GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN VREEMDE HAVEN.

XIV.

EEN VEBVOLG.

De berekening van onzen Hendrik bleek juist. De stuurman kon om vele redenen niet nalaten den kapitein in kennis te stellen met hetgeen hij van den kok aangaande Crul had vernomen. De kapitein luisterde zeer oplettend, maar de mededeelingen schenen hem niet te bevallen. Althans zijn gezicht betrok, en toen de stuurman had uitverteld, wat spoedig het geval was, zei de schipper knorrig:

Dat is een vreemd geval stuurman, al valt er niet aan te twijfelen dat het zoo is. Ik wou dat kapitein Klaver zijn vrind Hendrik nooit hier bad gebracht, waar hij glad overbodig is. Hoe het komt weet ik niet, maar het wil met dien jongen niet vlotten. Ik heb eigenlijk met hem te doen",

»Ik ook", zei de stuurman, die het zeker met de waarheid niet zoo nauw nam.

Daarbij bleef het voorloopig. De zaak was, dat zoowel de kapitein als de stuurman zich in een lastig geval bevond. De eerste toch had ­geheel verzuimd op Hendrik JCrul te letten en hem links te laten liggen; de laatste had den jongen het leven moeilijk gemaakt. Allebei begrepen, hoe er groote kans bestond dat, waren zij eenmaal in de West, Hendrik zijn oom zou gaan opzoeken, en dezen alles vertellen .van de behandeling aan boord. Dat kon natuurlijk voor beiden kwade gevolgen hebben. Maar de een wou dit voor den ander niet uitspreken, en ieder overlei bij zich zelf hoe hij zou handelen om er zonder kleerscheuren af te komen.

Toen Hendrik den volgenden morgen in de kajuit kwam, om die de gewone beurt te geven, was de kapitein daar reeds. Tegen zijn gewoonte begon hij over alles en allerlei met den jongen een gesprek, dat schijnbaar toevallig kwam op het gaan naar Amerika. Velen doen dat tegenwoordig, zei de kapitein. Eenigen gaan op goed geluk, anderen weer hebben in Amerika vrienden of familie. Dat laatste, zei hij met nadruk, is wel het aangenaamst. Vooral wij Nederlanders weten dat, daar de West-gedeeltelijk ons bezit is en het verkeer tusschen moederland en kolonie vrij druk.

Dat was, om zoo te zeggen, al te duidelijk, en onze Hendrik begreep dan ook spoedig, hoe de hark in den steel zat. Doch wijselijk wachtte hij zich wel iets te laten merken, en bepaalde zich tot het gewone »ja kapitein", »neen kapitein". Toen zijn taak volbracht was ging hij heen, vriendelijker door den kapitein gegroet dan vaak te voren. Veel wijzer was de schipper nög niet geworden.

Evenmin richtte de stuurman veel uit, toen hij zijn kans waarnam. Hij begon ook een praatje met Hendrik, terwijl deze iets voor hem verrichtte, maar hij ging meer rechtstreeks op zijn doel af.

»Vrind", zei hij ongewoon vriendelijk, „ik bemerk, dat ik nu al dien tijd heb vergeten je iets te vragen: Waar wil je in de West eigenlijk heen ? Aan welk adres moeten we je afleveren ? Wat was je plan ? "

Ook nu begon de jongen iets te begrijpen. Hij was dus voorzichtig en zei:

Wel, stuurman, ik heb geen plan gemaakt. Kapitein Klaver had mij uitgenoodigd een pleizierreisje met hem mee te maken in zijn schip, ' heen en terug. Dat is nu ook zoowat gebeurd. Wat er in de West zal gebeuren, weet ik niet. Ik wacht maar af."

De stuurman werd ook niet wijzer. Hij was niet gewoon veel woorden te gebruiken, en zat nu met het geval geweldig verlegen, daar hij zeker de meeste schuld had aan de behandeling die Hendrik ondervonden had. Ook vreesde de stuurman, dat de kapitein alle schuld van zich zelf af en op hem zou werpen. Onbevredigd eindigde hij het gesprek en ging nadenken wat te doen.

Maar hoe het ook zijn mocht, reeds dienzelfden dag werd het Hendrik duidelijk, dat de hekken verhangen waren. Ettelijke lastige baantjes die hij vroeger verrichten moest, wat hem die geen zeeman was dikwijls zwaar viel, schenen eensklaps onnoodig te worden of aan anderen opgedragen. De stuurman was vriendelijk, zelfs voorkomend en zoo had onze Hendrik een goeden dag, den eersten aaogenamen aan boord, een dag die hoop gaf op meerdere dergelijke. Hij kon niet tjalaten zoodra hij alleen was den Heere dank te zeggen, die hem uit onaangenaamheden en bezwaren redde en dat door zulk een wonderlijken samenloop van omstandigheden. Waarom moest hij juist gedurig in de kajuit komen ? Hoe wonderlijk had^het portret en wat er mee in verband stond alles veranderd en ten goede !

Hij sloeg den Bijbel op, ^ien hij op reis had meegekregen, en las de woorden uit den Rijmpsalm 121 het laatste vers die op het schutblad stonden:

De Heer zal u steeds gadeslaan. Opdat Hij in gevaar Uw ziel voor ramp bewaar'; De Heer, 't zij g' in of uit moogt gaan, En waar g' u heen moogt spoeden, Zal eeuwig u behoeden.

Ze troffen hem diep, gelijk het altijd gaat wanneer wij bemerken dat het Woord des Heeren persoonlijk aan ons bewaarheid wordt.

Toch, hoe groot en heugelijk de verandering ook was, toch was er iets dat meer en meer Hendrik begon te drukken. En dat was het vinden van een antwoord op de vraag: wat zal ik worden, hoe een bestaan vinden ?

Noch als landman, noch als zeeman wenschte hij zijn leven te slijten. Het boerenleven had hem nooit aangetrokken. En van het leven op zee had hij nu reeds meer dan genoeg. Keerde hij naar zijn dorp terug, dan zou hij zeker, althans vooreerst, half gebrek moeten lijden of anderen tot last zijn. Want zijn leeftijd bracht mee, dat hij weldra tboven de jarenc zou zijn. Dan zou de diakonie niet meer voor hem zorgen. Bovendien wist hij maar al te goed wat dat zorgen beteekende.

Maar wat dan ?

Op het raadhuis en op het postkantoor van zijn dorp had Hendrik Crul menigmaal jongelui gezien, die op een hooge kruk gezeten, bezig waren met schrijven en wel aan de kruk vastgeplakt schenen. Als het daar buiten ruw en guur was had hij hen wel eens benijd. Maar het duurde niet lang. Want dat urenlang achtereen zitten zou hij toch, hij voelde het, nooit uithouden.

Dan was "een ambacht beter. De timmerman, de smid, de wagenmaker en andere werklui uit het dorp hadden een goed bestaan eii een vrij leven, vol afwisseling. Zoo iets zou hem beter lijken, en de diakens zouden hem wel behulpzaam zijn, om bij een baas als leerling geplaatst te worden. Maar, dat begreep hij, dan moest hij er spoedig bij zijn. Want hij was niet zoo heel jong meer en had nog veel te leeren.

Eindelijk werd hij het met zich zelf eens, dat een ambacht voor hem bepaald het ver kieselijkste zou zijn. Doch hoe er aan te komen f Er moesten maanden verloopen eer hij weer terug was en intusschen ging zijn leertijd voorbij. Op het schip was voor hem geen gelegenheid, tenzij misschien voor kok te studeeren. En daartoe gevoelde hij wel het minst van alles lust.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 september 1920

De Heraut | 2 Pagina's