1923 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 27

19 ^C<orj aióvio^" leven bij uitnemendheid, dat het tegenovergestelde is van een zijn onder Gods toorn. Zoo ook Joh. 17 : 3, waar Ccoij alcóviog ident wordt verklaard met een kernen van den eenigen, waarachtigen God en van Jezus Christus. Dit leven is dus heel iets anders dan een leven in biologischen zin, zooals in Lucas 1 : 75 ,,al de dagen onzes levens". Act. 17 : 25 ,,het leven, den adem en alle dingen". Zulk een lev3n is dus wel te onderscheiden van het leven in den hoogeren zin, dat aan God den Heere wordt toegekend. Joh. 5 : 26, dat ook Christus als de eeuwigs Zoon van eeuwigheid heeft, (Joh. 1 : 4 in Hem was het leven, het leven was het licht der menschen] en in Christus ons is geopenbaard (1 Joh. 1 : 2, want het leven is geopenbaard). Dit is dus een leven van hooger orde, dat vloeit uit God in Christus en alzoo ook deel der menschen wordt, een goddelijk leven, i^mt'i alcóviog m religieus-ethischen zin, dat wel te onderscheiden is van het biologisch leven. Ook in de geschriften van Paulus heet dit ,,het leven", bij uitnemendheid, waarbij aan leven in biologischen zin allerminst te denken valt, maar veeleer gewezen wordt naar die hooge, ideeele bewustzijnsfuncties, waarbij en waarin het licht der rede tot volle klaarheid opvlamt. En zoo ook beteekert nu het woord ,,dood" in de Schrift wel eens een enkele maal het einde van het biologisch proces, b.v. Joh. 11 : 13, waar het sterven van Lazarus wordt genoemd, maar meestal verkrijgt het ook een religieus-ethischen zin en wordt „dood" een zedelijk feit, Rom. 7 ; 6. 5. Trommius rubriceert dan ook naar de onderscheiding tusschen tijdelijken, eeuwigen, geestelijken dood. Eph. 2 ; 1 spreekt van een dood zijn door misdaden en zonden van nog levende menschen, die in Christus medelevsnd gemaakt zijn. 1 Joh. 4 : 14 spreekt van een overgang uit den dood in het leven en Openb. 20 ; 14 personifieert zelfs dood en hel, die geworpen worden in den poel des vuurs. Ook hier is dus sprake niet van dood in biologischen zin, maar van een zedelijken toestand, die door dit woord gequalificeerd wordt. 6. Het is dan ook een gevolg der onderscheidene beteekenissen, die het woord ,,dood" heeft verkregen, dat er voor den val geen sprake is van dood, ook al heeft er wel een stilstand van levensprocessen plaats gegrepen. In Gen. 1 : 28 wordt den mensch gegeven heerschappij over de visschen der zee, over het gevogelte des hemels en over al het gedierte des velds. Die heerschappij sluit ook in zich macht tot dooden. In den staat der rechtheid heeft de mensch ook vruchten als voedsel genoten en dus levenskiemen gedood. Gen. 1 : 29 wordt hem zaadzaaiend kruid gegeven en zaadzaaiende boomvrucht tot spijze. Nergens blijkt dus, dat er voor planten en dieren op deze aarde een onvergankelijk bestaan is bestemd. Het begrip eener eeuwige schepping op deze

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen