wijd vertakt in zijn betrekkingen, en zonder overdrijving mag gezegd, dat de meeste inwoners van stad of dorp ten hoogste enkele honderden Van aangezicht tot aangezicht kennen. Zelfs zijn er in de groote steden lang niet zoo weinigen, die zich het beeld van hun buren rechts en links niet voor den geest weten te brengen. Maar toch neemt dit niet weg, dat in der meesten leven zekere ontmoetingen plaats grepen, en zekere kennismakingen werden aangeknoopt, die van duurzame beteekenis voor hen waren, en te wier opzichte telkens weer de vraag bij hen opkwam, in wat verhouding.

in wat betrekking ze zich tegenover dezulken plaatsen zullen.

Men ziet het aan Amazia en Joas. De een was Koning van Juda, de ander Koning vaii Israel. Dit gaf spanning. Ze meden meest elk contact. £lk ging zijns weegs. En alwobndenze vlak naast elkander, en al regeerden ze saaiö over het ééne volk, dat in zijn twaalf stammen uit Egypte was opgetogen, toch meden ze elkaar meer dan dat ze elkaar zochten.

Nu ging dit een tijd lang, maar op den duur voelde Amazia toch, dat op die manier een valsche verhouding geboren werd. En zoo nu was het, dat hij, in een oogenblik van ernstiger overweging, zich afvroeg of de verhouding niét een geheel andere moest worden. Reden waarom ten hij slotte een afgezant naar Joas zond met het dringend aanzoek: »Kom, laat ons elkanders aangezicht zien!"

Het sprak wel van zelf dat 't tusschen Amazia en Jofts niet altoos even innig toeging. Jerobeam had de noordelijke stammen bewogen van Rehabeam af te vallen. Hieruit was naijver en krijg geboren. Valsch was hierdoor over en weer de verhouding geworden, en vooral toen in de noordelijke stammen de valsChè religie van Dan en Bethel opgang maakte, kon het niet wel anders, of ook de verhouding tusschen den Vorst van Samaria en den Vorst van Jerusalem moest al meer een bedenkelijk karakter erlangen.

Toch vertegenwoordigden deze beide Koningen tegenover de Heidenwereld van rondom nog altoos saim de Israëlietische toekomst. Van uit Assyrië en Babyion ging 't altoos, tegen beide de Koninkrijken van KanaSn in. Galilea lag in het Koninkrijk van Jehu, en toch zou eens de Messias niet in Jerusalem, maar juist in Nazareth en Kapernaüra zijn heilige sympathieën vinden. Reeds door Elia had God 't doen verstaan, dat het Tienstamraenrijk, hoever dan ook afgevallen, toch altoos rog een deel van Isratl's toekomst op zijn erve droeg.

Al was dan ook eeii zeer innige, alles beheerschende intimiteit tusschen Amazia en Joas niet in te denken, het ééne groote belaag van Israel's toekomst, waarbij zoowel Amazia als Joas betrokken was, moest toch ten slotte hen altoos weer hun^saamhoorigheid doen gevoelen. En nooit genoeg kon er op gewezen, hoe ten slotte de Messias als Davids zoon wel te Bethlehem zou geboren worden, maar toch in de noorderstammen de rijkste geestelijke sympathieën zou vinden, terwijl, toen de Galileeërs hem voor de poorten van Jerusalem als Koning uitriepen, het volk van Juda het «Kruist hem, kruist hemic liet hooren.

Van achter doet ons dit vreemd en zonderling aan, maar de historie leert 't ons niet anders. Zelfs de twaalf apostelen waren uit het rijk van Jerobeam, en niet van Rehabeam.

. En zoo is 't nog. Nog steeds werken ook in onze saamleving allerlei sympathieën en antipathieën door elkaar. Deels streeft men dan naar gelijk doel, maar ieder vat 't geen na te streven is, op zijn eigen manier op. Uitkomst waarvan dan is, dat men in hoofdzaak wel op eenzelfde doel mikt, maar toch beiderzijds door zijn aanleg, natuur en karakter zich een eigen pad koos, zoo zelfs, dat men niet zelden tegen zijn geestverwanten over komt te staan. En nu leert de historie telkens weer, hoe zulke geestverwanten, ja, wel feitelijk op een gelijk of gelijksoortig doel afgaan, maar toch elkander bij het najagen van hun levensdoel niet te best verdragen, soms zelfs niet zetten kunnen, en maar al te vaak, al de dagen huns levens, elkander meer benijden dan minnen. En zoo, dat ze althans de zelfbeheersching niet verstaan, om bij al 't verschil dat hen uiteenwerpt, niet telkens weer toch den band der eenheid en der saamhoorigheid aan te knoopen.

Niet zelden gaat dit zelfs zoover, dat men over en weer elkander mijdt. Op vaststaande samenkomsten, voor de afhandeling van spoedeischende zaken, eïi vooral waar het niet anders kan, of men moet beiden saam tegenover derden positie nemen, werkt men dan nog saam, maar toch veelal zonder elkander handslag te geven. Meer in scherp toeziend wantrouwen, dan in een geest van samenwerking, die gul en grif als vanzelf zou werken. Tén slotte doet men 't dan wel saam, maar zonder dat ziel met ziel en hart met hart ineenvloeiden. Steeds met het oude verdachtmaken weer op den' achtergrond van het geprikkeld bevvustzijn.

En tegenover dien liefdeloozen naijver en die prikkelende misgunning van eer of toejuiching komt dan slechts, zelfs onder Christenen, een zeer enkel maal het berouw op, en kan ten slotte de verzoenende uitroep beluisterd worden : »Komt, laat ons elkanders aangezicht zien It

Op alle manier komt 't stuiten op zulke wanverhouding voor. Hoe telkens valt het niet te betreuren tusschen broeders en zusters, en tusschen ambtgenooten in eenzelfde bediening? Zelfs tusschen echtelieden valt die gedempte scheiding soms te betreuren. En dan blijft het zoo gespannen, en komt 't nooit tot beter, zoolang men over en weder elkander mijdt, en over de verschillen zwijgt, in stee van rondborstig en open wat scheidt met elkander te bespreken. Zelfs op staatkundig terrein valt hierover zoo telkens te klagen. Ja, 't heet dan dat men samenwerkt, maar telkens komt toch opnieuw uit, hoe de één iets anders najaagt dan de ander, of althans ook waar ze op eenzelfde doel afgaan, 't saambeoogde doel elk op zijn eigen manier trachten te bereiken. In hoofdzaak is er dan wel eenheid, maar in de bijzonderheden gaat een ieder toch zijn eigen weg, en de uitkomst kan geen andere zijn, dan dat men over en weder elkanders kracht en invloed verzwakt.

Het meest opmerkelijke hierbij nu is, dat zulke gedeelde inzichten er meest' toe leiden, dat we elkander mijden, dat een ieder zijn eigen weg gaat, en dat men elkanders aangezicht nauwelijks ziet.

Dat hierin vooral het kwaad schuilt, voelde ook Amazia. Zulk mijden van elkaar vervreemdt. Die vervreemding wekt achterdocht. En die achterdocht is oorzaak, dat men na een tiental jaren schier eiken band, die eerst saambond, heeft losgetornd.

Juist wanneer de sympathieën onwillekeurig afstuiten op een uiteenloopende uiting van 't karakter, is 't zien van elkanders aangezicht het natuurlijk medicijn. Het zien van oog in •oog boeit en bindt saam. En al mocht 't dan af en toe tot een hard woord leiden, veel beter nog zulk een vluchtige woord dat verdeelt, dan dat van jaar tot jaar elkander mijden en van elkander vervreemden.

Op de vraag: Wie is uw naaste? moet steeds 't meest gereede en stellige antwoord luiden : > Die geestverwant, dien ik, helaas, maar al te vaak meed!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Komt, laat ons elkanders aangezicht zien”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's