GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christendom en Kunst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christendom en Kunst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het eerste artikel verzette zich tegen een schematisch ople'ggen van een voorbarige the. orie aan de practijk, die veel te gecompliceerd is voor zulte een mechanisch handelen — en trachtte aan te toonen, dat het vraagstuk van 'de verhouding van Christendom en kunst, blijkens hel oordeel van hen, die streven naar verzoening van deze beiden in eigen leven nog geenszins thuis behoort bij de versleten kwesties. Hel tweede artikel wees er op, dat de eigen, lijke Jnoeilijkheid ligt in de twee elkaar schijn, baar uitsluitende lovensrichtingen: de „aesthe. tische" en de „ethische".

III.

Het eerste artikel verzette zich tegen een schematisch ople'ggen van een voorbarige the. orie aan de practijk, die veel te gecompliceerd is voor zulte een mechanisch handelen - en trachtte aan te toonen, dat het vraagstuk van 'de verhouding van Christendom en kunst, blijkens hel oordeel van hen, die streven naar verzoening van deze beiden in eigen leven nog geenszins thuis behoort bij de versleten kwesties. Hel tweede artikel wees er op, dat de eigen, lijke Jnoeilijkheid ligt in de twee elkaar schijn, baar uitsluitende lovensrichtingen: de „aesthe. tische" en de „ethische".

Wij zullen nu de kenmerken zien te ontdekken van deze aesthetische levensrichting, die in (kiem wel in O'Us allen aanwezig bleek, al is het ook •nauwelijks bewust en meestal sluimerend, — maar die eerst recht op den voorgrond treedt bij den geprononceerd-aesthetischen mensch, den aestheticus-van-aanleg.

Wanneer zooi iemand de nataur waarneeni't, vindt er 'iets veel belangrijkiers plaats dan enkele p, anscho'uwing van het uiterlijk'! Er gebeurt iets, dat ik reeds boven een „psychische omzetting" noemde. Vormen, 'kleuren, gebaren, geluiden, het wordt alles van bloot' feit omgezet in „Einfühlung". Er gebeurt dus iets, dat •wij een vergeestelijking van de 'natuur zouden kunnen noemen. En nu worden stormwind en lentekoelte, wa.terval en beekgeruisch, zee en hemel, even zooveel „uitdruksels van het wereldgemoed".

Zoo zien we geboren worden de mythen der Grieken, in wie de aestlietisöhe' levensrichting haar' hoogste ontwikkehng bereikte. Treffend noemt hen reeds de Egyptische priester „eeuwige kinderen". De Helleen met zijn onbevangen-kinderlijk gemoed, zijn natuurlijkheid en naïevete'it, heelt de kunst van het genieten 'O'^tdekt! Zijn schüonheidszin is de schepper van zijn mythologieën, en nu geniet hij in aesthetische bekoring als een kind, dat zich verru'kt en zalig vO'Slt in zijn sprookjeswereld! En hierin ligt nu het vfonderlij'ke, — hier is het mysterie : in mythisch gewaad wordt door • 't kinderlijk gemoed gehuld de diepste levens-en wereldwijs-

heid, die het gerijpt verstaiad van den jnan slecihts moeizaam zich wist te vero'veren!

Het beeld, dat zulk een aesthetische mensohzich vo'imt van de wereld, is nu altijd dat van een organisch geheel! Voor' hem is zij waarlijk een „'kosmos", d.i. een sieraad, en hij> wil haar niet zien in haar gebrokenheid, zooals een Christen haaj-ook' nog kent en ervaart, vol yan jammer en zonde en ellende, — ja een „tranendal".

Dit zien van de wereld als een harmonie, een örgaaisch geheel, is nu iets, dat zioh voor ons, die een geheel andere overtuiging zijn toegedaan, zöo heel moeilijk laat indenken. Het is vreemd, dat wij allen " wel dezelfde indrukken ontvangen van de wereld om ons heen, en toch de slotsom, die wij nu opmaken uit het geheel dezer ervaringen, zoiQ-totaal verschillend is. Het is dus blijkbaar' de verschillende geestesgesteldheid, waarmee wij tot de dingen naderen, die ons verhindert te komen tot een eenstemmig wereldbeeld.

Nu zijn wij-licht geneigd, anderen spoedig te beschuldigen van een zekere koirtzichligheid (hoe is het o; ok mogelijk, dat zij (het niet precies zoo zien als wij!) en denken, dat wij de mensohen maar even de helpende hand hebben te bieden, om ze „onihoog" te voeren tot ons eigen „standpunt". Zóó moeilijk kunnen wij ons verplaatsen in een andere gedachten-en levenssfeer. De naïeveteit van het even-omhoog-willen-trekken illustreert dit voldoende. Zouden wij niet veeleer moeten spreken van een óm-zetten, een leiden van den levensstroom, in een geheel andere bedding ? Nu gevoelen wij lOok, dat we hier staan voor een taak, menschelijk-gesproken hopeloos, omdat het hier geldt de diepste kern van 's mensahen wezen, het raadsel der raadselen!

Maar laten wij toich begrijpen, dat het is de draag naar eenheid, naar harmonie, die den aesthetischen mensah er toe drijft nu reeds vooruit te grijpen de harmonische eenheid, die wij zien aan het" eind aller dingen, wanneer O'Ok wij de wereld. znllen mogen aanvaarden, gelijk zij i, s.

Deze aesthetische mensch leeft nu zóó innig in harmonie met de natuur, dat hij weent onder haar zalige bekoring. Daarom weent zijn poëzie, en ons wekt hij op:

Klaag niet in stilte alleen, — maalc poëzie van leed, — ach, laat geween en melodie tusschen ons zijn een zoete somberheid. (Verwey).

Ja, de poëzie der „tachtigers", — wij moeten nog even bij haar verwijlen. Zij! 'zal ons tegelijk nog eenige kenmerken van een aesthetische levensrichting laten zien. De sAbonheid is het, voor wie het hart dezer jongeren ontvlamd is! Hoor, hoe de poëzie hun is een hartstocht, zie haar dienaren dronken van passie! Hoor Van Deyssel: „Kunst is passie, en "passie zöo hevig, dat zij het heele leven van den haai-gewijde in zich opneemt en hem om niets anders doet leven dan óm zijne kunst; zijn vader, zijn moeder, ^ijn huisvrouw, zijn kind, hij kan zte niet kennen, vreemde stoflijke wezens, haast hem, die alleen is van onstoflijke passie....

Kunst is passie, en de eenige, eindelooze, onvergankelijke passie, waarin het Leven ziijn opperste en innigste wezen uit. En die dat erkent en die daarnaar wil werken, die is, . zO]0 niet groot, dan toch goed".

Luister dan.nog eens naar Kloos, naar één van die monumentale zinnen van zijn „Inleiding" op Perk's gedichten: „Geen genegenheid is zij, , (de kunst), maai-een hartstocht, geen bemoediging, maar een dronkenschap, niet een traan om 'stevens ernst en een lacih om zijn behaaglijkheid, maar een gloed en een verlangen, een gezicht en een verheffing, een wil en een daad, waarbuiten geen waarachtig heil voor den mensoh te vinden is, en die alleen bet leven levenswaard maakt". En in Dionysische vervoering schrijft hi| het neer, dit geweldige wooiid: , , De poëzie is geen zachtoogige maagd, die ons de hand reikend op de levensbaan, met een glimlach leert bloemen tot een tuiltje te binden, en zonder kleerscheuren over heggen heen te stappen, ja zelfs zich bukt en ons wijst, hoe de scherpste steklels het best kunnen dienen, om het schoeisel te hechten, dat. de weg had losgewoeld, doch eene vrouw, fier en geweldig, wier zengende adem njet van lens laat, die ons bindt aan haar blik, maar qpda» wij' vrij zouden zijn van de wereldzorg, die hart en hoofd in bedwelming stort, maar ook den drang en de kracht schenkt, zich weder op te richten lot reiner klaarheid dan te voren, die de hoogste vreugde in de diepste smart, doch tevens de diepste smart in den wellust van de pijn verkeert, en to't bloedens toe ans de doornen in "het voorhoofd drukt, opdat er de eönige kroon der onsterflijkheid uit ontbloeie".

Er ontwaakt een hartstocht voor het levende woord. Ja, de haat van deze „jongeren" brandt fel tegen de verkrachters van het woord, — ze walgen van de cliché's, van de versleten stijltrucs, het gemeengoed van zoovele «poëtasters, wien «o groote passie onbekend is, en die op bekende wijzen aangenaam weten te zingen „van heit lief en leed des huizes, dat aan den dag komt bij geboorten en trouwpartijen, begrafenissen en „vertrek naar elders" (Kloos). En zoo groeit dan in de dagen van '80 de afkeer van de literaire modei aan tot een driftige begeerte naar het nieuwe. Wat het zou zijn, dat nieuwe, — velen wisten _fet : : , zélf nog niet.

Als deze jo'ngeren nu den indruk' kregéïi, dat „orthodoxie" onafscheidelijk verbonden was met de flegmatisch-kalm en kond-verstandelijk samengestelde rijmproeven, lijkt ons het opkomen van zulk een gedachte dan zoo onverklaarbaar? Zijn de heftige uitbarstingen van Kloos c.s. tegen de „dominees-poëzie" werkelijk zoo onverdiend?

„Terug naar het levende woord!" Dat is in elk geval iets dat ons dadelijk doet luisteren! Het is nu eenmaal een noodlottig ïeit, dat het woord los kan raken van zijn oorsprong, — het verband met het leven kan kwijtraken, om dan verder als cliché een even annzalig als hardnekkig, mummieachtig bestaan te lijden. Hoe dankbaar moesten wij dan niet zijn, als ook' onder ons (en nu heb ik speciaal het oog op den kring, waarin wij • als Reformatie-lezers verk'ee/ren) het besef gaat ontwaken, dat al wat leeft, van-bi nnen-ui t-groeit! Uit~ den diepen schoot der moeder-aarde, waar het tarwegraan moet gaan sterven om ie leven, Wiorstelt zich de halm op' naar boven. Zoo ook groeit het leven uit naar het woord, het levende woord! Alleen zóó, verband houdend mfet zijn oorsprong, is het krachtig en frisch, want wortelend in den saprijkén levensbodem!

Ik geloof, dat het ontwaken van dit besef verband hondt met een algemeenen karaktertrek van onzen tijd, dien wij hierin wel eens nadrulckelijk mogön prijlzien, omdat wij, laudatores temporis acti^ (lofredenaars van een voorbijgeganen tijd) ook zooveel boosheden op zijn rekening schuiven. Er is algemeen merkbaar een groote afkeer van frases, van mooipraterij, van halfslach!ligheid en schipperen, — er is een sterbei heh'aefte aan waarachtigheid en zuiverheid in al onze uitingen. Maar ik moet mij^ om' iniet te ver af te dwalen, weer bedwingen, hierover verder uit te weiden. Toch de'iik' ik, dat niemand het ongerijmd zal vinden, dat de kritiek van de tachtigers, voorzoover deze be-' trekking had op de o^ude, versleten stijlvormen, waaruit het spointane leven gevloden was, van izelf bij mij de herinnering wakker riep' aan analoge kritische vörschijnselen in onzen kring.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

Christendom en Kunst.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's