GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Naar het schijnt bestaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Naar het schijnt bestaat

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 7 Mei 1920.

Naar het schijnt bestaat bij sommigen nog altoos het misverstand, alsof we wilden, dat al de verbeteringen, die we voor ons kerkelijk leven noodig achtten, reeds op de eerstvolgende Synode aan de orde gesteld en tot stand zouden gebracht worden.

Dat dit onze bedoeling niet iis, behoeft wel nauwelijks gezegd te worden. Wanneer men zijn huisheer wijst op allerlei verbeteringen, die noodzakelijk in zijn huis behooren aangebracht te worden om het in overeenstemming te brengen met wat onze tegenwoordige tijd als eischen aan een goede woning stelt, dan wil dit nog niet zeggen, dat men daarom van hem verlangt, dat hij in allerijl timmerman, metselaar, loodgieter, smid, behanger enz. zal laten aanrukken, om aan al deze desiderata te voldoen. Men weet, dat de huisheer rekening zal moeten houden met de kosten en dat de uitbouw en restauratie slechts geleidelijk zal kunnen geschieden. Het allernoodzakelijkste zal eerst moeten worden afgedaan en het minder noodzakelijke kan nog wachten. Maar toch zal het goed zijn, dat van meet af duidelijk wordt uitgesproken, welke verbeteringen in het algemeen noodig zijn. Niet omdat men gemeenlijk van zijn huisheer veel moet vragen om ook maar een deel gedaan te krijgen, maar omdat het verbeteringsplan in zijn geheel moet kunnen worden overzien en daarmede van meet af bij. de uitvoering rekening moet worden gehouden.

Zoo nu is het ook hier.

Het kerkelijk huis, dat we bewonen, is niet in onzen tijd gebouwd, maar bestaat reeds meer dan drie en een halve eeuw. Op zich zelf levert dit geen bezwaar op. Er zijn, ook in den letterlijken zin genomen, huizen, die drie eeuwen oud zijn en die nog wel zoo hecht zijn als de revolutiebouw van onze dagen. Het fundament van ons kerkelijk huis is nog vast en stevig; de muren vertoonen nog geen scheuren, en het dak laat geen regenwater door. Degenen die ons zouden willen bewegen om dit weldoortimmerde en hechte huis te verlaten, alleen omdat het zoo oud is, en over te gaan naar een van de luchtig gebouwde en onsoHede huizen van onzen tijd, omdat dit zoo nieuw is, kloppen dan ook tevergeefs bij ons aan. Het vaderlijk erfdeel willen we bewaren; de heerlijke belijdenis in onze Formulieren van Eenigheid neergelegd; de organisatie en institueering van ons kerkelijk leven, waarvan de Kerkenorde ons de grondlijnen geeft, en de inrichting van onzen eeredienst, zooals die in onze liturgische formulieren ons is geschonken, dat alles willen we handhaven, niet uit een verkeerd conservatisme, maar omdat we gelooven, dat èn die belijdenis èn die organisatie onzer Kerken èn die inrichting van onzen eeredienst het zuiverst beantwoordt aan den eisch van Gods Woord.

Maar even beslist als we dit uitspreken, om elk misverstand te voorkomen, dient toch ook te worden ingezien, dat verbetering, uitbouw of hoe men het noemen wil, noodig is. Onze kerkelijke ontwikkeling heeft niet een halve eeuw, maar bijna drie eeuwen stilgestaan, omdat na de Dordtsche Synode geen nationale Synode meer is saamgekomen. Waar anders de gezonde ontwikkeling van het kerkelijk leven vanzelf meebrengt, dat er door de Nationale Synodes successief verbeterd wordt wat verbetering behoeft, is ons kerkelijk leven door de despotie der Overheid eeuwen lang stil gezet. Hoeveel dogmatische geschillen na de Dordtsche Synode onze Kerken ontroerd hebben, tot een beslissing over deze vraagstukken kon men niet komen, omdat een Nationale Synode ontbrak. Een vaste Kerkenorde, die voor alle onze Kerken gold, hadden we niet eens, en de ernstige bezwaren, door mannen als Voetius tegen onze Kerkenorde ingebracht, vonden geen gehoor. Wat onze liturgie betreft, hadden we zelfs geen officieelen tekst en drukten de boekverkoopers den tekst af naar eigen willekeur. Er is dan ook geen scherper tegenstelling denkbaar, dan wanneer men het rijke leven onzer Kerken van de eerste Synode te Emden tot de laatste te Dordt vergelijkt met wat daarna gevolgd is, toen een algeheele stagnatie intrad en het alles bleef bij het oude, totdat tenslotte Koning Willem I met ruwe hand ingreep en onze Kerken een nieuwe organisatie schonk, maar die geheel in strijd was met onze Gereformeerde beginselen.

Dat onze Kerken na bange worsteling dit nieuwmodische huis verlieten en tot het oude huis onzer vaderen zijn weergekeerd, was haar roeping en plicht. De aansluiting aan ons glorieus verleden moest weer plaats vinden. De historische lijn, die in 1816 was afgebroken, moest weer opgezocht worden. We zouden onzen naam van Gereformeerd onwaardig zijn geweest, wanneer we anders hadden gehandeld.

Maar terugkeerend tot dit huis onzer vaderen, mochten we toch, bij al onze bewondering voor de degelijkheid van hun bouw, niet vergeten, dat de tijden veranderd waren en we met represtinatie niet konden volstaan. De afgebroken draad moest weer worden opgezocht, niet om daarbij stil te staan, maar om met vaste schreden voort te gaan. Er moest niet alleen restauratie wezen van hetgeen in puin lag, maar ook een uitbouwen naar den eisch van onzen tijd.

Voor dien om-en uitbouw hebben we de lijnen getrokken; we wezen aan, waar het Qude verbetering behoefde en hoe dit geschieden moest naar onze overtuiging. En we zijn dankbaar, dat deze roepstem nietdestemeensroependenindewoestljnbleek, maar weerklank in onze Kerken vond en nu reeds van meer dan eene Classis het bericht kwam, dat ze althans een deel van dit plan overnam en naar de Generale Synode wilde zenden.

Dat er aanvankelijk bij enkele overbezorgde broeders zeker wantrouwen viel waar te nemen en een enkele zelfs aan de alarmklok trok, was niet zoo onbegrijpelijk. Deels droeg daaraan schuld het conservatisme, dat altoos in de Kerk zoo machtig is, deels ook de ietwat onbesuisde critiek der jongeren, die meer revolutionair dan opbouwend te werk gingen. Maareen enkel orgaan nu daargelaten, ziet men reeds dat onze kerkelijke pers tot meer bezinning komt. Men geeft reeds toe, dat er verbetering mogelijk en noodzakelijk is. En zelfs tracht men al den weg aan te wijzen, waarlangs de verbetering kan bereikt worden. Dat daarbij critiek wordt uitgeoefend op onze voorstellen schaadt niet. Veeleer kan deze critiek dienen om den juisten weg te vinden en aldus den arbeid der 'Sj'node voorbereiden.

Dat de Synode reeds thans op elk punt de gewenschte veranderingen zal aanbrengen kunnen, wordt wel door niemand gedacht en is ook onze bedoeling nooit geweest. Niet alleen omdat het agendum der Synode daarmede veel te overladen zou worden, maar omdat een Synode dien arbeid niet zelf verrichten kan. Haastige spoed is zelden goed. Onze bedachtzame HoUandsche aard heeft van zulk een overijlden arbeid een aangeboren afkeer. We gaan niet over één nacht ijs. En er zal heel wat water in den Rijn moeten verloopen voordat ook maar een deel van dit werkplan voltooid zal wezen.

Waar het thans alleen op aankomt is, dat van onze Kerken zelf op de Generale Synode de aandrang uitga om deze vraagstukken, die voor ons kerkelijk leven van zooveel belang zijn, in ernstige studie te nemen, zoodat er deputaten kunnen worden aangewezen, die de volgende Synode van praeadvies dienen. Hoe voortreffelijk het is, dat de pers over deze vraagstukken haar meening zegt, toch blijft deze voorlichting altoos eenzijdig. Eerst wanneer in een commissie de verschillende meeningen zich kunnen uiten, argument tegenover argument kan worden gesteld, en de poging kan worden beproefd om tot een eenparige conclusie te komen, kan de voorbereiding van deze vraagstukken doel treffen.

Of de Synode nu tegelijk al deze vraagstukken, die thans aan de orde worden gesteld, aan deputaten ter studie zal opdragen, is een vraag van practisch'beleid. Het kan zijn, dat de Synode eerst een paar dezer vraagstukken zal willen afhandelen, om eerst daairna tot de andere over te gaan. Maar hoe men hierover ook denke, de hoofdzaak is, dat de Synode gelegenheid krijgt om over deze vraagstukken zich uit te spreken. En dat kan alleen wanneer deze vraagstukken langs den kerkelijken weg bij haar aanhangig worden gemaakt.

Dat de Kerken daarbij niet al te zeer in bijzonderheden moeten afdalen en niet als 't ware aan de Synode al bij voorbaat hebben voorteschrijven, wat zij al dan niet behandelen mag, spreekt vanzelf. Daardoor zou de vrijheid der Synode te veel aan banden worden gelegd. Hoe minder gepreciseerd de voorstellen daarom zijn, hoe veel beter het is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Naar het schijnt bestaat

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1920

De Heraut | 4 Pagina's